In dit hoofdstuk wordt onder andere ingegaan op wegverkeerslawaai, hinder van bedrijven en andere functies, mogelijke bodemverontreiniging, externe veiligheid, water, ecologie en archeologie.
7.1 Spoorweglawaai - Wegverkeerslawaai
In het bestemmingsplan komen binnen de zone van 100 m geen nieuwe ontwikkelingen voor in de vorm van geluidsgevoelige objecten.
7.2 Bedrijven
Bedrijven worden ingedeeld in categorieën met behulp van de publicatie ''Bedrijven en Milieuzonering'' van de VNG. Deze publicatie biedt een handreiking voor de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau. Het geeft informatie over de milieukenmerken van verschillende typen bedrijven en instellingen. Op basis van deze milieukenmerken wordt een indicatie van de afstanden gegeven die moeten worden aangehouden ten opzichte van rustige woonwijken. De afstanden hebben uitdrukkelijk niet het karakter van een norm of richtlijn, maar zijn aandachtsgebieden. Binnen bepaalde bedrijfstypen kunnen zich grote verschillen voordoen, de afstanden zijn gerelateerd aan rustige woonwijken (bij andere gebiedsfuncties kunnen dus andere afstanden mogelijk zijn), maatregelen bij de bron, bij de overdracht of bij de ontvanger kunnen een kortere afstand mogelijk maken. Bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de VNG-lijst (2007) zijn in het algemeen toelaatbaar in de omgeving van woningen.
BEDRIJVEN IN HET PLANGEBIED
In het plangebied komt alleen het autoreparatiebedrijf van Twilhaar voor. Dit bedrijf valt onder de categorie 2 van de VNG-lijst. De grootste afstandsindicatie tot aangrenzende woningen bedraagt 30 m.
In het algemeen brengen bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de VNG-lijst in milieu hygiënisch opzicht geen onaanvaardbare hinder met zich mee. Bij eventuele bouwactiviteiten dient overigens altijd het gemeentelijke overzicht van melding- en vergunningplichtige bedrijven te worden geraadpleegd.
Zoals vermeld in het vorige hoofdstuk, kan de hinder aan De Joncheerelaan zodanig zijn dat de bedrijfsactiviteiten nauwelijks meer in de directe woonomgeving zijn te handhaven. In deze situatie wordt gestreefd naar beëindiging van de bedrijfsactiviteiten.
BEDRIJVEN BUITEN HET PLANGEBIED
Buiten de plangrens is met name de vestiging van het textielconcern Koninklijke ten Cate van invloed op het plangebied. Een herziening van het gezoneerde industrieterrein is in voorbereiding. In dat kader wordt nader ingegaan op de milieuproblematiek. Binnen de invloedssfeer van KTC zijn in dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen voorzien.
Ten oosten van het plangebied bevindt zich een bedrijf Lohuis waar zich een vulpunt van propaan bevindt. De veiligheidscirkel die hierbij hoort valt niet binnen het plangebied. Een nadere toelichting op dit bedrijf is opgenomen in paragraaf 7.4 externe veiligheid.
7.3 Overige functies
In de wijk is een sportzaal die wordt gebruikt door scholen en verenigingen. Deze valt deze onder categorie 931 nr. A : een categorie 3.1 met een bijbehorende afstand van 50 m.Grote wedstrijden worden gehouden in een sporthal, niet in deze sportzaal. Omdat de sportzaal zich in gemengd gebied begeeft, is er de mogelijkheid een stap terug te doen waardoor een afstand van minimaal 30 m moet worden aangehouden tot woningen. Deze afstand wordt wel gehaald.
Voor de voetbalverenigingen (categorie 3.1 nr. G) geldt eveneens een afstand van 50 m waarbij geluid de meest bepalende factor is.
DIVERSE FUNCTIES
De in het gebied aanwezige horecavoorziening valt onder de middelzware categorie (II). Volgens de genoemde VNG-uitgave dient deze categorie te worden gerangschikt onder categorie 1 met een indicatieve afstand tot woonbebouwing van 10 m.
De aard van maatschappelijke voorzieningen brengt in het algemeen geen milieuproblemen met zich mee. De onderhavige voorzieningen (scholen) vallen onder categorie 2 van de VNG-lijst, waarbij rekening moet worden gehouden met een indicatieve afstand van 30 m tot woonbebouwing. Vanzelfsprekend is geluid hier de overheersende factor.
Daarnaast zijn in het plangebied enkele functies voor sport te weten de sportvelden van de voetbalverenigingen en de fietscrossbaan en de sporthal in het centrum van de wijk.
Beide functies vallen onder categorie 2, met een grootste afstand tot woningen van 30 m.
7.4 Externe veiligheid
Het externe veiligheidsbeleid van het Rijk heeft reeds vaste vorm gekregen. Het beleid is inmiddels voor een belangrijk deel vertaald in harde risiconormen waarmee overheden zowel op het gebied van milieu als op het gebied van de ruimtelijke ordening rekening hebben te houden.
Op het gebied van externe veiligheid van inrichtingen is inmiddels het Besluit externe veiligheid inrichtingen verschenen. Dit besluit geeft grenswaarde voor nieuwe en bestaande situaties ten aanzien van het plaatsgebonden risico van inrichtingen waarin bepaalde gevaarlijke stoffen worden gebruikt, opgeslagen of geproduceerd. Deze grenswaarde wordt uitgedrukt in de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats buiten een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting.
Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten.
uit: riscokaart Nederland
In het plangebied komt het produceren, verwerken en opslaan van gevaarlijke stoffen, waarop het Besluit externe veiligheid van toepassing is, niet voor.
In het plangebied zelf bevindt zich fietsenhandel Baan die vuurwerk verkoopt en een opslag van maximaal 10.000 kg heeft. Dit brengt geen veiligheidszone met zich mee. De vermelding op de risicokaart is met name bedoeld, zodat men weet welke risico's er zijn in de omgeving.
Ten westen van het plangebied, aan de andere kant van de Regge, ligt een bedrijf van Koninklijke Ten Cate waarop het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van toepassing is. Dit bedrijf heeft echter geen contouren die het plangebied raken.
Leidraad Risico Inventarisatie Gevaarlijke Stoffen
Lohuis Brandstoffen Nijverdal, Handelsweg 26 te Nijverdal bevindt zich aan de oostzijde van het plangebied.
Lohuis Brandstoffen is een bedrijf, type C Activiteitenbesluit, dat handelt in brandstoffen en een eigen vulstation heeft voor propaan. Hiervoor is er een 8.000 liter propaan reservoir op het terrein aanwezig. In de vergunning is geen aantal bevoorradingen per jaar opgenomen. Er wordt aangenomen dat dit maximaal is. Op het terrein mag volgens de vigerende wabo-vergunning in totaal 18.200 kg gasflessen worden opgeslagen. Deze worden opgeslagen in de buitenlucht in ‘gasflessenbatterijen’.
Lohuis valt niet onder het Bevi maar is een ‘drempelwaarde’ bedrijf. De gemeente Hellendoorn heeft in het EV-beleid opgenomen dat voor drempelwaarde bedrijven dezelfde systematiek wordt toegepast al bij Bevi-bedrijven. Voor het bepalen van het plaatsgebonden risico en voor het bepalen van het groepsrisico is gebruik gemaakt van de ‘Afstandentabel propaanreservoirs met een inhoud van 0,15 t/m 50 m³’ uitgegeven door het RIVM d.d. 24 juli 2006.
Uit de ‘Afstandentabel propaanreservoirs met een inhoud van 0,15 t/m 50 m³’ uitgegeven door het RIVM d.d. 24 juli 2006 blijkt dat de afstand tot PR 10-6/jaar contour 24 meter is vanaf het vulpunt en het reservoir. Binnen een straal van 24 meter vanaf het vulpunt en reservoir bevindt zich een beperkt kwetsbaar object.
Conform artikel 8 lid 2 van het Bevi houdt het bevoegd gezag bij de vaststelling van een besluit (ook bestemmingsplan actualisatie) rekening met de richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten van 10-6 per jaar. Voor deze bestaande situatie geldt er echter geen saneringsplicht. Conform paragraaf 7. “Sanering” van het Bevi geldt sanering alleen voor (geprojecteerde) kwetsbare objecten. In de toekomst moet er dus rekening gehouden worden met een risicocontour van 24 meter rondom het vulpunt en het reservoir.
Het maximaal toelaatbare personendichtheid voor een 8.000 liter reservoir en meer dan 20 bevoorradingen per jaar buiten de PR 10-6 contour bedraagt 35 per ha. Het invloedgebied is 6,89 ha groot. Hierin bevinden zich maximaal gedurende de dag periode 127 personen. Dit komt overeen met 18,43 personen per ha. Dit ligt beneden de toegestane 35 personen per ha. Er wordt dus ruimschoots voldaan aan het groepsrisico.
De gemeente Hellendoorn heeft in haar Extere Veiligheidsbeleid opgenomen dat voor drempelwaardebedrijven dezelfde systematiek wordt opgenomen als bij Bevi-bedrjven. Omdat het op het bedrijventerrein gevestigde bedrijf Lohuis Brandstoffen Nijverdal een drempelwaardebedrijf is, is qua externe veiligheid een risicoberekening voor dit bedrijf noodzakelijk. Deze berekening met toelichting is als bijlage 2 aan deze toelichting verbonden.
Dit levert echter geen beperkingen op voor de woningen in het plangebied.
ROUTES GEVAARLIJKE STOFFEN
Momenteel is alleen de Burgemeester H. Boersingel aangewezen als route gevaarlijke stoffen. Voor de overige wegen binnen de gemeente Hellendoorn dient voor het vervoer van gevaarlijke stoffen ontheffing te worden aangevraagd.
7.5 Bodemkwaliteit
7.5.1 Algemeen
Het college van B&W heeft op 1 februari 2011 het Generieke beleid voor grondverzet in de gemeente Hellendoorn vastgesteld. Voor burgers en bedrijven betekent het nieuwe beleid dat bij de toepassing van aangevoerde grond de kwaliteit van deze grond moet overeenkomen met, of schoner moet zijn dan de bestaande kwaliteit en de functieklasse van het perceel.
Aanleiding
Tot en met juni 2008 was het Bouwstoffenbesluit van kracht voor de toepassing van grond en zand in werken en op landbodem. Om het grondverzet te vergemakkelijken was daarvoor ook een bodemkwaliteitskaart vastgesteld. Daarvoor in de plaats is op 1 juli 2008 het hoofdstuk Grond en Bagger voor landbodem van het Besluit bodemkwaliteit in werking getreden. Omdat de regelgeving is gewijzigd is het noodzakelijk dat de gemeente Hellendoorn een beleidskeuze maakt. Het Besluit biedt twee keuze mogelijkheden voor het behoud van de bodemkwaliteit en van grondverzetbeleid, namelijk Gebiedspecifiek of Generiek Beleid.
Beleidskeuze
Bij de keuze voor Gebiedsspecifiek Beleid moet de gemeente de bodemkwaliteitnormen afstemmen op de locatiespecifieke kenmerken van haar grondgebied. Daarbij moet de onderbouwing van de keuzes zijn vastgelegd in een bodembeheernota en de bodemkwaliteiten worden vertaald in een bodemkwaliteitskaart. Dit is nodig wanneer sprake is van uiteenlopende kwaliteiten en klassen verspreid over grotere gebieden.
Omdat het grondgebied van de gemeente Hellendoorn als overwegend schoon kan worden aangemerkt is nauwelijks sprake van locatiespecifieke kenmerken en kan de gemeente dus aansluiten bij de landelijke bodemkwaliteitsnormen. In het Besluit Bodemkwaliteit kan daarvoor worden gekozen voor het Generieke Beleid. De gemeente moet dan minimaal een bodemfunctieklassenkaart opstellen en de vaststelling inclusief de kaart publiceren.
Klasse indeling
In het Generiek Beleid zijn de bodemfuncties en -kwaliteiten ingedeeld in de klassen:
- AW2000 (landbouw en natuur met nauwelijks verhoogde gehalten / overwegend schoon)
- Wonen (enkele licht verhoogde gehalten te verwachten en toegestaan)
- Industrie (matig verhoogde gehalten te verwachten en toegestaan).
Bodemfunctieklassenkaart
Op de bodemfunctieklassenkaart worden aan gebieden bodemfunctieklassen toegekend met gemiddelde bodemkwaliteiten conform de genoemde landelijke klasseindeling. Op de bijgevoegde bodemfunctieklassenkaart zijn de bodemkwaliteitklassen Wonen en Industrie aangegeven. De overige gebieden hebben de functie buitengebied met de kwaliteitklasse AW2000 en zijn als zodanig niet gemarkeerd.
Werkwijze
Aangevoerde en toe te passen grond moet van gelijke kwaliteit of schoner zijn. De bestaande bodemkwaliteit wordt zo niet verslechterd. Voor het toepassen van grond afkomstig van elders moet dan naast de bodemfunctie van een gebied ook de bodemkwaliteit van het toepassingsgebied bekend zijn volgens de klassen AW2000, Wonen of Industrie. Hiervoor geldt dus een zogenaamde “dubbbele” toets. De kwaliteit van de aangevoerde grond moet worden getoetst aan de functie en de kwaliteit van de grond in het gebied. Hierbij geldt in ieder geval dat de beste van deze twee moet worden gehanteerd als bodemkwaliteitswaarde voor de toe te passen partij grond.
De bodemfunctieklassenkaart is als bijlage bijgevoegd. Daaruit blijkt dat de bebouwde gebieden van het betreffende plangebied Groot lochter in de functieklasse Wonen vallen en de overige delen in de functieklasse AW2000.
7.5.2 Bodemonderzoeken
Op de onderstaande situatie zijn in grijstinten aangegeven de bij de gemeente bekende uitgevoerde bodemonderzoeken. Dit betreffen onderzoeken op particuliere terreinen, gerealiseerde ontwikkelingsprojecten, openbare wegen inclusief groen en parkeren, bedrijfslocaties en uitgevoerde saneringslocaties.
De op de situatie met een stip en nummer gemarkeerde locaties betreffen:
1. Terrein Fietscrossvereniging:
Op basis van onderzoek is asbest op en in de bodem van gedeelten van het terrein geconstateerd.
Besloten is om als saneringsmaatregel tot afdekking van de met asbest verontreinigde gedeelten over te gaan en ter plaatse een toegangsweg en parkervoorzieningen aan te leggen.
De uitvoering van de sanering met herinrichting heeft plaatsgevonden in de periode 5 tot en met 12 december 2011. De sanering bestaat uit het aanbrengen van een markeringslaag met zand en een afdeklaag met grond over het gehele terreindeel waardoor er geen met asbest verontreinigde delen meer vrij liggen. Deze afdekking is gedeeltelijk afgewerkt als halfverharde toegangsweg met 23 stuks halfverharde parkeerplaatsen. De aansluitende en overige gedeelten zijn vlak afgewerkt en ingezaaid en zullen als extra capaciteit voor parkeren kunnen worden gebruikt. Het terrein is rondom afgeschermd door middel van een afrastering. Daarmee zijn de saneringswerkzaamheden voltooid.
Door Tauw is het evaluatierapport met het kenmerk R001-4819331JBA-avd-V01-NL, dd. 12 april 2012 opgesteld en aan het bevoegd gezag gezonden.
2. Bergbezinkbassin Beethovenlaan: locatie is geschikt voor realisatie van een bergbezinkbassin.
3. Bachlaan 56a (Componistenplein): boven- en ondergrond mogen universeel worden toegepast op een locatie elders.
4. Boomcateweg 94: boven- en ondergrond zijn niet verontreinigd.
5. Boomcateweg 90: boven- en ondergrond zijn niet verontreinigd.
6. Boomcateweg 101: nader onderzoek niet nodig. Kwaliteit bodem op onderzoekslocatie vormt geen belemmeringen voor de bouwplannen.
7. Boomcateweg 93: geen verhogingen; grondwater niet onderzocht, geen belemmeringen voor de bouwplannen.
8. Boomcateweg 91-91a: geen belemmeringen voor de bouwplannen.
9. Boomcateweg tussen 98-91: geen belemmeringen voor de bouwplannen.
10. Boomcateweg 85a en 85b: geen belemmeringen voor de bouwplannen.
11. Boomcateweg 81: geen belemmeringen voor de bouwplannen.
12. Boomcateweg 79: geen belemmeringen voor de bouwplannen.
13. Boomcateweg 69: geen belemmeringen voor de bouwplannen.
14. Boomcateweg 61: Hypothese 'onverdacht' wordt verworpen. Nader onderzoek Cu aanbevolen; uit nader onderzoek blijken geen belemmeringen voor de bouwplannen.
15. Boomcateweg reconstructie incl. aansluitende wegen: geen significante bodemverontreinigingen. Het betreft een 'oude' weg waarin veel en vaak is vergraven en onderhoud gepleegd. Paks duiden op sintels en puin en lood uit slootprofielen. Geconcludeerd kan worden dat de vrijkomendegrond uit de vakken 1,2a, 2b, 3, 4, 5 en 7 en het ophoogzand uit vak 6 en 7 kan universeel hergebruikt worden.
Geconcludeerd kan worden dat er binnen het plangebied geen actuele significante bodemzaken spelen en er geen belemmeringen of beperkingen gelden voor voortzetting van het huidige gebruik.
Ter plaatse van de fietscrossbaan is een bodemverontreiniging bekend (zoals hiervoor aangegeven). Deze verontreiniging betreft afvalstoffen in gedempte bezinkvijvers en afgedekt met een laag grond. de verontreiniging heeft geen urgente status, waardoor een sanering niet eerder nodig is dan op een natuurlijk moment, bijvoorbeeld een planherziening voor een 'gevoelig' gebruik.
7.6 Water
Op grond van een afspraak uit de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw, dienen decentrale overheden in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf op te nemen. In die paragraaf dient te worden uiteengezet wat voor gevolgen het plan in kwestie heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.
7.6.1 Beleidskader
Het kader voor de watertoets is het vigerend beleid (Vierde Nota waterhuishouding, Waterbeleid 21e eeuw, Europese Kaderrichtlijn water en de beleidslijn Ruimte voor de Rivier). De watertoets wordt uitgevoerd binnen de bestaande wet- en regelgeving op het gebied van ruimtelijke ordening en water, op basis van het commitment van de betrokken partijen blijkend uit de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw.
Een aantal relevante beleidsdocumenten wordt in het navolgende kort besproken.
RIJKSBELEID
Vierde Nota Waterhuishouding
De Vierde Nota Waterhuishouding van december 1998 verwoordt de regeringsbeslissing. Een van de speerpunten is een duurzaam stedelijk waterbeheer, met als belangrijke elementen:
- waterbesparende maatregelen in de woning;
- het afkoppelen van verhard oppervlak van de riolering;
- het vasthouden van regenwater in vijvers en in de bodem;
- herwaardering van watersystemen bij de ruimtelijke inrichting van (nieuwe) woongebieden.
Waterbeleid 21e eeuw
Met het Waterbeleid 21e eeuw wordt ingespeeld op toekomstige ontwikkelingen die hogere eisen stellen aan het waterbeheer. Het gaat hierbij om onder andere de klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelrijzing. Het Waterbeleid 21e eeuw heeft twee principes voor duurzaam waterbeheer geþfntroduceerd. Dit zijn de tritsen:
- vasthouden, bergen en afvoeren;
- schoonhouden, scheiden en zuiveren.
De trits ''vasthouden, bergen en afvoeren'' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en daarna wordt het water afgevoerd.
Bij de trits ''schoonhouden, scheiden en zuiveren'' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk wordt schoongehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
PROVINCIAAL BELEID
De functie van water in het stedelijk gebied wordt door de provincie onderkend in het Streekplan Overijssel 2000+. Bij het ontwikkelen van nieuwe woon- en werkgebieden en bij het herinrichten van bestaand stedelijk gebied dient aandacht te worden besteed aan het duurzaamheidsaspect water.
Het verbeteren van de watersituatie in stedelijk gebied vraagt om lokaal maatwerk dat in goede samenwerking tussen de gemeente en het waterschap tot stand moet komen.
BELEID WATERSCHAP
Het Waterschap Regge en Dinkel heeft in oktober 2002 de nota Afkoppelen vastgesteld. Afkoppelen of het niet aankoppelen van verharde oppervlakken wordt gezien als een maatregel met milieuhygiþbnische en hydrologische voordelen. Door af te koppelen reduceert de vuiluitworp via rioolstelsels en verbetert het zuiveringsrendement. Daarnaast draagt afkoppelen bij aan het bereiken van een veerkrachtig watersysteem en het realiseren van het gewenste grond- en oppervlaktewaterregiem.
Onder afkoppelen verstaat het waterschap het treffen van fysieke maatregelen om het tot afstroming komende hemelwater niet meer naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie te leiden, maar hydrologisch optimaal te benutten op een milieuhygiënisch verantwoorde wijze.
Om de voordelen van afkoppelen tot hun recht te laten komen, heeft het Waterschap Regge en Dinkel een beleid geformuleerd. Hiermee wordt richting gegeven aan het afkoppelen van verharde oppervlakken door algemene doelstellingen uit te werken tot beleidslijnen.
Navolgende uitgangspunten (niet uitputtend) vormen het kader waarbinnen afkoppelen mag plaatsvinden:
- afkoppelen dient plaats te vinden in combinatie met een voorziening passend in de trits vasthouden, bergen en afvoeren en die bijdraagt aan compensatie van de verdrogende werking van het bebouwde gebied;
- bronmaatregelen gericht op verbetering van de kwaliteit van het afstromende hemelwater hebben prioriteit;
- hemelwater wordt bovengronds afgevoerd naar een voorziening;
- bij uitbreiding en inbreiding dient 100% van het schone verharde oppervlak te worden afgekoppeld;
- bij vernieuwing van bestaand bebouwd gebied wordt gestreefd naar het afkoppelen van zoveel mogelijk vierkante meters schoon verhard oppervlak.
Zowel in nieuw bebouwd gebied als in bestaand bebouwd gebied kan alleen op grond van zwaarwegende hydrologische bezwaren worden afgezien van afkoppelen.
GEMEENTELIJK BELEID
Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2009-2015
De gemeenteraad heeft op 21 april 2009 het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2009-2015 (VGRP) vastgesteld.
Bij alle woninguitbreidingen en herinrichtingsgebieden wordt in principe een systeem voor riolering en waterhuishouding gekozen dat duurzaam wordt opgezet waarbij de voorkeursvolgorde zoals vastgelegd in het landelijke beleid als richtsnoer dient.
Concreet betekent dit:
- Het afvalwater wordt via het gemeentelijk riool afgevoerd naar de RWZI onder vrij verval of via een gemaal en persleiding.
- Het hemelwater komt ten goede aan het lokale water- of grondwatersysteem waarbij dit geen verontreiniging van water, bodem en lucht veroorzaakt.
- Hierbij vindt geen afwenteling plaats en wordt afstromend hemelwater geborgen (en geïnfiltreerd) in een voorziening.
- Deze voorzieningen liggen op voldoende afstand van perceelsgrenzen en bebouwing.
- Afstromend hemelwater van licht vervuilde oppervlakken mag niet direct worden geloosd op het oppervlaktewater (dus via bodempassage).
- Infiltratie van hemelwater via graspassage is de beste optie. Hiermee wordt gezuiverd, wordt retentie gerealiseerd en wordt het grondwater aangevuld.
Grondwaterneutraal bouwen:
- Voor ontwatering op bouwlocaties wordt het perceel opgehoogd. Het grondwater wordt niet permanent verlaagd.
- Te hoge grondwaterstand in natte perioden beteugelen met drainage. De drainage dient boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand aangelegd te worden.
- Drainage voert af naar een wadi of oppervlaktewater, niet naar de RWZI.
- Op bouwplaatsen kan vochtoverlast (door grondwater) worden gemeden door te bouwen zonder kruipruimten en/of kelders en vloerplaten waterdicht te maken.
Waterplan Hellendoorn
In het Waterplan Hellendoorn zijn de uitgangspunten geformuleerd met betrekking tot de inrichting van een duurzaam watersysteem in stedelijk gebied.
Een duurzaam watersysteem binnen het bebouwde gebied van de gemeente Hellendoorn kan worden bereikt door rekening te houden met zowel kwantitatieve aspecten als kwalitatieve aspecten.
Een voorbeeld van een kwantitatief aspect is dat er voldoende ruimte voor water dient te zijn. Deze situatie kan worden bereikt door het hemelwater af te koppelen. Het afgekoppelde water kan daarna worden geþfnfiltreerd in de bodem of kan naar het oppervlaktewater worden geleid. Een nadere uitwerking van de mogelijkheden vindt in Hellendoorn en Nijverdal plaats op gemeentelijk niveau en ook bij particulieren (lopend project). Bij Nijverdal worden tevens afkoppelmogelijkheden uitgewerkt op het terrein van KtC-Noord en het gebied ten westen van de Rijssensestraat/De Joncheerelaan (lopend project); in de Kruidenwijk worden de mogelijkheden uitgewerkt voor het loskoppelen van het drainagesysteem van het rioolstelsel. Opgemerkt wordt dat het afkoppelen ook duidelijk positieve kwalitatieve aspecten heeft doordat minder vaak sprake zal zijn van ongewenste riooloverstorten. In Nijverdal wordt een uitwerking gegeven aan de berging van hemelwater afkomstig uit gebied ten oosten van de Rijssensestraat.
7.6.2 Waterparagraaf
Watertoets
Voor het voorontwerpbestemmingsplan is een watertoets uitgevoerd. Daaruit volgt dat de 'normale
procedure' gevolgd moet worden, omdat er een 'berperkingsgebied' is geraakt. Deze beperking heeft te maken met het feit er waterlopen, di eop de legger van het waterschap staan, gelegen zijn binnen het plangebied. Daarnaast ligt een klein deel van het plangebied, onder andere een deel van sportpark "Groot Lochter", in een gebied waar mogelijk bij extreme neerslagsituaties (tussen eens per 10 en eens per 100 jaar)water op het maaiveld optreedt.
Omdat het om een actualisatie van een bestemmingsplan gaat, die conserverend van aard is, is het voldoende om een 'standaard'waterparagraaf op te nemen.
ONTWIKKELINGEN
Voorliggend bestemmingsplan is in hoofdzaak een conserverend plan. Het plan voorziet niet in grootschalige ontwikkelingen die van invloed zijn op het watersysteem. In het navolgende zijn de uitgangspunten voor een duurzaam waterbeheer uiteengezet.
DUURZAAM WATERBEHEER
Het waterbeleid 21e eeuw heeft twee principes voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd. Dit zijn de tritsen:
- vasthouden, bergen en afvoeren;
- schoonhouden, scheiden en zuiveren.
Het streven is water vast te houden in het plangebied. Hiertoe zal 10% van het oppervlak (wegen, paden, daken et cetera) uit water bestaan. De mogelijkheden voor infiltratie van water in de ondergrond dienen nader te worden onderzocht.
Met betrekking tot de trits ''schoonhouden, scheiden en zuiveren'' wordt rekening gehouden met de te gebruiken materialen in de nog te realiseren gebouwen of bouwwerken en verhardingen. Gestreefd wordt naar het gebruik van duurzame bouwmaterialen om schoon regenwater in het gebied te conserveren. Vuil water wordt via een gescheiden rioolstelsel afgevoerd.
COMPENSERENDE MAATREGELEN
Zoals hiervoor is vermeld, dient voor de berging van water in nieuwbouwlocaties 10% van het verharde oppervlak (wegen, paden, daken, tuinen et cetera) uit water te bestaan. Dit kan enerzijds geschieden door bestaande watergangen te verbreden en anderzijds door in of aansluitend op de locaties waterpartijen te realiseren, bijvoorbeeld in groengebieden.
Op nieuwbouwlocaties, waarbij het verharde oppervlak niet toeneemt, is compensatie niet vereist.
De kosten voor waterhuishoudkundige ingrepen worden meegenomen in de exploitatieopzet.
REGEN- EN AFVALWATERSYSTEEM
In ontwikkelingslocaties dient een gescheiden rioolstelsel worden aangelegd. Schone verharde oppervlakken zullen voor 100% worden afgekoppeld. Het vuile water zal rechtstreeks worden afgevoerd op de vuilwaterriolering. Het toepassen van een gescheiden stelsel vraagt wel een bepaalde opstelling van de beheerder. Voorlichting aan gebruikers over de werking van het rioolstelsel is noodzakelijk. Bijvoorbeeld wat de gevolgen kunnen zijn van verkeerde aansluitingen en het lozen van afval via straatkolken.
GEVOLGEN WATERSYSTEEM
Bij de stedenbouwkundige invulling van de nieuwbouwlocaties wordt aandacht besteed aan groen en water. In overleg met het waterschap moeten indien nodig de mogelijkheden voor infiltratie, eventueel extra wateroppervlak en de aan- en afvoer van het water worden bekeken. Afhankelijk van de waterhuishouding rondom de locaties liggen hier al dan niet beperkingen.
De kwaliteit van het afstromend regenwater vanuit het terrein zal aan de hand van het wegverhardingssoort en het aantal verkeersbewegingen moeten worden beoordeeld om te besluiten of het ongezuiverd bij het oppervlaktewater kan worden gevoegd. Voor dakwater geldt wel dat dit direct naar het oppervlaktewater kan worden geleid. Hierbij wordt er wel van uitgegaan dat sprake is van duurzame bouw.
Wat betreft de afvoer van water uit nieuwbouwlocaties geldt als uitgangspunt dat deze niet groter mag zijn dan de huidige afvoer. Voor een toename van de afvoer van water door uitbreiding van verharde oppervlakken of het aanleggen van een gescheiden rioleringsstelsel, dienen dan ook op het terrein zelf waterbeheersingsmogelijkheden te worden gecreëerd.
7.7 Archeologie en cultuurhistorie
Ingeval van nieuwe ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met het bodemarchief. Nederland heeft zich hiertoe middels het ondertekenen van het Verdrag van Malta verplicht.
Van de in dit hoofdstuk opgenomen ''Kaart archeologische waarde'' is af te lezen dat verreweg het grootste deel van het plangebied niet is gekarteerd, een deel middelhoog en ten oosten van de voetbalvelden een hoge verwachting.
Op advies van de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten dient de meest nabijgelegen verwachtingswaarde te worden doorgetrokken. Het betreft in het plangebied zowel een hoge, middelhoge als een lage trefkans.
In het grootste deel van het plangebied is de bodem reeds geroerd. Hier zullen zich dan ook geen waardevolle resten meer bevinden. Op plaatsen waar het bodemprofiel echter nog niet is verstoord (meestal plaatsen waar nog niet is gebouwd), zal bij geplande ontwikkelingen die diepe grondbewerkingen met zich meebrengen, vooraf eventuele archeologische waarden worden veiliggesteld.
Cultuurhistorie
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de plantoelichting een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
In het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aangewezen. Er zijn er geen monumenten aanwezig in het plangebied. Het betreft hier een actualisering van de bestemmingsregeling van een bestaande woonwijk en een bestaand sportcomplex.
7.8 Ecologie
De natuurwetgeving en het -beleid in Nederland kent twee sporen: de soortenbescherming en de gebiedsbescherming.
GEBIEDSBESCHERMING
Kern van de gebiedsbescherming wordt gevormd door het netwerk van Natura 2000-gebieden die strikt zijn beschermd. Daarnaast zijn er onder andere ook nog de Nationale Parken en de Ecologische Hoofdstructuur.
De Natuurbeschermingswet 1998 legt de bescherming van de Natura 2000-gebieden in nationale wetgeving vast. Om schade aan de natuurwaarden waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkomen, bepaalt deze wet dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitatten kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning.
De Provinciale Ecologische Hoofdstructuur is een belangrijk sturend, ruimtelijk concept voor het herstellen, in stand houden en ontwikkelen van de natuur in Overijssel. De Provinciale Ecologische Hoofdstructuur moet in 2018 zijn ontwikkeld tot een ruimtelijk samenhangend, stabiel en duurzaam te behouden ecologisch systeem. Waar mogelijk wil de provincie ook de ecologische functie van de natuurgebieden binnen de Ecologische Hoofdstructuur combineren met recreatief medegebruik. Andere natuurdoelen uit het streekplan zijn:
- ontwikkelen van grotere eenheden natuur en meer aaneengesloten natuur;
- versterken van de interne samenhang van bestaande natuur- en bosgebieden;
- realiseren van ecologische verbindingszones die kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurlandschappen verbinden, resulterend in een samenhangend netwerk: de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur;
- scheppen van gunstige milieu- en wateromstandigheden;
- verminderen van versnippering en verstoring.
SOORTENBESCHERMING
De soortenbescherming kent naast de wettelijke bescherming van de Flora- en faunawet een actieve soortenbescherming via onder andere de Rode lijsten. In de Flora- en faunawet is de soortenbescherming van de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn geïmplementeerd.
Voor verschillende onderdelen van het plangebied is recentelijk ecologisch onderzoek ingesteld. In het navolgende wordt hiervan een korte weergave gegeven.
Het bestemmingsplan is conserverend van karakter.
Ook in andere incidentele ingrepen dient voordat de (omgevings)vergunning kan worden afgegeven, bekend te zijn of zich daadwerkelijk beschermde planten- en diersoorten bevinden.
7.9 Vogel- en Habitatrichtlijn
Met de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden levert Nederland een bijdrage aan een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. De Vogelrichtlijn is gericht op het beschermen van de in het wild levende vogelsoorten en op de instandhouding van de habitatten die het leefmilieu voor deze soorten vormen. De Habitatrichtlijn is gericht op het in stand houden van natuurlijke en halfnatuurlijke habitatten en bescherming van wilde flora en fauna.
Vorengenoemde gebieden worden ten westen van het plangebied aangetroffen. Rekening dient te worden gehouden met het afwegingskader dat op deze gebieden van toepassing is. Dit afwegingskader is namelijk niet alleen van toepassing op activiteiten binnen de richtlijngebieden, maar ook op activiteiten in de nabijheid hiervan (als deze gevolgen kunnen hebben voor de richtlijngebieden). Gesproken wordt van de externe werking.
Dit betekent concreet dat bij nieuwe ontwikkelingen in of nabij de aangewezen gebieden wordt getoetst of de ingrepen significante gevolgen hebben op de waarden waarvoor het betreffende gebied is aangewezen. In de wijzigingsbepalingen is dit vertaald in de zin dat als criterium is opgenomen dat de geplande ingreep geen duidelijk aantoonbare negatieve gevolgen mag hebben voor de in het aangewezen Vogelrichtlijngebied voorkomende vogelsoorten en hun habitatten.
7.10 Luchtkwaliteit
In Europees verband zijn normen vastgelegd voor de maximum concentratie van een aantal stoffen in de buitenlucht. Deze normen zijn voor de Nederlandse situatie sinds 15 november 2007 vastgelegd in de Wet luchtkwaliteit (voorheen het Besluit luchtkwaliteit 2005).
Deze wetgeving is vastgelegd in de Wet milieubeheer welke gelijktijdig is aangepast. Het doel van de luchtwetgeving is om mensen te beschermen tegen risico''s van luchtverontreiniging. Het bevat luchtkwaliteitsnormen voor zwavel- en stikstofdioxide, stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen.
De wet geeft aan op welke termijn de normen gelden en moeten worden gehaald en welke bestuursorganen verantwoordelijk zijn voor het halen van die normen. In Nederland dient elke ruimtelijke ontwikkeling te worden getoetst aan de luchtwetgeving.
Op basis van de nieuwe wetgeving is er een Algemene Maatregel van Bestuur vastgesteld die aangeeft welke ontwikkelingen als ''niet in betekenende mate'' kunnen worden gezien zodat verdere toetsing aan de normen niet hoeft plaats te vinden. Zo is aangegeven dat de ontwikkeling van een woonwijk met maximaal 500 woningen zonder meer toelaatbaar wordt geacht.
Het toestaan van extra woningbouw is in dit plan niet aan de orde.
De luchtwetgeving staat daarom de planologische procedure niet in de weg.
7.11 Overige aspecten
De overige belastende en gevoelige functies genoemd in de Inspectiewijzer bestemmingsplannen:
- luchtverkeer;
- bedrijven/bedrijfsterreinen: lucht;
- specifieke bedrijven met inspectierichtlijnen;
- niet-agrarische bedrijvigheid in het buitengebied;
- veehouderij: geur;
- veehouderij: verzuring;
- glastuinbouw, fruitkwekerijen en vollegrondtuinbouw;
- lawaaisporten;
- hogedruk aardgastransportleidingen;
- brandstofleidingen;
- RWZI''s, AVI''s en stortlocaties;
- windturbines;
- milieubeschermingsgebieden;
- kwaliteit van het aanlegvergunningenstelsel;
- mobiliteit;
zijn niet van toepassing en ontbreken derhalve in deze toelichting.