Artikel 3 Wonen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wonen;
-
nutsvoorzieningen;
-
speelvoorzieningen;
-
voet- en fietspaden;
-
verkeers- en verblijfsdoeleinden;
-
groenvoorzieningen;
-
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
-
ter plaatse van de aanduiding “beschermd dorpsgezicht”, de instandhouding en/of versterking van het aan die gronden eigen karakter zoals weergegeven in de toelichting bij het besluit tot aanwijzing van Rien als beschermd dorpsgezicht, opgenomen als bijlage bij deze regels,
en tevens, in combinatie met de woonfunctie, voor:
-
een aan-huis-gebonden beroep, of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, met dien verstande dat:
-
ten hoogste 30% van de oppervlakte van het hoofdgebouw, met een maximum van 30 m², daarvoor wordt aangewend, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt, óf:
-
ten hoogste 30 m² van een aan of bij het hoofdgebouw gebouwd ruimtelijk ondergeschikt gebouw, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt.
Detailhandel of opslag van goederen op het erf ten behoeve van een aan-huis-gebonden beroep, of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, is niet in de bestemming begrepen.
3.2 Bouwregels
-
Ten aanzien van de hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
-
de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
-
het aantal woningen per bouwvlak bedraagt ten hoogste één;
-
de goothoogte bedraagt ten hoogste 3 m, dan wel de bestaande hoogte indien deze meer is dan 3 m; in het laatste geval mag een uitbreiding van dat gebouw dezelfde goothoogte hebben;
-
de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 9 m, dan wel de bestaande hoogte indien deze meer is dan 9 m; in het laatste geval mag een uitbreiding van dat hoofdgebouw dezelfde bouwhoogte hebben;
-
de dakhelling bedraagt ten minste 45º dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder is dan 45°; in het laatste geval mag een uitbreiding van dat hoofdgebouw dezelfde dakhelling hebben;
-
de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 3 m, met uitzondering van de aaneengebouwde zijden van hoofdgebouwen, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is.
-
Ten aanzien van ruimtelijk ondergeschikte gebouwen gelden de volgende regels:
-
de gezamenlijke oppervlakte bedraagt per hoofdgebouw ten hoogste 100 m², met dien verstande dat:
-
de gezamenlijke oppervlakte niet meer mag bedragen dan 100% van de oppervlakte van het hoofdgebouw;
-
dit er niet toe leidt dat het bouwperceel voor meer dan 50% wordt bebouwd met dien verstande dat hierbij niet de oppervlakte van het hoofdgebouw wordt meegerekend;
-
de goothoogte bedraagt ten hoogste 3 m, dan wel de bestaande hoogte indien deze meer is dan 3 m; in het laatste geval mag een uitbreiding van het ruimtelijk ondergeschikte gebouw dezelfde goothoogte hebben;
-
de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 5 m, dan wel de bestaande hoogte indien deze meer is dan 5 m; in het laatste geval mag een uitbreiding van het ruimtelijk ondergeschikte gebouw dezelfde goot-hoogte hebben;
-
de ruimtelijke ondergeschikte gebouwen worden op ten minste 3 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw gebouwd;
-
de afstand van een ruimtelijk ondergeschikt gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens dient ten minste 1 m te bedragen, of wel dient het ruimtelijk ondergeschikt gebouw op de zijdelingse perceelsgrens te worden gebouwd.
-
Ten aanzien van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt dat er geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden gebouwd, met uitzondering van:
-
walbeschoeiingen, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 0,5 m boven het ter plaatse geldende streefpeil en uitsluitend bij bouwpercelen aan het water;
-
terrein- en erfafscheidingen, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1 m, dan wel 2 m mits gebouwd ten minste 1 m achter (het verlengde van) de gevellijn;
-
masten, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 8 m.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:
-
de bouwmaterialen en gevelindeling van gebouwen binnen het beschermd dorpsgezicht in die zin dat de toe te passen bouwmaterialen en de verhouding tussen de horizontale en verticale afmetingen van gevelopeningen in overeenstemming dienen te zijn met het cultuurhistorisch karakter van het beschermde dorpsgezicht. Een verticale geleding van de gevel en de toepassing van gebakken materialen voor gevels en dakbedekking worden als passend aangemerkt;
-
de plaats, de bouwvorm en het materiaalgebruik van ruimtelijk ondergeschikte gebouwen binnen het beschermde dorpsgezicht in die zin dat:
-
er sprake blijft van een ondergeschikte invloed op de openbare ruimte;
-
er sprake is van een ruimtelijk ondergeschikt gebouw met een kap;
-
het materiaalgebruik bestaat uit hout in gedekte, natuurlijke tinten, dan wel gebakken materialen;
-
de plaats, de bouwhoogte en materiaalgebruik van terrein- erfafscheidingen. Groene erfafscheidingen en eenvoudige, verticaal gelede, houten constructies worden als passend aangemerkt.
3.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
-
het bepaalde in lid 3.2, sub a. onder 1 voor het bouwen buiten het bouwvlak, mits:
-
het een uitbreiding van het bestaande hoofdgebouw betreft;
-
de oppervlakte van het bestaande hoofdgebouw met ten hoogste 30 m² wordt vergroot en dit er niet toe leidt dat meer dan 50% van het bouwperceel wordt bebouwd;
-
de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens niet minder dan 3 m bedraagt;
-
geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermd dorpsgezicht;
-
het bepaalde in lid 3.2, sub a, onder 3, al dan niet in combinatie met het bepaalde in lid 3.2, sub a onder 5, en toestaan dat wordt gebouwd tot een goothoogte van ten hoogste 6 m en een minimale dakhelling van 40º, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermde dorpsgezicht;
-
het bepaalde in lid 3.2, sub b, onder 3 tot een bouwhoogte van ten hoogste 7 m, mits dit noodzakelijk is om de dakhelling van het ruimtelijk ondergeschikt gebouw overeen te laten komen met de dakhelling van het hoofdgebouw, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermde dorpsgezicht;
-
het bepaalde in lid 3.2, sub b, onder 4 en toestaan dat een ruimtelijk ondergeschikt gebouw in of achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw wordt gebouwd, mits:
-
er een herkenbaar onderscheid blijft bestaan tussen het hoofdgebouw en het ruimtelijk ondergeschikte gebouw en deze ruimtelijk ondergeschikte gebouwen het straatbeeld niet domineren;
-
geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermde dorpsgezicht;
-
het bepaalde in lid 3.2, sub c voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bij monumenten en binnen het beschermde dorpsgezicht, indien ze passend zijn met betrekking tot de plaats, hoogte, oppervlakte en het materiaalgebruik binnen het beschermde dorpsgezicht. Als passend worden in ieder geval aangemerkt hekwerken met verticaal gericht latwerk.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
-
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 en toestaan dat ten hoogste 15 m² van een hoofdgebouw of de daarbij behorende ruimtelijk ondergeschikte gebouwen, wordt aangewend voor detailhandel samenhangend met een aan-huis-gebonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit.
-
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 en toestaan dat meer dan 30 m² van het hoofdgebouw wordt aangewend voor een aan-huis-gebonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, wanneer dit er toe leidt dat het betreffende pand rendabel gemaakt kan worden middels de voorgenomen bedrijvigheid, met dien verstande dat de regel dat ten hoogste 30% van de oppervlakte van het hoofdgebouw voor een aan-huis-gebonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit mag worden aangewend, onverkort van toepassing blijft.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
-
bomen en struiken te planten.
-
De onder a. bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor normaal onderhoud en beheer.
-
De onder a. bedoelde omgevingsvergunning mag worden verleend, indien door uitvoering van het werk of de werkzaamheden niet onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het ruimtelijk karakter van het gebied.
![buttons](http://www.bugelhajema.nl/template2010/images/buttons.jpg)