Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
-
-
-
agrarische cultuurgrond ten behoeve van de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf;
-
gebouwen en overkappingen ten behoeve van de uitoefening van een paardenhouderij en de stalling van jongvee, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch – mestopslag uitgesloten” het opslaan van mest niet is toegestaan;
-
bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-gebonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit;
-
aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen;
-
groenvoorzieningen;
-
water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
-
-
-
Het parkeren ten behoeve van deze bestemming dient op eigen erf plaats te vinden.
3.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
1. hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
2. de plaatsing van hoofdgebouwen dient zodanig te zijn, dat daardoor het stedenbouwkundig beeld niet onevenredig wordt verstoord;
3. de goothoogte bedraagt ten hoogste 4,50 m dan wel de bestaande hoogte indien deze meer is dan 4,50 m; in het laatste geval mag een uitbreiding van dat hoofdgebouw dezelfde goothoogte hebben;
4. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 6 m dan wel de bestaande hoogte indien deze meer is dan 6 m; in het laatste geval mag een uitbreiding van dat hoofdgebouw dezelfde bouwhoogte hebben;
5. de dakhelling bedraagt ten minste 20° dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder is 20°; in het laatste geval mag een uitbreiding van het hoofdgebouw dezelfde dakhelling hebben;
6. binnen de door middel van de aanduiding “relatie” met elkaar verbonden bouwvlakken mag voor niet meer dan één bedrijf bebouwing worden opgericht;
7. het aantal bedrijfswoningen bedraagt ten hoogste het bestaande aantal.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
1. er mag uitsluitend gebouwd worden ten behoeve van de in lid 3.1 aangegeven bestemmingsomschrijvingen;
2. silo's zijn uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “erf” toegestaan;
3. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding “erf” de bouwhoogte ten hoogste 15 m mag bedragen.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en bouwhoogte van andere bouwwerken met een grotere horizontale oppervlakte dan 6 m² en/of een grotere hoogte dan 1,5 m.
3.4 Wijzigingsbevoegdheid
Ter plaatse van de aanduiding “wro-zone-wijzigingsgebied”, kunnen Burgemeester en Wethouders, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen ten behoeve van de bestemming ‘Woongebied’, met dien verstande dat:
-
er voor er tot wijziging wordt overgegaan ecologisch onderzoek dient plaats te vinden waarbij de resultaten worden betrokken bij het wijzigingsplan;
-
er voor er tot wijziging wordt overgegaan een watertoets heeft plaatsgevonden, waarvan de resultaten worden betrokken bij het wijzigingsplan;
-
uitsluitend tot wijziging mag worden overgegaan indien het aantal te realiseren woningen past binnen het gemeentelijk woonplan dan wel met de provincie overeengekomen woningbouwcontingentering;
-
er niet meer dan 9 woningen mogen worden gebouwd;
-
er vrijstaande en aaneengebouwde woningen mogen worden gebouwd;
-
de goothoogte ten hoogste 3,5 m mag bedragen;
-
de bouwhoogte ten hoogste 9,5 mag bedragen;
-
de dakhelling ten minste 45° dient te bedragen;
-
de goothoogte van een ruimtelijke ondergeschikt gebouw ten hoogste 3,5 m mag bedragen;
-
aanlegsteigers met ten hoogste een gezamenlijk oppervlak van 100 m² en een maximale hoogte van 0,50 m boven het ter plaatse geldende streefpeil mogen worden gebouwd;
-
voor het overige de bestemmingsregels van de bestemming ‘Woongebied’ van overeenkomstige toepassing zijn.
Artikel 4 Bedrijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
een bouwbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf – bouwbedrijf";
-
een bouwbedrijf en/of stoffenproductiebedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf – bouwbedrijf/stoffen-productie";
-
een klussenbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - klussenbedrijf";
-
een veeverzorgingsbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - veeverzorgingsbedrijf";
-
een verhuis- en transportbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf – verhuis- en transportbedrijf",
en tevens voor:
-
bedrijven die zijn genoemd in de bij de regels behorende ‘Staat van Bedrijven’, onder categorie 1;
-
groenvoorzieningen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding “groen” ten minste 75% van de oppervlakte is gericht op de realisatie en behoud van opgaande beplanting;
-
water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
In de bestemming zijn inrichtingen als bedoeld in artikel 40 juncto artikel 1 van de Wet geluidhinder en risicovolle inrichtingen niet begrepen.
Het parkeren ten behoeve van de bestemming dient op eigen erf plaats te vinden.
4.2 Bouwregels
-
Ten aanzien van gebouwen gelden de volgende regels:
1. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
2. de goothoogte bedraagt ten hoogste 4 m, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer is dan 4 m;
3. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 8 m, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer is dan 8 m;
4. met uitzondering van de bestaande bedrijfswoningen ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning” mogen er geen bedrijfswoningen worden gebouwd;
5. de inhoud van bestaande bedrijfswoningen (inclusief ruimtelijk ondergeschikte gebouwen) bedraagt ten hoogste 650 m³, dan wel de bestaande inhoud indien deze meer is.
-
Ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
1. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 8 m;
2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 5,5 m;
3. de bouwhoogte van walbeschoeiingen mag niet meer bedragen dan 0,5 m boven het ter plaatse geldende streefpeil en uitsluitend bij bouwpercelen aan het water.
4.3 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van de milieusituatie, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1 en toestaan dat tevens bedrijven worden gevestigd die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in de ‘Staat van Bedrijven’ onder categorie 1.
Artikel 5 Maatschappelijk
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
educatieve, medische, sociale, culturele en religieuze voorzieningen, met de daarbij behorende bouwwerken en overige voorzieningen;
-
groenvoorzieningen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding “groen” ten minste 75% van de oppervlakte is gericht op de realisatie en behoud van opgaande beplanting;
-
nutsvoorzieningen;
-
water en waterhuishoudkundige voorzieningen,
en tevens voor:
-
een begraafplaats, uitsluitend op gronden ter plaatse van de aanduiding “begraafplaats”.
5.2 Bouwregels
-
Ten aanzien van gebouwen gelden de volgende regels:
1. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
2. de goothoogte bedraagt ten hoogste de bestaande hoogte voor zover het het bestaande bouwwerk betreft;
3. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste de bestaande hoogte voor zover het het bestaande bouwwerk betreft;
4. de dakhelling bedraagt ten minste het bestaande aantal graden.
-
Ten aanzien van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat er geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden gebouwd, met uitzondering van:
1. palen en masten tot een maximale hoogte van 8 m;
2. walbeschoeiingen tot een maximale hoogte van 0,50 meter boven het ter plaatse geldende streefpeil en uitsluitend bij bouwpercelen aan het water.
5.3 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk de bouwwerken ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek” geheel of gedeeltelijk te slopen.
-
Een vergunning als bedoeld in lid 5.3, sub a, wordt slechts verleend indien:
1. geen onevenredige schade aan de stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarde van het gebouw optreedt, die wordt gevormd door:
- de situering van de bebouwing;
- de schaal van de bebouwing;
- de vorm en richting van de kap(pen);
- de geleding van de bebouwing; of
2. sprake is van groot maatschappelijk belang en er redelijkerwijs geen alternatieven zijn voor de voorgestelde ingreep; of
3. op basis van technische en economische overwegingen instandhouding van het bouwwerk redelijkerwijs niet verlangd kan worden.
Indien Burgemeester en Wethouders voornemens zijn om de vergunning te verlenen op basis van het gestelde in lid 5.3, sub b, onder 1, wordt de gemeentelijke monumentencommissie om advies gevraagd.
-
Het verbod als bedoeld in lid 5.3, sub a, is niet van toepassing op:
1. werkzaamheden die:
- reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
- het normale onderhoud betreffen;
- mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het bouwen en/of slopen van een bouwwerk;
2. gebouwen die ten gevolge van een calamiteit verloren zijn gegaan.
Artikel 6 Sport
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Sport’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
sport- en speelvoorzieningen, met de daarbij behorende gebouwen en bouwwerken, waaronder was-, kleed- en bergruimten en een kantine;
-
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
-
nutsvoorzieningen;
-
parkeervoorzieningen;
-
groenvoorzieningen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding “groen” ten minste 75% van de oppervlakte is gericht op de realisatie en behoud van opgaande beplanting.
6.2 Bouwregels
-
Ten aanzien van gebouwen gelden de volgende regels:
1. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
2. de goothoogte bedraagt ten hoogste 3 m, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer is dan 3 m;
3. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 5 m, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer is dan 5 m;
4. de dakhelling bedraagt ten minste 30º, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder is.
-
Ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte ten hoogste 2,5 m bedraagt, met dien verstande dat:
1. van ballenvangers, terreinverlichting en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken ten behoeve van de sportbeoefening de bouwhoogte ten hoogste 10 m mag bedragen;
2. van walbeschoeiingen de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 0,5 m boven het ter plaatse geldende streefpeil en uitsluitend bij bouwpercelen aan het water;
3. van vlaggenmasten de bouwhoogte ten hoogste 8 m mag bedragen.
6.3 Afwijken van de bouwregels
-
Burgemeester en Wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2, sub a, en toestaan dat er gebouwen worden gebouwd met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 50 m² per bestemmingsvlak en een maximum bouwhoogte van 3,5 meter, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
Artikel 7 Water
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
watergangen en oeverstroken;
-
bruggen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “brug”;
-
waterstaatkundige kunstwerken.
7.2 Bouwregels
-
Ten aanzien van gebouwen geldt dat er geen gebouwen mogen worden gebouwd.
-
Ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
1. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 1 m, in afwijking van het gestelde in artikel 2 gemeten vanaf 0,52 - N.A.P. (boezempeil);
2. in afwijking van het gestelde onder 1 dient de doorvaarthoogte van bruggen ten minste 2,5 m te bedragen, gemeten vanaf 0,52 - N.A.P. ter plaatse van de aanduiding "brug";
3. de bouwhoogte van walbeschoeiingen mag niet meer bedragen dan 1 m boven het ter plaatse geldende streefpeil en uitsluitend bij bouwpercelen aan het water.
Artikel 8 Woongebied
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Woongebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wonen;
-
groenvoorzieningen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding “groen” ten minste 75% van de oppervlakte is gericht op de realisatie en behoud van opgaande beplanting;
-
nutsvoorzieningen;
-
speelvoorzieningen, met dien verstande dat speelvoorzieningen ter plaatse van de aanduiding “speelvoorziening” gericht is op het behoud van het speelterrein;
-
voet- en fietspaden;
-
verkeers- en verblijfsdoeleinden, met dien verstande:
1. dat de inrichting ter plaatse van de aanduiding “verblijfsgebied” dient te zijn afgestemd op de ontsluiting van de aangrenzende percelen;
2. het parkeren ten behoeve van de bestemming voornamelijk op eigen erf dient plaats te vinden;
-
water en waterhuishoudkundige voorzieningen,
en tevens, in combinatie met de woonfunctie, voor:
-
een aan-huis-gebonden beroep, dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit met dien verstande dat:
1. ten hoogste 30% van de oppervlakte van het hoofdgebouw, met een maximum van 30 m², daarvoor wordt aangewend, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt, óf
2. ten hoogste 30 m² van een aan of bij het hoofdgebouw gebouwd ruimtelijk ondergeschikt gebouw, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt,
alsmede voor:
-
een gebruik als kantoor, ontvangst- en toonruimte en overnachtings-mogelijkheid voor stagiaires, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “kantoor”.
Detailhandel of opslag van goederen op het erf ten behoeve van een aan-huis-gebonden beroep, dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, is niet in de bestemming begrepen.
8.2 Bouwregels
-
Ten aanzien van de hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
1. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
2. het aantal woningen per bouwvlak bedraagt ten hoogste het bestaande aantal;
3. de goothoogte bedraagt ten hoogste 3 m, dan wel de bestaande hoogte indien deze meer is dan 3 m; in het laatste geval mag een uitbreiding van dat hoofdgebouw dezelfde goothoogte hebben;
4. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 9 m, dan wel de bestaande hoogte indien deze meer is dan 9 m; in het laatste geval mag een uitbreiding van dat hoofdgebouw dezelfde bouwhoogte hebben;
5. de dakhelling bedraagt ten minste 45° dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder is dan 45°; in het laatste geval mag een uitbreiding van dat hoofdgebouw dezelfde dakhelling hebben;
6. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 3 m, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is, met uitzondering van de aaneengebouwde zijden van hoofdgebouwen.
-
Ten aanzien van ruimtelijk ondergeschikte gebouwen gelden de volgende regels:
1. de gezamenlijke oppervlakte bedraagt per hoofdgebouw ten hoogste 100 m², met dien verstande dat:
- de gezamenlijke oppervlakte niet meer mag bedragen dan 100% van de oppervlakte van het hoofdgebouw;
- dit er niet toe leidt dat het bouwperceel voor meer dan 50% wordt bebouwd met dien verstande dat hierbij niet de oppervlakte van het hoofdgebouw wordt meegerekend;
2. de goothoogte bedraagt ten hoogste 3,5 m, dan wel de bestaande hoogte indien deze meer is dan 3,5 m; in het laatste geval mag een uitbreiding van het ruimtelijk ondergeschikte gebouw dezelfde goothoogte hebben;
3. de bouwhoogte van aangebouwde ruimtelijk ondergeschikte gebouwen bedraagt ten hoogste 7 m, mits dit 1 m lager is dan het hoofdgebouw, dan wel de bestaande hoogte indien deze meer is dan 7 m; in het laatste geval mag een uitbreiding van het ruimtelijk ondergeschikte gebouw dezelfde bouwhoogte hebben;
4. de bouwhoogte van vrijstaande ruimtelijk ondergeschikte gebouwen bedraagt ten hoogste 5 m, dan wel de bestaande hoogte indien deze meer is dan 5 m; in het laatste geval mag een uitbreiding van het ruimtelijk ondergeschikte gebouw dezelfde bouwhoogte hebben;
5. de ruimtelijke ondergeschikte gebouwen worden op ten minste 3 m achter de gevellijn van het hoofdgebouw gebouwd, met dien verstande dat bij gebouwen met twee naar de weg gekeerde gevels ten opzichte van één van de gevellijnen op minder dan 3 m mag worden gebouwd;
6. de afstand van een ruimtelijk ondergeschikt gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 1 m, of wel het ruimtelijk ondergeschikt gebouw wordt op de zijdelingse perceelsgrens gebouwd;
7. de afstand van een ruimtelijk ondergeschikt gebouw tot de gronden ter plaatse van de bestemming ‘Water’ dient ten minste 5 m te bedragen.
-
Ten aanzien van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt dat er geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden gebouwd, met uitzondering van:
1. de bouwhoogte van walbeschoeiingen mag niet meer bedragen dan 0,5 m boven het ter plaatse geldende streefpeil en uitsluitend bij bouwpercelen aan het water;
2. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m, dan wel 2 m mits gebouwd ten minste 1 m achter (het verlengde van) de gevellijn;
3. de bouwhoogte van masten mag niet meer bedragen dan 8 m.
8.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen inachtneming van de verkeerssituatie en de verkeersveiligheid nadere eisen stellen aan de plaats, het aantal en de situering van parkeervoorzieningen ten behoeve van de bestemming.
Bij het stellen van een andere eis worden de parkeernormen als genoemd in de publicatie van de CROW gehanteerd.
8.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en Wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:
-
het bepaalde in lid 8.2, sub a, onder 1, voor het bouwen buiten het bouwvlak, mits:
1. het een uitbreiding van het bestaande hoofdgebouw betreft;
2. de oppervlakte van het bestaande hoofdgebouw met niet meer dan 30 m² wordt vergroot en dit er niet toe leidt dat meer dan 50% van het bouwperceel wordt bebouwd;
3. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens niet minder dan 3 m bedraagt;
-
het bepaalde in lid 8.2, sub b, onder 4, tot een bouwhoogte van ten hoogste 7 m, mits dit noodzakelijk is om de dakhelling van het ruimtelijk ondergeschikt gebouw overeen te laten komen met de dakhelling van het hoofdgebouw;
-
het bepaalde in lid 8.2, sub b, onder 5, en toestaan dat een ruimtelijk ondergeschikt gebouw op minder dan 3 m of voor de gevellijn van het hoofdgebouw wordt gebouwd, mits er een herkenbaar onderscheid blijft bestaan tussen het hoofdgebouw en het ruimtelijk ondergeschikte gebouw en deze ruimtelijk ondergeschikte gebouwen het straatbeeld niet domineren.
8.5 Afwijken van de gebruiksregels
-
Burgemeester en Wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.1 en toestaan dat ten hoogste 15 m² van een hoofdgebouw of de daarbij behorende ruimtelijk ondergeschikte gebouwen wordt aangewend voor detailhandel samenhangend met een aan-huis-gebonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit.
-
Burgemeester en Wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.1 en toestaan dat meer dan 30 m² van het hoofdgebouw wordt aangewend voor een aan-huis-gebonden-beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit wanneer dit er toe leidt dat het betreffende pand rendabel gemaakt kan worden middels de voorgenomen bedrijvigheid, met dien verstande dat de regel dat ten hoogste 30% van de oppervlakte van het hoofdgebouw voor een aan-huis-gebonden-beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit mag worden aangewend, onverkort van toepassing blijft.
8.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk de bouwwerken ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ geheel of gedeeltelijk te slopen.
-
Een vergunning als bedoeld in lid 8.6, sub a, wordt slechts verleend indien:
1. geen onevenredige schade aan de stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarde van het gebouw optreedt, die wordt gevormd door:
- de situering van de bebouwing;
- de schaal van de bebouwing;
- de vorm en richting van de kap(pen);
- de geleding van de bebouwing; of
2. sprake is van groot maatschappelijk belang en er redelijkerwijs geen alternatieven zijn voor de voorgestelde ingreep; of
3. op basis van technische en economische overwegingen instandhouding van het bouwwerk redelijkerwijs niet verlangd kan worden.
Indien Burgemeester en Wethouders voornemens zijn om de vergunning te verlenen op basis van het gestelde in lid 8.6, sub b, onder 1, wordt de gemeentelijke monumentencommissie om advies gevraagd.
-
Het verbod als bedoeld in sub a. is niet van toepassing op werkzaamheden die:
1. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
2. het normale onderhoud betreffen;
3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het bouwen en/of slopen van een bouwwerk;
4. gebouwen die tengevolge van een calamiteit verloren zijn gegaan.
Artikel 9 Waarde - Archeologie
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Archeologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van archeologische waarden.
9.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:
-
bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met niet meer dan 50 m² wordt uitgebreid;
-
bouwwerken ten behoeve van archeologisch onderzoek en bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 50 m² ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemmingen.
9.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en Wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2, sub a en b, voor de bouw van bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met meer dan 50 m² wordt uitgebreid en voor de bouw van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 50 m², mits:
-
op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
-
op basis van archeologisch onderzoek van een gecertificeerd bureau is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; of
-
de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten kunnen worden verstoord:
1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
2. een verplichting tot het doen van opgravingen; of
3. een verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Indien Burgemeester en Wethouders voornemens zijn om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in sub c, wordt de provinciaal archeoloog om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de omgevingsvergunning niet verleend.
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en/ of ontginnen van gronden met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 50 m² en dieper dan 30 cm;
2. het graven of dempen van watergangen;
3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 30 cm;
4. het verlagen van het waterpeil.
-
Een vergunning als bedoeld in sub a. wordt slechts verleend indien:
1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
2. op basis van archeologisch onderzoek van een gecertificeerd bureau is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad; of
3. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, wanneer op basis van archeologisch onderzoek door een gecertificeerd bureau is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
- een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- een verplichting tot het doen van opgravingen;
- een verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Indien Burgemeester en Wethouders voornemens zijn om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in lid 9.4, sub b, onder 3, wordt de provinciaal archeoloog om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de vergunning niet verleend.
-
Het verbod als bedoeld in sub a. is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
1. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
2. het normale onderhoud betreffen;
3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning als bedoeld in lid a;
4. op archeologisch onderzoek gericht zijn.
9.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en Wethouders kunnen, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden de bestemming ‘Waarde –Archeologie’ wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.