Regels
HOOFDSTUK 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
a. plan:
het bestemmingsplan De Veenderij/Nieuwewijk Dedemsvaart van de gemeente Hardenberg;
b. bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0160.0000BP00045-VG01 met de bijbehorende regels;
c. aan- of uitbouw:
een onderdeel van een hoofdgebouw dat in ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan de hoofdvorm;
d. aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
e. aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
f. aan huis gebonden beroep:
een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerp-technisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;
g. agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
h. bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
i. bestaande situatie:
1. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;
2. het onder 1 bedoelde geldt niet voorzover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende Beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of de Beheersverordening, of een andere planologische toestemming;
j. bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
k. bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
l. bijgebouw:
een gebouw dat in ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;
m. bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
n. bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
o. bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
p. bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
q. bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
r. bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
s. gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
t. gebruik:
het gebruiken, doen gebruiken en/of laten gebruiken;
u. hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken, met inbegrip van aan- en uitbouwen;
v. peil:
1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de bouwhoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de bouwhoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
w. rooilijn:
de als zodanig vanwege burgemeester en wethouders in het terrein langs de wegzijde of voetpad aan te geven lijn, welke:
1. bij het ontbreken van bestaande bebouwing zoveel mogelijk op een gelijkmatige afstand evenwijdig aan de as van de weg of het voetpad is gelegen; de daarbij aan te houden gelijkmatige afstand wordt gemeten uit de kant van de weg en bedraagt ten minste 3 m, tenzij in het plan anders is aangegeven;
2. bij bestaande bebouwing zoveel mogelijk aansluit aan de ligging van de naar de weg gekeerde gevels van die bebouwing, tenzij in het plan anders is aangegeven;
x. seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan; een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
y. woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
a. de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
b. de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
c. de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
d. de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
e. de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Bij de toepassing van het bepaalde over het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens, dan wel de rooilijn met niet meer dan 1 m wordt overschreden.
Voorzover in de regels een goothoogte is voorgeschreven is deze niet van toepassing op dakkapellen en op dakvlakken die niet evenwijdig aan de noklijn zijn gelegen en andere ondergeschikte dakvlakken.
HOOFDSTUK 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor;
a. de uitoefening van het agrarisch bedrijf;
b. het behoud van landschappelijk waardevolle openheid, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - open gebied';
c. extensief recreatief medegebruik in de vorm van fiets-, wandel- en ruiterpaden.
In de bestemming is geen boomkwekerijbedrijf begrepen.
3.2 Bouwregels
a. Voor deze bestemming geldt dat geen gebouwen mogen worden gebouwd.
b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
2. de bouwhoogte van andere bouwwerken, niet zijnde voorzieningen ten behoeve van opslag van mest, bedraagt ten hoogste 2 m.
3.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken;
- de verkeersveiligheid;
- de fysieke veiligheid;
- het bebouwingsbeeld;
bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2, sub a ten behoeve van de bouw van één melk- en/of schuilstal per agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:
a. de oppervlakte per stal ten hoogte 100 m² bedraagt;
b. de goothoogte ten hoogste 2,5 m bedraagt.
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- het aanleggen of verharden van wegen, voet-, fiets- en/of ruiterpaden of parkeergelegenheden, alsmede het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen groter dan 150 m², met uitzondering van:
- het aanleggen en verharden van wegen ter ontsluiting van agrarische percelen:
- het aanbrengen van kuilvoerplaten;
- het aanleggen van koepaden.
b. Het onder a bedoelde verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die het normale onderhoud en het beheer van het gebied betreffen.
c. De onder a bedoelde vergunning wordt niet verleend indien er onherstelbare schade aan de natuurlijke en beeldbepalende waarde van de betreffende beplanting wordt aangebracht.
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen;
b. aan huis verbonden beroep;
c. verkeer en verblijf;
d. groenvoorzieningen en water;
e. een afschermende bomensingel, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - afschermend groen'.
4.2 Bouwregels
a. Voor het bouwen van hoofdgebouwen voor wonen gelden de volgende regels:
1. een hoofdgebouw wordt uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd;
2. per bouwperceel mag ten hoogste één vrijstaande woning worden gebouwd, met dien verstande dat de voorgevel van het hoofdgebouw gericht naar de weg wordt gebouwd;
3. de inhoud van de woning bedraagt ten hoogste 1.200 m³;
4. de goothoogte van het hoofdgebouw bedraagt ten minste 2 m en ten hoogste 3,5 m;
5. de bouwhoogte van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 10 m;
6. de dakhelling van het hoofdgebouw zal ten minste 40° bedragen.
b. Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende regels:
1. bijgebouwen worden uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd, met dien verstande dat bijgebouwen achter de achtergevel van het hoofdgebouw worden gesitueerd;
2. bij een woning mogen ten hoogste twee bijgebouwen worden gerealiseerd;
3. de goot- en bouwhoogte van bijgebouwen zullen ten hoogste respectievelijk 3 m en 8 m bedragen;
4. de dakhelling van bijgebouwen zal ten minste 40° bedragen;
5. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen bedraagt niet meer dan 120 m².
c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
1. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 2 m;
2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn bedraagt ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan een openbare weg (niet zijnde een brandgang tussen twee gebouwen) of openbaar groengebied op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt.
4.3 Nadere eisen
a. Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- de verkeersveiligheid;
- de fysieke veiligheid;
- het bebouwingsbeeld;
nadere eisen stellen aan:
1. de plaats van gebouwen in die zin dat de hoofdgebouwen in de rooilijn c.q. in de naar de weg gekeerde bouwgrens moeten worden gebouwd;
2. de bouwhoogte in die zin dat het verschil met de goothoogte ten minste 2 m dient te bedragen;
4.4 Afwijken van de bouwregels
a. Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken;
- de verkeersveiligheid;
- de fysieke veiligheid;
- het bebouwingsbeeld;
bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
a. lid 4.2, sub a, onder 2:
ten behoeve van de huisvesting van twee huishoudens in één woning, met dien verstande dat de inhoud van de woning ten minste 700 m³ bedraagt;
b. lid 4.2, sub a, onder 4 en 5:
mits wordt aangesloten bij de goot- en bouwhoogte van de in de directe nabijheid van de woning gelegen bebouwing;
c. lid 4.2, sub b, onder 3:
mits de hoogte van het bijgebouw ondergeschikt blijft aan het hoofdgebouw en het bijgebouw ten minste 4 m achter de voorgevelrooilijn wordt gebouwd;
d. lid 4.2, sub a, onder 6 en sub b, onder 4:
voor een gedeeltelijk platte afdekking.
HOOFDSTUK 3 Algemene regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene afwijkingsregels
6.1 Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
a. de in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages voorzover dit gelet op het gebruik en/of de constructie noodzakelijk is;
b. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of het profiel van de wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
c. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft.
6.2 De onder 6.1 bedoelde omgevingsvergunningen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken;
- de verkeersveiligheid;
- de fysieke veiligheid;
- het bebouwingsbeeld.
Artikel 7 Algemene wijzigingsregels
7.1 Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor de bouw van een transformatorstation, gasdrukmeet- en regelstation, rioolgemaal en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerk van openbaar nut tot een maximum inhoud van 400 m³ en een maximum bouwhoogte van 4 m.
7.2 De onder 7.1 bedoelde wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 8 Overige regels
8.1 Afstemming welstandstoets
Voorzover de regels in het bestemmingsplan met betrekking tot:
a. de voorgeschreven maximale goothoogte en maximale bouwhoogte;
b. de dakhelling;
c. de plaatsing op het bouwperceel;
ruimte bieden voor verschillende mogelijkheden van het realiseren van gebouwen, is deze ruimte tevens bedoeld voor het kunnen stellen van voorwaarden op basis van de in artikel 12a van de Woningwet aangegeven welstandscriteria, mits:
- de vermindering van de minimale goot- en bouwhoogte niet meer bedraagt dan 15% van de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte;
- de binnen de regels te realiseren oppervlakte niet wordt verminderd.
8.2 Uitsluiting seksinrichting
Het bestemmingsplan verzet zich tegen het gebruik van de gronden als seksinrichting.
8.3 Afstemming APV
Het bestemmingsplan verzet zich niet tegen het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van evenementen als bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening waarvoor op basis van deze verordening een evenementenvergunning kan worden verleend.
HOOFDSTUK 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
A Overgangsrecht bouwwerken
1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
2. Het bevoegd gezag kan eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
B Overgangsrecht gebruik
1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 10 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan De Veenderij/Nieuwewijk Dedemsvaart'.
![buttons](http://www.bugelhajema.nl/template2010/images/buttons.jpg)