Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Emmen, De Ark uitbreidingslocaties
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0114.DeArk2023-B501

Regels

1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 Plan
het bestemmingsplan 'Emmen, De Ark uitbreidingslocaties' van de gemeente Emmen;
1.2 Bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in het GML- bestand NL.IMRO.0114.DeArk2023-B501 met de bijbehorende regels en bijlagen behorende bij het plan;
1.3 Aan huisgebonden kleinschalige beroep- bedrijfsactiviteiten
het, met behoud van de woonfunctie, gebruik van een gedeelte van een woning of een daarbij behorend bijgebouw voor het verrichten van werkzaamheden van dienstverlenende en/of ambachtelijke aard met als doel daaruit hoofd- of neveninkomsten te betrekken of het zelfstandig en onder eigen naam uitoefenen van een dienstverlenend beroep op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied door een daarvoor specifiek opgeleid persoon. De ruimtelijke uitwerking of uitstraling van het aan huisgebonden bedrijf of beroep moet met de woonfunctie in overeenstemming zijn.
1.4 Aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 Aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 Ander(e) bouwwerk(en)
een bouwwerk, geen gebouw zijnde.
1.7 Ander(e) werk(en)
een werk, geen bouwwerk zijnde.
1.8 Bebouwing
één of meer gebouwen en/ of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.9 Bebouwingsgrens
een op de verbeelding aangegeven grens die, door gebouwen niet mag worden overschreden, behoudens overschrijdingen die krachtens deze voorschriften zijn toegestaan.
1.10 Begane grond
de bouwlaag of verdiepingsvloer van een gebouw ter hoogte van het peil.
1.11 Bestaand
bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.
1.12 Bestaande bebouwing
bebouwing aanwezig op de eerste dag van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan.
1.13 Bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.14 Bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.15 Bijbehorende bouwwerken
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
1.16 Bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.17 Bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.18 Bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.19 Bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.20 Bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waarop ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.21 Bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.22 Cultuurhistorische waarden
een aangewezen gebied en of element met toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik, dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt.
1.23 Erf
het binnen de (woon)bestemming gelegen gedeelte van het bouwperceel.
1.24 Gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.25 Geometrische plaatsbepaling
locatie van een ruimtelijk object, vastgelegd in een ruimtelijk referentiesysteem.
1.26 Gevel
een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak.
1.27 Gevellijn
de fysieke, danwel doorgetrokken denkbeeldige lijn die, behoudens toegelaten afwijkingen, bij het bouwen aan de wegzijde met het vooraanzicht vanaf de weg, niet mag worden overschreden.
1.28 Groenvoorziening
een (openbaar)gebied, dat is ingericht als berm, park, groenstrook, beplantingsstrook, grasveld, plantsoen, sport- en speelveldjes en dergelijke, welke voor het gehele jaar of een groot deel van het jaar voor het publiek algemeen toegankelijk moet zijn.
1.29 Hoofdgebouw
gebouw dat op een perceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.30 Nutsvoorzieningen of nutsbedrijven en semi-openbare nutsvoorzieningen
voorzieningen ten dienste van openbare en semi-openbare nut, zoals transformatorgebouwen, telefooncentrales, alarmeringsystemen, riolering, rioolgemalen, waterzuivering, de levering van elektriciteit, gas, water en warmte, voorzieningen voor de waterhuishouding en naar aard van nutsvoorzieningen of daarmee gelijk te stellen overige voorzieningen.
1.31 Overkapping
een ander bouwwerk, dat een overdekte ruimte vormt met ten hoogste één wand (dak op pootjes).
1.32 Perceelsgrens
de lijn, welke de scheiding vormt tussen twee bouwpercelen of tussen een bouwperceel en een aangrenzend terrein.
1.33 Serre
een (hoek- of rondvormig) uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, bouwkundig bestaand uit een lichte constructie met een overwegend transparante uitstraling.
1.34 Standplaats
een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingennet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten.
1.35 Straat- en bebouwingsbeeld
de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin, die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is.
1.36 Waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen ten dienste van de waterhuishouding waaronder wadi's, waterlopen, waterpartijen, watergangen, dammen, sluizen, duikers, retentiebekkens, vijvers.
1.37 Waterlopen
een sloot, goot of greppel ten behoeve van opvang en afvoer van gebiedseigen water en mede bedoeld als verbinding tussen de voor water bestemde gronden.
1.38 Woning vrijstaand
een grondgebonden woning waarbij het hoofdgebouw vrij staat van naast gelegen hoofdgebouwen.
1.39 Woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.40 Wooneenheid
afzonderlijk bewoonbaar gedeelte van een voor wonen (mede) bestemd gebouw.
1.41 Woonwagen
voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 De afstand tot de zij- c.q. achtererfscheiding
de kortste afstand gemeten tussen een bouwwerk en de zij- c.q. achtererfscheiding.
2.2 De bebouwing op de verbeelding
de op de verbeelding aangegeven (kadastrale) bebouwing wordt als illustratief beschouwd.
2.3 De bebouwingspercentage
een op de plankaart of in de voorschriften aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwvlak, dat ten hoogste mag worden bebouwd;
2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 De dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.6 De goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.7 De inhoud van een bouwwerk
tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.8 De oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.9 Het peil
het peil overeenkomstig de bouwverordening, danwel indien geen peil overeenkomstig de bouwverordening is vast te stellen, de hoogte van het afgewerkte bouwterrein, indien in of op het water wordt gebouwd, dan het Normaal Amsterdams Peil of een ander plaatselijk waterpeil aan te houden.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. groen(voorziening);
  2. water;
met bijbehorende:
  1. andere bouwwerken;
  2. sport- en speelgelegenheden;
  3. fiets- en voetpaden;
  4. toegangswegen in- en uitritten.
  5. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
  1. op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
3.2.2 Andere bouwwerken
Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van een geluidscherm ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - geluidscherm' mag maximaal 2 meter bedragen;
  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen gelegen langs de openbare weg mag maximaal 1 meter bedragen;
  3. de bouwhoogte van een ander bouwwerk mag maximaal 6 meter bedragen en maximaal 15 m² vloeroppervlak beslaan.
3.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van de tot groen bestemde gronden ten behoeve van parkeren.

Artikel 4 Verkeer - Verblijf

4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Verkeer- Verblijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. woonstraten en wegen voor de ontsluiting van de aanliggende percelen;
  2. erven en pleinen;
met bijbehorende:
  1. andere bouwwerken;
  2. kunstwerken en waterwerken;
  3. sport- en speelgelegenheden;
  4. fiets- en voetpaden;
  5. parkeervoorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - parkeren';
  6. groenvoorzieningen;
  7. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
  1. op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
4.2.2 Andere bouwwerken
Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen gelegen langs de openbare weg mag maximaal 1 meter bedragen;
  2. de bouwhoogte van andere bouwwerken, mag maximaal 3 meter bedragen en maximaal 15 m² vloeroppervlak beslaan;

Artikel 5 Wonen - Woonwagenstandplaats 1

5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Wonen-Woonwagenstandplaats aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. woonwagenstandplaatsen;
  2. bijbehorende bouwwerken;
  3. tuin en erven;
met bijbehorende:
  1. andere bouwwerken;
  2. toegangswegen in- en uitritten;
  3. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
  1. als hoofdgebouw mag op de woonwagenstandplaats een woonwagen of een vrijstaande woning worden geplaatst;
  2. het aantal hoofdgebouwen binnen de bestemming 'Wonen - Woonwagenstandplaats 1' zal ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal bedragen;
  3. per woonwagenstandplaats mag 60% van het perceel behorende bij de woonwagenstandplaats bebouwd worden, hierbij wordt de aanwezige berging binnen de ter plaatse van de bouwaanduiding bijgebouwen niet meegerekend;
  4. hoofdgebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd, met dien verstande dat de voorgevel van een hoofdgebouw in de op de verbeelding opgenomen gevellijn moet worden geplaatst;
  5. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelings perceelsgrens moet aan één zijde minimaal 1 meter bedragen, mits aan de andere zijde de afstand tussen twee hoofdgebouwen minimaal 5 meter bedraagt;
  6. de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 4 meter en 9 meter.
5.2.2 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. bijbehorende bouwwerken worden binnen het bouwvlak dan wel binnen de bouwaanduiding 'bijgebouwen' gebouwd;
  2. indien een bijbehorende bouwwerk binnen het bouwvlak wordt gebouwd gelden de volgende regels: 
    1. een bijbehorende bouwwerk mag uitsluitend als vrijstaand worden gebouwd;
    2. niet meer dan 60% van het perceel behorende bij de woonwagenstandplaats mag worden bebouwd;
  3. bijbehorende bouwwerken mogen op de perceelsgrens worden gebouwd;
  4. ter plaatse van de bouwaanduiding 'bijgebouwen' mag het gehele vlak worden bebouwd ten behoeve van bijbehorende bouwwerken;
  5. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag maximaal 3,5 meter bedragen.
5.2.3 Andere bouwwerken
Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van een geluidscherm ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - geluidscherm' mag maximaal 2 meter bedragen;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van de andere bouwwerken bij een hoofdgebouw mag maximaal 10 m² bedragen, mits niet meer dan 60% van het perceel behorende bij de woonwagenstandplaats bebouwd wordt;
  3. andere bouwwerken, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  4. de bouwhoogte van een ander bouwwerk mag maximaal 3,5 meter bedragen;
  5. de bouwhoogte van erf-en terreinafscheidingen gelegen langs een openbare weg en/ of langs het gedeelte van het zijerf, dat loopt vanaf de openbare weg tot aan de voorgevel van het hoofdgebouw, mag maximaal 1 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf-en terreinafscheidingen achter de gevellijn maximaal 2 meter mag bedragen.
5.3 Nadere eisen
5.3.1 Bevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen, wat betreft:
  1. de woonsituatie;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld;
  3. cultuurhistorie;
  4. verkeersveiligheid;
  5. sociale veiligheid;
  6. brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  7. milieusituatie;
  8. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.4.1 Bevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen me een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
  1. artikel 5.2.1 sub e en toestaan dat de de afstand tussen twee hoofdgebouwen minimaal 2 meter bedraagt, mits de perceelsgrens gekeerde wanden een "Weerstand tegen Brand Doorslag en Brand Overslag" (WBDBO) bezitten van tenminste 30 minuten;
  2. artikel 5.2.1 en toestaan dat maximaal 30 m² aan extra gebouwen mogen worden opgericht voor noodzakelijke voorzieningen in het licht van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) uitsluitend op grond van - en vertoon van een medische indicatie.
5.4.2 Beperking
De toepassing van de in artikel 5.4.1 genoemde afwijkingen zijn beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging om omgevingsvergunning te verlenen worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend.
5.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
  1. het bewonen van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk;
  2. het parkeren, stallen van voer, vaar en vliegtuigen op de standplaats;
  3. opslaan van goederen en materialen op de standplaats;
  4. het gebruik van niet-bebouwde grond als staplaats voor onderkomens en kampeermiddelen op de standplaats;
  5. het inrichten van het dak van een gebouw als als dakterras.
5.6 Afwijken van de gebruiksregels
5.6.1 Bevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in:
  1. artikel 5.1 en toestaan dat een deel van het hoofdgebouw voor de uitoefening van een aan huis gebonden kleinschalige beroeps- of bedrijfsactiviteiten gebruikt mag worden, waarbij de volgende regels gelden:
    1. de verblijfsruimten moeten blijven voldoen aan het Bouwbesluit en de bouwverordening;
    2. de woonfunctie moet in overwegende mate gehandhaafd blijven en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden mogen niet onevenredig worden aangetast;
    3. de woonfunctie moet in ruimtelijke zin en visuele zin primair blijven;
    4. de beroeps- of bedrijfsactiviteit wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning;
    5. maximaal 40% van het te bebouwen vloeroppervlak mag gebruikt worden voor huisverbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten met een maximum van 50 m²;
    6. detailhandel mag niet plaatsvinden behoudens een beperkte verkoop in het klein in direct verband met het aan huis verbonden beroep en/of bedrijf;
    7. er mogen geen reclameborden groter dan 0,5 m² bij of aan de woning worden geplaatst;
    8. er geen onevenredige parkeerdruk voor de omgeving optreedt.
5.6.2 Beperking
De toepassing van de in artikel 5.6.1 sub a genoemde afwijking is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging om ontheffing te verlenen worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de ontheffing niet verleend.

3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels

7.1 Ondergeschikte bouwdelen
  1. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouwgrens dan wel de maximale bouwhoogte niet meer dan maximaal 1 meter wordt overschreden.
  2. Vlaggenmasten en antennemasten, voorzover deze direct ten dienste staan van -en onderdeel uitmaken van een gebouw, mogen de toegestane maximale bouwhoogte met maximaal 1,5 meter overschrijden.
  3. Dakopbouwen, noodtrappen, luchtbehandeling- en liftinstallaties mogen niet hoger zijn dan 1,5 meter ten opzichte van de bouwhoogte van een gebouw, en mogen geen groter oppervlakte beslaan dan 15% van de vloeroppervlakte van de bovenste laag van het gebouw, waarop zij worden geplaatst.

Artikel 8 Algemene aanduidingsregels

8.1 Luchtvaartverkeerzone - laagvliegroute
Ter plaatse van de aanduiding Luchtvaartverkeerzone - laagvliegroute zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met een laagvliegroute.
8.1.1 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de ter plaatse voorkomende bestemmingen geldt ter plaatse van de aanduiding 'Luchtvaartverkeerzone - laagvliegroute' dat ten aanzien van het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde dat de bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 30 m.
8.1.2 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
  1. het realiseren van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde hoger dan 30 meter.
8.1.3 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de aanduiding 'Luchtvaartverkeerzone - laagvliegroute' wijzigen of te verwijderen in die zin dat de zone wordt aangepast indien daartoe als gevolg van wijziging in gebruik, bedrijfsvoering, regelgeving of vergunningverlening aanleiding bestaat.
8.2 Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' zijn, naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor het behoud en herstel van de kwaliteit van het grondwater.
8.2.1 Bouwregels
  1. Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van waterwindoeleinden, met dien verstande dat de bouwhoogte ten hoogste 3 meter bedraagt.
  2. In afwijking van het bepaalde onder sub a mogen op de in artikel 8.2 bedoelde gronden bouwwerken ten dienste van en conform de bestemming(en) worden gebouwd mits de kwaliteit van het waterwinning daardoor niet wordt geschaad.
8.2.2 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
  1. het aanleggen van zwemgelegenheden;
  2. het opslaan van mogelijk verontreinigende afvalstoffen.
8.2.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en van werkzaamheden
  1. Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:
    1. het opslaan of het ondergrondse transport van schadelijke en bodembedreigende stoffen;
    2. het fysisch aantasten van de bodem;
    3. het ophogen, ontgronden, egaliseren en ontginnen;
    4. het graven en dempen van wijken, sloten en waterlopen;
    5. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse leidingen en het zoeken naar delfstoffen.
  2. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
    1. het normale onderhoud en beheer betreffen, waaronder normaal spit- en ploegwerk, anders dan diepploegen;
    2. plaatsvinden in relatie tot archeologisch onderzoek;
    3. al in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    4. mogen worden uitgevoerd krachtens een al verleende vergunning.
  3. Alvorens omgevingsvergunning te verlenen, wordt schriftelijk advies van het waterschap en de beheerder van het grondwaterbeschermingsgebied ingewonnen.
  4. De in onder a. bedoelde vergunning wordt in ieder geval geweigerd wanneer de voorgenomen werken of werkzaamheden de mogelijkheden tot grondwaterwinvoorziening zodanig zullen aantasten of de mogelijkheden tot herstel daarvan zodanig zullen verkleinen, dat dit niet door het stellen van voorwaarden aan de vergunning kan worden voorkomen.
8.2.4 Wijzigingsbevoegdheid
  1. Burgermeester en Wethouders kunnen overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening:
    1. de aanduiding te wijzigen in die zin dat de zone wordt aangepast indien daartoe als gevolg van wijziging in regelgeving of vergunningverlening aanleiding bestaat;
    2. het bestemmingsplan te wijzigen in die zin dat de gebiedsaanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' verwijderd wordt.
  2. De wijziging dient het functioneren van omliggende bestemmingen niet aan te tasten. In de afweging om conform artikel 3.6 het bestemmingsplan te wijzigen dient in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen te worden. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad kan de wijziging niet plaatsvinden.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

9.1 Bevoegdheid
Indien niet op grond van een andere bepalingen in deze regels kan worden afgeweken, kunnen burgemeester en wethouders afwijken van:
  1. de voorgeschreven maten, oppervlaktes, afmetingen, afstanden en percentages met maximaal 10%;
  2. de bestemmingsregels voor het oprichten van niet voor bewoning bestemde bouwwerken ten behoeve van het openbaar net aangesloten nutsvoorzieningen, telecommunicatieverkeer openbaar vervoer of het wegverkeer, kunstwerken van artistieke aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen, met dien verstande dat:
    1. de goothoogte van een gebouw maximaal 3.00 meter mag bedragen;
    2. de oppervlakte van een gebouw maximaal 50 m² mag bedragen;
    3. de bouwhoogte van een ander bouwwerk maximaal 10 meter mag bedragen.
  3. geringe afwijkingen, welke in het belang van zijn een ruimtelijke of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking in de situering maximaal 3 meter bedraagt;
  4. het in geringe mate, doch maximaal 5 meter afwijken van een bestemmingsgrens, van het profiel van een straat of de vorm van een plein, alsmede van de vorm van bebouwde oppervlakken (bouwpercelen), voor zover zulks noodzakelijk en/of wenselijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen;
  5. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  6. het binnen de bestemming in geringe mate verschuiven (maximaal 2 meter) van het bouwvlak;
  7. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  8. het oprichten van andere bouwwerken met uitzondering van windturbines/-molens, met een bouwhoogte van maximaal 15 meter met dien verstande dat:
    1. als het gaat om antennes naar het oordeel van burgemeester en wethouders te noodzaak daartoe voldoende is aangetoond.
    2. het overschrijden van de gevellijn door:
    3. erkers, balkons, luifels en bordessen en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken tot maximaal 1 meter, over de gehele breedte van de voorgevel;
    4. ingangspartijen tot maximaal 2 meter, mits de bebouwde oppervlakte maximaal 6 m² en de bouwhoogte maximaal 3 meter zal bedragen.
9.2 Beperking
De toepassing van de in artikel 9 eerste lid genoemde afwijkingen zijn beperkt tot die gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast.In de afweging om af te wijken van het bestemmingsplan worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend.

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels van het bestemmingsplan 'Emmen, De Ark uitbreidingslocaties'.