Dorpsstraat32    

Bijlagen bij toelichting     

Regels     

1 Inleidende regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Dit plan betreft het wijzigingsplan Weerdinge, Dorpsstraat 32 met planidentificatienummer NL.IMRO.0114.2023011-W701 van de gemeente Emmen.

Dit wijzigingsplan voorziet in:

  • de gedeeltelijke wijziging van de bestemming Agrarisch - Grondgebonden 1 naar Wonen -Voormalige agrarische bebouwing 1;
  • de gedeeltelijke wijziging van de bestemming Agrarisch – Grondgebonden 1 naar Tuin;
  • de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2.

Op dit wijzigingsplan zijn de desbetreffende Regels van het bestemmingsplan Weerdinge van toepassing.

Toelichting     

1 Hoofdstuk 1 Inleidend hoofdstuk     

1.1 Aanleiding tot nieuw wijzigingsplan     

Initiatiefnemers zijn eigenaar van het perceel Dorpsstraat 32 te Weerdinge. Hier is sprake van een voormalig agrarisch bedrijfsperceel. Er is aan de gemeente Emmen verzocht om medewerking te verlenen aan het wijzigen van deze niet meer noodzakelijke agrarische bestemming naar een woonbestemming. Ter plaatse is geen sprake meer van het uitoefenen van een agrarisch bedrijf. In 2013 is het actief houden van vee beëindigd en in 2020 zijn de overige bedrijfsactiviteiten volledig gestopt op deze locatie. Door deze wijziging door te voeren kan het perceel als woonperceel worden verkocht en voor regulier wonen worden gebruikt.

Met dit wijzigingsplan wordt voorzien in een passende woonbestemming ('Wonen - Voormalige agrarische bebouwing').

1.2 Ligging plangebied     

Het plangebied van het ‘Wijzigingsplan Weerdinge, Dorpsstraat 32’ ligt aan de Dorpsstraat in het dorp Weerdinge. In de directe omgeving van het plangebied komen diverse functies voor zoals wonen, kleine bedrijven, horeca en maatschappelijk. Het perceel Dorpsstraat 32 te Weerdinge is kadastraal bekend als gemeente Emmen, sectie S, nummer 135 en heeft een oppervlakte van 28.760 m2. Op onderstaande luchtfoto is het plangebied bij benadering weergegeven, gevolgd door een weergave van het aangezicht van het perceel gezien vanaf de Dorpsstraat en daarna een foto van de achterkant van het perceel.

1.3 Huidige planologische regeling     

Het perceel Dorpsstraat 32 in Weerdinge heeft in het vigerende bestemmingsplan Weerdinge de bestemming 'Agrarisch - Grondgebonden 1’ met een daarbij behorend bouwvlak. Deze gronden zijn bestemd voor uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf, bedrijfsgebouwen en één bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken.

De op het perceel aanwezige rietgedekte schuur aan de achterkant van het hoofdgebouw heeft een bouwaanduiding karakteristiek. Dit betekent dat de verschijningsvorm van dit bedrijfsgebouw, bestaande uit de bestaande oppervlakte, goothoogte, bouwhoogte en dakhelling, dient te worden gehandhaafd.

Daarnaast is op het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' van toepassing. Deze gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming mede bestemd voor terreinen van hoge archeologische verwachting en bescherming en veiligstelling van de vastgestelde archeologische waarden.

1.3.1 Wijzigingsbevoegdheid vanuit geldend bestemmingsplan     

Burgemeester en wethouder zijn volgens artikel 3.7.1 onder c bestemmingsplan Weerdinge bevoegd om de agrarische functie van agrarische bedrijfsbebouwing bij bedrijfsbeëindiging te wijzigen naar de functie wonen.

Het perceel aan de Dorpsstraat 32 is op de ''Kaart Weerdinge, Het landschap en dorp in historisch perspectief” (bijlage 2 planregels bestemmingsplan Weerdinge – zie ook het kaartbeeld op de volgende bladzijde voor de uitsnede daarvan) aangemerkt als structuur- en beeldbepalende bebouwing en waardevolle (agrarische) bijgebouwen.

Deze categorisatie heeft het volgende planologische gevolg. Bij een wijziging van de agrarische functie naar de functie wonen moeten de regels zoals bedoeld in artikel 20 Wonen-Voormalige agrarische bebouwing 1 overgenomen worden. Dat zal hier gebeuren.

De wijzigingsbevoegdheid bevat daarnaast de volgende voorwaarden:

  • De activiteit wordt uitgevoerd in combinatie met een woonfunctie;
  • Er mag geen onevenredige verkeers- of parkeerdruk optreden voor de omgeving;
  • De functiewijziging is passend binnen de stedenbouwkundige- en landschappelijke structuur;
  • Voldaan wordt aan milieu- en externe veiligheidswetgeving;
  • Er is geen sprake van onevenredige aantasting van gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden

In de volgende hoofdstukken wordt nader ingegaan op bovenstaande bepalingen.

1.4 Opzet wijzigingsplan     

Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Op de verbeelding worden de percelen in het gebied aangegeven met een bestemming dan wel een aanduiding. In de regels worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het plangebied geregeld. Tot slot wordt in de toelichting een verantwoording gegeven van de in het plan gemaakte keuzes.

1.5 Overzicht verricht onderzoek     

Ten behoeve van het opstellen van voorliggend wijzigingsplan zijn diverse onderzoeken verricht en adviezen gegeven. Daarnaast is er informatie gebruikt uit onderzoeken en adviezen die in een ander kader zijn uitgevoerd. De conclusies uit de verschillende onderzoeken en adviezen zijn verwerkt in de toelichting.

Ter voorbereiding van het wijzigingsplan zijn de volgende onderzoeken verricht:

  1. Watertoets;
  2. Verkennend bodemonderzoek.

2 Hoofdstuk 2 Beleid     

2.1 Gemeentelijk beleid     

2.1.1 Structuurvisie gemeente Emmen 2020, Veelzijdigheid troef     

Structuurvisie Emmen 2020, Veelzijdigheid troef, is 24 september 2009 vastgesteld door de raad. Het document is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities gesteld in de Strategienota Emmen 2020, vastgesteld in de raadsvergadering van september 2001. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid. Voor ieder thema is een hoofdkoers bepaald. Voor het wijzigingsplan ‘Weerdinge, Dorpsstraat 32’ is vooral het thema Wonen van belang.

De Structuurvisie Emmen 2020, Veelzijdigheid troef richt zich op een accentverschuiving van kwantiteit naar kwaliteit en differentiatie van woonmilieus: De opgave ligt er om de woningvoorraad in lijn te brengen en te houden met de woonwensen van huidige én toekomstige inwoners. Naast een kwaliteitsimpuls van de bestaande woningen wordt ingezet op wervende woonmilieus. Om ervoor te zorgen dat de woningmarkt op orde blijft, is een continue aanpassing aan de veranderende vraag geboden. Dit geldt niet alleen voor de kern van Emmen, maar ook voor de dorpen. Zo ontstaat op termijn een cyclische vernieuwing van de bestaande woongebieden.

2.1.2 Woonbeleid 2022 – 2030     

De woonvisie 2022-2030 'BuitengeWoon Thuis in Emmen' wil toewerken naar een passende woningvoorraad en woonomgeving voor de huidige en nieuw inwoners. Diversiteit is daarbij het uitgangspunt. De inwoners van de gemeente Emmen zijn divers en dat vraagt om voldoende beschikbaarheid van verschillende typen woningen.

Om de missie in relatie tot de beschikbaarheid van voldoende passende woningen en vernieuwende woonconcepten te behalen, wordt er de komende jaren voor alle wijken en dorpen vanuit de volgende vier uitgangspunten gewerkt:

  1. Het aanbieden van een grotere diversiteit aan woningen in de wijken en dorpen;
  2. Herstructurering van oudere woonbuurten;
  3. Ontwikkelen van diverse seniorgeschikte woningen en starterswoningen;
  4. Een groei van 4.000 woningen tot 2030.

Om ervoor te zorgen dat nieuwe bouwplannen aansluiten bij de (toekomstige) woningbehoefte hanteert de gemeente Emmen een kwalitatief en kwantitatief afwegingskader voor woningbouw.

  • We beoordelen woningbouwinitiatieven niet individueel maar in samenhang
  • We geven prioriteit aan plannen voor herstructurering, transformatie en inbreiding.
  • We geven prioriteit aan woningbouwplannen voor aandachtsgroepen.
  • Woningbouwplannen dragen bij aan een variërend en aantrekkelijk woonmilieu.
  • Woningbouwplannen dragen bij aan de ruimtelijke kwaliteit.

De Woonvisie geeft voor het deelgebied 'Stad Emmen' (waar Weerdinge toe behoort) tot 2030 een netto groei met 2300 woningen op de woningvoorraad.

Het voorliggend wijzigingsplan betreft een functiewijziging van een voormalig grondgebonden agrarische bedrijf met bedrijfswoning naar een reguliere woning. Er vindt geen uitbreiding plaats van de woningvoorraad.

2.1.3 Integrale parkeervisie     

In oktober 2017 heeft de gemeenteraad van Emmen de "Integrale parkeervisie gemeente Emmen" vastgesteld. Deze visie vervangt de parkeernota van 2010.

De visie is het kader voor het bepalen van de parkeeropgave bij fysieke ontwikkelingen op alle niveaus. Het is een leidraad voor het beoordelen van de parkeeropgave van stedenbouwkundige visies & plannen voor (her-)ontwikkeling van de fysieke leefomgeving en is ook het kader dat invulling geeft aan het begrip “voldoende parkeer- of stallingsruimte dan wel voldoende laad- of losruimte in bestaande en op ontwikkeling gerichte nieuwe bestemmingsplannen. De visie bevat ten aanzien van de hoeveelheid parkvoorzieningen en het aantal los- en laadplaatsen het beoordelingskader voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en- of wijzigen gebruik.

Voor toekomstige (nieuwbouw)ontwikkelingen is in de parkeervisie de landelijke richtlijnen van het CROW-leidraad. Uitgangspunt blijft in beginsel voldoende parkeerruimte op eigen terrein. Als dit niet kan, kan eventueel teruggevallen worden op parkeren in de openbare ruimte, waarvoor aan de gemeente een afkoopsom wordt betaald.

Op het perceel Dorpsstraat 32 te Weerdinge is voldoende ruimte om te parkeren op eigen terrein.

2.1.4 Welstandsbeleid     

Bouwwerken moeten voldoen aan 'redelijke eisen van welstand'. Een welstandscommissie beoordeelt bouwplannen aan de vooraf vastgestelde welstandscriteria opgenomen in de Welstandsnota. Op 30 juni 2016 heeft de gemeenteraad de Welstandsnota vastgesteld. In deze nota wordt vooraf bepaald wat de

redelijke eisen van welstand zijn. Dit betekent dat gekeken wordt of een bouwplan qua uitstraling wel past bij de omgeving.

Het wijzigingsplan en de welstandsnota zorgen samen voor het behoud van de ruimtelijke kwaliteit. Het wijzigingsplan geeft aan wat, hoeveel, in welke vorm en waar er gebouwd mag worden. Het welstandsbeleid geeft aan hoe het gebouw eruit mag komen te zien. Dit wil zeggen dat het welstandsbeleid moet voorkomen dat er gebouwen gebouwd worden die afbreuk doen aan de omgeving.

2.1.5 Ruimtelijke en cultuurhistorische waardenkaart     

De Ruimtelijke Waardenkaart (Bosch & Slabbers, 2008) belicht de aardkundige, archeologische, ecologische, hydrologische, cultuurhistorische en de landschappelijke waarden, evenals de monumenten van het buitengebied van de gemeente Emmen. De kaart is opgesteld ten behoeve van het bestemmingsplan buitengebied, hierdoor ligt het accent op de waarden in buitengebied, maar komen de in het onderliggende waarden in de kernen ook aanbod.

Om erfgoed nog beter te verankeren in het ruimtelijke beleid voor de woon- en leefomgeving, is de Cultuurhistorische Waardenkaart Emmen opgesteld. Dit is een inventarisatie en waardering van de cultuurhistorische waarden en bestaat uit een beleidskaart, bronnenkaart en een toelichtende rapportage. Ook is er aandacht voor immaterieel erfgoed. Aansluitend is een beleidsnota geschreven: Erfgoednota Emmen 2017-2022. De Cultuurhistorische Waardenkaart en Erfgoednota 2017-2022 zijn op 28 september 2017 door de gemeenteraad vastgesteld.

De beleidskaart voor cultuurhistorie geeft de vertaling naar het beschermingsregime voor 3 categorieën erfgoed:

- Monumenten (rijk, provincie en gemeente) en bomen van de gemeentelijke bomenlijst;

- Cultuurhistorisch waardevolle gebieden, wijken en (groen)structuren,

- Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen, objecten en plekken.

Afhankelijk van de waarde van het monument, ensemble, of object, wordt er ingezet op bescherming (bijvoorbeeld voor aangewezen monumenten), herkenbaar houden (van de waardevolle historische en ruimtelijke structuur en samenhang van een ensemble, zoals bijvoorbeeld een bebouwingslint), of respecteren en 'rekening houden met' (voor objecten of afzonderlijke plekken met een cultuurhistorische waarde).

Voor het plangebied geldt het regime bescherming en herkenbaar houden. Er zijn geen Rijksmonumenten aanwezig, wel een karakteristieke schuur.

2.1.5.1 Situatie voor het plangebied     

De functiewijziging naar wonen vindt plaats voor het perceel met de bestaande bebouwing. Er is geen sprake van (ver)bouw- en/of sloopwerkzaamheden. De achterliggende schuur behoudt op de verbeelding de aanduiding 'karakteristiek'. De functiewijziging is hiermee in lijn met het regime bescherming en herkenbaar houden.

2.2 Provinciaal beleid     

2.2.1 Omgevingsvisie Drenthe 2018     

De Omgevingsvisie is hét strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein.

De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2030, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode daarna. Als in de tekst wordt gesproken over ‘lange termijn’, betreft het de periode na 2030.

De Omgevingsvisie heeft voor de provincie vooral een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is.

De missie van de provincie is het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten. Deze missie is ingegeven door wat inwoners, medeoverheden en maatschappelijke partners belangrijk vinden voor de toekomst van Drenthe. De kernkwaliteiten zijn samen met partners en de inwoners van Drenthe benoemd, te weten landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.

De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Samen met vertegenwoordigers van overheden, belangengroepen, marktpartijen en inwoners heeft de provincie de volgende kernkwaliteiten van Drenthe benoemd. De kernkwaliteiten zijn:

  • Rust, ruimte, natuur en landschap;
  • Oorspronkelijkheid;
  • Naoberschap;
  • Menselijke maat;
  • Veiligheid;
  • Kleinschaligheid (Drentse schaal).

De provincie wil ontwikkelingen stimuleren die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. Deze kwaliteit zit voor de provincie in het zorgvuldig gebruikmaken van de ruimte, het behouden en waar mogelijk versterken van de kernkwaliteiten en het waarborgen van de kwaliteit van het milieu en de leefomgeving.

Hieronder volgen de delen uit de Omgevingsvisie die relevant zijn voor het voorliggende ruimtelijk initiatief.

De provincie wil zorgvuldig omgaan met de beschikbare ruimte in Drenthe. Grootschalige bouwplannen en uitbreidingen in het landelijk gebied, los van bestaande bebouwingslocaties, zijn niet vanzelfsprekend. De provincie vindt dat gemeenten bij nieuwbouwplannen een werkwijze moeten hanteren die leidt tot zorgvuldig ruimtegebruik en verwijst naar de Ladder voor Duurzame verstedelijking zoals opgenomen in art. 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening.

Het wijzigingsplan voorziet in een wijziging van de agrarische bestemming naar een passende woonbestemming waarbij de bestaande boerderij als reguliere woning kan worden gebruikt. Er is daarbij sprake van zorgvuldig ruimtegebruik. Het verzoek voldoet aan het provinciaal beleid. Het plan is ook niet ladder plichtig omdat er geen sprake is van een situatie waarbij 12 woningen of meer gerealiseerd worden.

2.2.2 Kernkwaliteiten     

Op kaarten behorende bij de Omgevingsvisie Drenthe zijn de kernkwaliteiten nader weergegeven. Op relevante kaarten is het plangebied als volgt aangeduid:

Het plangebied is gelegen binnen het esdorpenlandschap. Van provinciaal belang zijn de essen en beekdalen. De essen zijn voor het esdorpenlandschap kenmerkende open ruimtes veelal omgeven met esrandbeplanting. De beekdalen is onbebouwd gebied met kleinschalige beplantingstructuren en beekdal(rand) beplanting. Het provinciaal beleid voor de essen is gericht op het behoud van de open ruimte en het versterken van esrandbeplanting, Voor de beekdalen is het beleid gericht op behoud van het onbebouwde karakter en het versterken van karakteristieke beekdal(rand) beplanting. In dit wijzigingsplan is slechts sprake van een wijziging van de agrarische bestemming naar en passende woonbestemming zonder verdere bouwkundige ingrepen. De kernkwaliteit is dan ook niet in het geding.

Het beleid van de provincie Drenthe ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in de beleidsnota Cultuurhistorisch Kompas Drenthe. Het plangebied is gelegen binnen het deelgebied Hondsrug en Hunzedal. Bepalend voor dit deelgebied zijn drie zones, die parallel aan elkaar liggen en die samenvallen met de ondergrond: de hoge Hondsrug, het lage Hunzedal (beiden ontstaan in de voorlaatste ijstijd) en een reeks randveenontginningen. Weerdinge behoort tot de zone Hondsrug

Binnen de drie structuren wil de provincie onder andere specifiek sturen het vasthouden en zorgvuldig doorzetten van de ruimtelijke opzet van de esdorpen. Deze opzet wordt getypeerd door een vrije ordening van bebouwing en boerderijen, afwisseling tussen bebouwde plekken en open ruimtes (in het bijzonder de brinken) en doorzichten naar het omliggende buitengebied.

Als sturingsniveau binnen het gebied De Hondsrug geldt de categorie 'eisen stellen': de provincie stuurt de ontwikkelingen in de (vanuit de cultuurhistorie bezien) gewenste richting. Van de initiatiefnemer wordt verwacht dat de cultuurhistorische samenhang als dé drager voor nieuwe plannen wordt gebruikt. Ontwikkelingen bouwen op deze samenhang voort. Vanaf het begin wil de provincie hiervoor een plek bedingen in het planvormingsproces.

In dit wijzigingsplan is slechts sprake van een wijziging van de agrarische bestemming naar en passende woonbestemming zonder verdere bouwkundige ingrepen. De kernkwaliteit is dan ook niet in het geding.

De inhoudelijke kaart Archeologie geeft een overzicht van de archeologische waarden en verwachtingen die de provincie van provinciaal belang achten. In gebieden of terreinen met een archeologische verwachting op de archeologiekaarten, wordt gestuurd op een goede uitvoering van archeologisch onderzoek. Niet voor alle bodemingrepen is archeologisch onderzoek vereist. Dit hangt af van de omvang en aard van de ingreep, de waarde/verwachting van de locatie en het vrijstellingenbeleid zoals dat is uitgewerkt in de gemeentelijke archeologiekaarten.

Aardkundige waarden die bijdragen aan het specifieke Drentse karakter wil de provincie behouden en, waar mogelijk, herstellen. Het provinciaal belang ligt in het behouden en, waar mogelijk, ontwikkelen van de kernkwaliteit aardkundige waarden. De provincie wil inhoud geven aan ruimtelijke kwaliteit, om de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe te behouden en te versterken. Het doel is de archiefwaarde van de bodem te behouden en de landvormen, die karakteristiek zijn voor het Drentse landschap, te behouden en te versterken, als onderdeel van de kernkwaliteit oorspronkelijkheid.

Het plangebied is gelegen binnen een gebied met een hoog beschermingsniveau voor aardkundige waarden. In gebieden met een hoog beschermingsniveau heeft de provincie de ambitie om de context en het referentiebeeld van de aardkundige eenheid te behouden of te herstellen. Ontwikkelingen worden in deze gebieden alleen toegelaten als aardkundige kwaliteiten en kenmerken worden behouden.

In dit wijzigingsplan is slechts sprake van een wijziging van de agrarische bestemming naar en passende woonbestemming zonder verdere bouwkundige ingrepen. De kernkwaliteit is dan ook niet in het geding.

2.2.3 Provinciale omgevingsverordening     

Provinciale Staten van Drenthe hebben de Provinciale omgevingsverordening (POV) Drenthe vastgesteld. In de omgevingsverordening is het perceel gelegen binnen een gebied aangeduid als 'Bestaand Stedelijk Gebied'. De provincie moet algemene regels formuleren gericht op zorgvuldig ruimtegebruik. Deze algemene regels richten zich op de inhoud van of toelichting bij wijzigingsplannen die bewerkstelligen dat een wijzigingsplan alleen nieuwe bebouwing kan toestaan binnen het bestaand stedelijk gebied, aansluitend op het bestaand stedelijk gebied, of in nieuwe clusters van bebouwing daarbuiten. De in dit artikel vastgelegde begrenzing dient primair als geografische referentie voor de uitvoering van regels met betrekking tot bouwen in landelijk gebied. Daarnaast ligt binnen bestaand stedelijk gebied de verantwoordelijkheid voor kernkwaliteiten in principe bij de gemeente. Het provinciaal belang voor archeologie, aardkundige waarden en cultuurhistorie kent hierop een uitzondering: het provinciaal belang is ook van toepassing binnen bestaand stedelijk gebied als deze opgenomen zijn op de desbetreffende kaarten van de POV.

2.2.4 Conclusie provinciaal beleid     

Dit wijzigingsplan voorziet in een functiewijziging van een voormalig grondgebonden agrarische bedrijf met bedrijfswoning naar een reguliere woning. De woonfunctie blijft gehandhaafd en er is geen sprake van (ver)bouw- en/of sloopwerkzaamheden.

De functiewijziging leidt niet tot een aantasting van de beschreven kernkwaliteiten. Geconcludeerd wordt dat de functiewijziging van agrarische bebouwing naar wonen in overeenstemming is met het provinciale beleid.

2.3 Rijksbeleid     

2.3.1 Ruimtelijk – Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte     

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 van kracht geworden. Onderdeel van deze structuurvisie is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Met de structuurvisie kiest het rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Voor Weerdinge zijn in de SVIR geen onderwerpen opgenomen die aangemerkt worden als nationaal belang.

2.3.2 Ladder duurzame verstedelijking     

De Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.

De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Infrastructuur en Milieu voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister ervoor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio’s.

2.4 Conclusie     

De conclusie van de in dit ‘Wijzigingsplan Weerdinge, Dorpsstraat 32’ beschreven beleidsuitgangspunten is dat het rijksbeleid niet direct doorwerkt in het plangebied. Hierdoor is het wijzigingsplan niet in strijd met het rijksbeleid. Het rijksbeleid werkt indirect door via het provinciaal beleid. Het provinciaal beleid vormt weer de input voor het gemeentelijk beleid. Voor het voorliggende wijzigingsplan kan eveneens geconcludeerd worden dat het plan passend is in het provinciale beleid. Wat betreft het gemeentelijk beleid kan geconcludeerd worden dat hieraan wordt voldaan.

3 Hoofdstuk 3 Planbeschrijving     

3.1 Locatiebeschrijving     

Het plangebied is gelegen aan de Dorpsstraat in Emmen (Weerdinge). Weerdinge is gelegen in het esdorpenlandschap. Het esdorpenlandschap van de zandgronden vormt het oudste landschap van de gemeente Emmen.

Vanaf de vroege Middeleeuwen gingen mensen zich permanent vestigen en zijn dorpen als Weerdinge op hun huidige plaats komen te liggen. Waar deze boerderijen precies hebben gestaan is niet bekend. De veldnamen 'hof' (=huis en erf) en 'woert' (=huiskamp) kunnen duiden op de oudste bewoningsplekken in een dorp. Weerdinge heeft als nederzetting met een kleinschalig karakter nog veel historische kenmerken van een esdorp.

Op pagina 20 van het rapport 'Weerdinge, het landschap en dorp in historisch perspectief' die als bijlage bij de regels van bestemmingsplan 'Weerdinge' is opgenomen, is schematisch de ontwikkeling van de bebouwingsstructuur in beeld gebracht.

Het dorp bestond oorspronkelijk uit boerderijen met open erven, in wisselende richting ten opzichte van elkaar. Na 1880 is het dorp vooral gegroeid langs en tussen paden en (hoofd)wegen die al in 1880 – 1900 bestonden. Zo ontstond tussen 1908 en 1930 bebouwing langs de huidige Holtstraat. De bebouwing ten westen van deze straat ontstond tussen de Holtstraat en een voormalig pad. De bebouwing ten oosten van deze straat lag ingeklemd tussen de Holtstraat en een houtwal en na 1908 de spoorlijn. Dit verklaart ook de huidige grote variatie in de diepte van de percelen langs deze weg. Ook richting Emmen, langs de Weerdingerstraat breidde het dorp zich tussen 1900 en 1930 uit. Bijzonder detail is dat de oude markegrens ook tot de jaren vijftig de grens van de bebouwing is geweest. Ook nu nog zijn er slechts twee percelen ten zuiden van deze oude grens.

Na WOII heeft er enkele decennia een rijtje woningen ten oosten van de Weerdingerstraat, langs een zijstraat van de Paasweg, gestaan. Dit rijtje, het ‘rooie dorp’ genoemd vanwege de gebruikte rode steen, is in de jaren zeventig weer afgebroken.

Tenslotte is de bebouwing in het (driehoekig) gebiedje rondom de Nolsstraat en Buiskoolstraat/Nieuwstraat vanaf 1900 toegenomen. De bebouwing langs de Emmerhoutstraat is van latere datum, namelijk na 1965.

Al met al is in de loop der tijd de grootste bewoningsconcentratie wat noordelijker komen te liggen in vergelijking met 1832. De uitbreidingen langs de wegen hebben ook meer het karakter van een wegdorp met huizen op min of meer dezelfde rooilijn en nokrichting dan van een esdorp. De karakteristieke losse esdorpbebouwingstructuur is alleen nog langs de Dorpsstraat te vinden en wel het gedeelte waar de oudste bebouwing en beschermde monumenten staan.

De aanwezige voormalige agrarische bebouwing geeft een goede indruk van het oude esdorp Weerdinge. Hier is het oorspronkelijke karakter van Weerdinge nog goed bewaard gebleven. Het gebied kent verder veel groen en open ruimten. De situering, hoofdvorm en de materialisering van de bebouwing is karakteristiek en geeft een duidelijke charme aan het gebied.

3.2 Algemene planbeschrijving     

Er is verzocht om medewerking te verlenen aan het wijzigen van het bestemmingplan voor het perceel Dorpsstraat 32 te Weerdinge. Voorheen is het perceel gebruikt ten behoeve van een agrarisch bedrijf. De agrarische bedrijfsactiviteiten zijn inmiddels beëindigd. Verzocht wordt om de bestemming te wijzigen naar wonen. De functiewijziging naar wonen vindt plaats voor het perceel met de bestaande bebouwing. Er vinden geen (ver)bouw- en/of sloopwerkzaamheden plaats.

Door de gemeente zijn de volgende (stedenbouwkundige) randvoorwaarden opgesteld waarmee met de planuitwerking van het bouwplan rekening gehouden dient te worden:

  1. Er wordt aangesloten bij de voorschriften van artikel 20 ‘Wonen – Voormalige agrarische bebouwing 1’ van het bestemmingsplan Weerdinge;
  2. Het bouwvlak wordt om het hoofdgebouw gelegd;
  3. De bestaande goot- en bouwhoogte en dakhelling wordt gehandhaafd;
  4. De bouwaanduiding ‘karakteristiek’ ten behoeve van de aanwezige schuur wordt gehandhaafd;
  5. Het deel van het perceel voor de voorgevelrooilijn krijgt een tuinbestemming.

Er wordt aangesloten bij de bouwregels voor 'Wonen-Voormalige agrarische bebouwing 1' uit het geldende bestemmingsplan 'Weerdinge'. Binnen de bestemming 'Wonen-Voormalige agrarische bebouwing 1 ' mag het perceel gebruikt worden voor woningen met kenmerken van een voormalig agrarisch bedrijf/ woonboerderij, voormalige agrarische bedrijfsgebouwen en bijbehorende bouwwerken. De bebouwing wordt vastgelegd middels een bouwvlak om het hoofdgebouw en bestaande goot- en bouwhoogte, dakhelling worden gehandhaafd. De gezamenlijke oppervlakte van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen bedraagt maximaal 500 m2. Ook de aan de achterliggende schuur toegekende bouwaanduiding ‘karakteristiek’ wordt gehandhaafd. Het voorste deel wordt bestemd als Tuin. Het wijzigen van de bestemming heeft geen nadelig effect op het straat- en bebouwingsbeeld.

4 Hoofdstuk 4 Onderzoeken     

4.1 Archeologie en monumenten     

4.1.1 Algemeen     

De gemeente Emmen heeft archeologiebeleid vastgesteld, d.d. 30 mei 2013. Hiervoor is een archeologische beleidsadvieskaart gemaakt met daarbij een rapport, dit rapport dient als toelichting op de kaart. Het doel van deze documenten is om aan te geven wat de kern vormt van het archeologiebeleid en waar de beleidskeuzes zijn gemaakt. De verschillende archeologische waarden en verwachtingen en de maatregelen die daaraan zijn gekoppeld zijn in de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart vertaald naar diverse categorieën "Waarde - Archeologie" in het bestemmingsplan.

Met de vertaling is op eenvoudige wijze voor het gehele gebied van de gemeente Emmen in beeld gebracht of archeologische waarden in het geding zijn of kunnen zijn en zo ja, op welke manier daarmee dient te worden omgegaan. Onderstaande tabel geeft de onderverdeling van de vier gemaakte categorieën weer.

Deze beleidskeuzes zijn vertaald in dubbelbestemmingen. Per archeologische kwaliteit zijn planregels opgenomen voor de te bebouwen oppervlakte en een

omgevingsvergunningsstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. De maatvoering voor afwijking is afhankelijk van de te verwachten waarden of verwachtingen en de uitkomsten van archeologisch onderzoek.

4.1.2 Archeologische waarden in het plangebied     

Het plangebied ‘Wijzigingsplan Weerdinge, Dorpsstraat 32’ is volgens de beleidskaart gelegen in een gebied met een archeologische verwachtingswaarde ‘Waarde – Archeologie 2’. Dit zijn gebieden met (zeer) (hoge) archeologische waarde. De hiernavolgende figuur is een uitsnede uit de beleidskaart.

Gebieden gecategoriseerd als Waarde - Archeologie 1 en 2 zijn terreinen met als behoudenswaardig gekwalificeerde archeologische resten. Deze terreinen zijn door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en de provincies samengesteld en op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) opgenomen. Emmen heeft in totaal 96 AMK terreinen (waaronder de 37 beschermde monumenten), overwegend gelegen op de Hondsrug. Het uitgangspunt is om de aanwezige archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem te behouden.

Onder Waarde - Archeologie 2 vallen terreinen van (hoge) archeologische waarde, door het Rijk en de provincie aangewezen. Deze terreinen bestrijken veelal een groot oppervlak. Te denken valt aan grafvelden, nederzettingsterreinen, celtic fields, bundels karrensporen schansen, de historische kernen van Emmen, Noordbarge, Zuidbarge, Westenesch, Schoonebeek, Weerdinge en Roswinkel, de buffers van 50 meter rondom de AMK-terreinen,etc. Gelet op de omvang van deze sporen en structuren, hebben beperkte bodemingrepen een aanvaardbare invloed op het bodemarchief. Voor Waarde - archeologie 2 is een minimumoppervlak voor bodemverstoringen opgenomen van 100 m² en een diepte van 30 cm onder maaiveld.

De functiewijziging naar wonen vindt plaats voor het perceel met de bestaande bebouwing. Er is geen sprake van (ver)bouw- en/of sloopwerkzaamheden. Gelet hierop hoeft er geen nader archeologisch onderzoek plaats te vinden. Vanuit oogpunt van archeologie zijn er geen belemmeringen voor de functiewijziging naar wonen. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' is opgenomen op de verbeelding en in de planregels is verwezen naar de bijbehorende beschermingsregels.

4.1.3 Archeologische monumenten     

Het plangebied kent geen archeologische monumenten.

4.1.4 Cultuurhistorie     

4.1.4.1 Monumenten     

Beschermde monumenten worden gekenmerkt door een samenhangend en gaaf geheel van architectonische stijlkenmerken. Een monument kan representatief zijn voor een bepaalde bouwstijl, maar kan ook een rijke bouwgeschiedenis hebben met verwijzingen naar verschillende bouwstijlen. Voor zover de bouwgeschiedenis niet duidelijk afleesbaar is, kan zij door bouwhistorisch onderzoek aan het licht komen. Monumenten worden in hoge mate gewaardeerd om hun architectuurhistorische kwaliteit, waardoor zij belangrijk bijdragen aan de kwaliteit en de identiteit van hun omgeving. Een bouwplan voor een monument wordt getoetst aan het monumentenbeleid.

Richtinggevend is hiervoor de redengevende omschrijving van het monument. Naast de toetsing aan het monumentenbeleid dat gericht is op het behouden van de historische kenmerken van het monument wordt het bouwplan voor wat betreft de welstandsaspecten getoetst aan de onderstaande criteria:

  • Toevoegingen aan, op of bij monumenten worden op herkenbare wijze vormgegeven. Hierbij vormen de historische stijlkenmerken van het monument de inspiratiebron;
  • Er is aandacht voor zorgvuldige detaillering en materiaalkeuze.

Het plangebied kent geen Rijksmonumenten, alleen een als ‘karakteristiek’ aangemerkt gebouw in de vorm van een schuur. De achterliggende schuur behoudt op de verbeelding behorend bij dit wijzigingsplan de aanduiding 'karakteristiek'. Dit betekent dat de verschijningsvorm bestaande uit de bestaande oppervlakte, goothoogte, bouwhoogte en dakhelling dient te worden gehandhaafd.

4.1.5 Conclusie     

Vanuit archeologie en cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen voor uitvoering van het gewenste woningbouwplan. De wettelijke meldingsplicht conform de Erfgoedwet blijft van kracht. Dit houdt in dat mochten er tijdens de graafwerkzaamheden toch archeologische resten worden gevonden, de initiatiefnemer

dit onmiddellijk dient te melden bij de gemeentelijke archeoloog.

4.2 Ecologie     

De Wet natuurbescherming (Wnb) is in werking getreden op 1 januari 2017. De provincie is bij de Wnb het bevoegd gezag voor de toetsing van werkzaamheden en handelingen bij Natura 2000-gebieden en dier- en plantensoorten. Het Rijk blijft bevoegd gezag bij ruimtelijke ingrepen met grote nationale belangen.

Voor gemeenten geldt dat zij het bevoegd gezag zijn voor omgevingsvergunningen.

4.2.1 Gebiedsbescherming     

In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied. Per Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelen voor

soorten en vegetatietypen opgesteld.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van het NNN is voor de provincie Drenthe uitgewerkt in de Provinciale Omgevingsvisie en de bijbehorende Provinciale Omgevingsverordening.

4.2.2 Soortenbescherming     

Het uitgangspunt van de Wnb is dat er geen (opzettelijke) schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. De soortenbescherming binnen de Wnb is daarbij opgedeeld in drie beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Bij beoordeling van de toelaatbaarheid van bouwwerken en/of andere activiteiten moet rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen dier- en plantensoorten.

Er dient een ontheffing op grond van artikel 3.3, 3.8 en/of 3.10 Wnb te worden aangevraagd voor een (bouw)werkzaamheid of activiteit indien het volgende van toepassing is:

  • Uit gegevens of onderzoek blijkt dat er sprake is van verstoring of doden van (een) beschermde soort(en);
  • Het bouwwerk en/of de activiteit veroorzaakt beschadiging of vernieling van voortplanting- of rustplaatsen van dieren, danwel ontworteling of vernieling van plantensoorten;
  • Er kan geen gebruik gemaakt worden van een vrijstelling op grond van de Wet natuurbescherming;
  • Er kan niet gewerkt worden volgens een goedgekeurde gedragscode.

In de Wnb is de bescherming van houtopstanden buiten de, door de gemeenteraad vastgestelde, bebouwde kom geregeld. Doel is de instandhouding van het bosareaal. In de Provinciale Omgevingsverordening van de provincie Drenthe is geregeld hoe een kapmelding moet worden ingediend, waaraan herbeplanting moet voldoen en wanneer ontheffing van de herbeplantingsplicht kan worden verleend.

Voor houtopstanden binnen de bebouwde kom geldt de Bomenverordening gemeente Emmen 2011. In het bijbehorende bomenregister zijn de monumentale en waardevolle bomen en waardevolle houtopstanden vastgelegd. Zonder ontheffing is het verboden deze te kappen.

4.2.3 Natuurwaarden in het terrein     

4.2.3.1 Gebiedsbescherming     

Het plangebied ligt niet binnen het NNN of Natura 2000. De dichtstbijzijnde grens van NNN ligt op circa 600 meter afstand van het plangebied (Valtherbos). De dichtstbijzijnde grens van een voor verzuring gevoelig Natura-2000 gebied ligt op circa 14 kilometer afstand van het plangebied (Bargerveen). De voorgenomen werkzaamheden zijn echter van dien aard dat het uitgesloten is de kernwaarden van het NNN en Natura 2000 zullen worden aangetast.

4.2.3.2 Soortenbescherming     

Er hoeven geen verouderde gebouwen te worden gesloopt, geen sloten te worden gedempt en geen bomen te worden gekapt. Er is geen ecologisch onderzoek nodig.

4.2.4 Stikstofdepositie     

Vanwege de geringe omvang van het project, de eenmalige uitvoering van het project en de afstand tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied Bargerveen (ca. 14 kilometer) zal de ontwikkeling niet leiden tot een toename van de stikstofbelasting op dit Natura 2000-gebied.

4.2.5 Conclusie     

Dit wijzigingsplan maakt uitsluitend de functiewijziging van agrarisch naar wonen mogelijk voor het perceel met de bestaande bebouwing. Gelet hierop zijn er vanuit het oogpunt van de Wet nauurbescherming geen belemmeringen. Het uitvoeren van nader onderzoek naar flora en fauna wordt niet noodzakelijk geacht.

Ten slotte is op basis van de Wnb altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat eenieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving. Concreet betekent dit dat bij (ruimtelijke) ingrepen gezorgd moet worden dat dieren niet verstoord of gedood worden en dat planten niet zomaar verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld broedende vogels, de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren. Daarbij geldt voor alle bouwactiviteiten dat er voorzorgsmaatregelen genomen dienen te worden, waardoor:

  • De aanvang van de werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van half maart tot begin augustus) dient plaats te vinden;
  • Een week voor de werkzaamheden beginnen, het plangebied kort gemaaid dient te worden, zodat het plangebied ongeschikt wordt voor kleine zoogdieren en ze de kans krijgen om te vluchten;
  • (Wortel)schade aan de (oude) bomen wordt voorkomen en geen graafwerkzaamheden binnen de kroonprojectie van deze oude bomen kan plaatsvinden.

4.3 Fysieke veiligheid     

De Rijksoverheid stelt risiconormen op het gebied van veiligheid aan inrichtingen, ter bescherming van de omgeving. Naast de wet- en regelgeving mogen gemeenten invulling geven aan een eigen veiligheidsvisie. In de Beleidsnota externe veiligheid gemeente Emmen (april 2013) geeft de gemeente Emmen invulling aan deze beleidsruimte. In de gemeentelijke beleidsnota Externe Veiligheid zijn de ruimtelijke uitgangspunten van de structuurvisie verder uitgewerkt.

In de Beleidsnota externe veiligheid heeft de gemeente Emmen gekozen voor een gebiedsgerichte benadering voor de vestiging van risicovolle activiteiten. Tevens is in het beleid een afwegingskader bij concrete ruimtelijke beslissingen en voor de inzet van bestuurlijke uitvoeringsinstrumenten om de kwetsbaarheid van een object of activiteit die niet rechtstreeks onder de begripsbepaling van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) valt bepaald te beoordelen. Bij het opstellen van dit wijzigingsplan is rekening gehouden met deze nota externe veiligheid.

4.3.1 Externe veiligheid     

4.3.1.1 Bevi-inrichtingen binnen het plangebied     

Het plangebied is geïnventariseerd op de zogenoemde Bevi-bedrijven (vergunde situatie en feitelijke situatie). Hieruit blijkt dat in het plangebied geen Bevi-bedrijven gelegen zijn.

Ook is het realiseren van nieuwe Bevi-inrichtingen binnen het plangebied niet toegestaan. Op onderstaande verbeelding is de risicokaart van Nederland weergegeven.

4.3.1.2 Bevi-inrichtingen buiten het plangebied     

Nabij het plangebied bevinden zich geen Bevi-bedrijven die invloed hebben op de planlocatie.

4.3.1.3 Buisleidingen, route gevaarlijke stoffen en hoogspanningsleidingen     

Uit de inventarisatie is gebleken dat er geen hogedrukgasleidingen in de buurt aanwezig zijn.

4.3.2 Conclusie     

Ter plaatse van het plangebied bevinden zich geen inrichtingen met een risicocontour waartoe een nadere verantwoording van het plaatsgebonden dan wel groepsrisico dient plaats te vinden. Een nader onderzoek of berekening naar het groepsrisico is dan ook niet nodig.

4.3.3 Gegevens ten behoeve van nadere inrichting en ontwikkeling in het plangebied     

Hiervoor zijn de volgende zaken van belang:

  1. Voor het bestrijden van een brand is de brandweer afhankelijk van een goede bluswatervoorziening. Conform de Wet op de Veiligheidsregio's moet een gemeente zorgen voor een openbare bluswatervoorziening. Bij locaties waar geen toereikende openbare bluswatervoorziening kan worden aangelegd, zal de eigenaar moeten zorgen voor een doeltreffende niet-openbare bluswatervoorziening in overleg met de brandweer. Vanaf 1 januari 2014 maakt de brandweer gebruik van tankautospuiten en tankwagens, aangevuld met vulpunten voor de tankwagens als primaire bluswatervoorziening. Er hoeven ten behoeve van deze ontwikkeling geen vulpunten bijgeplaatst te worden.
  2. Op grond van de Wet op de veiligheidsregio's (okt. 2010) is de Veiligheidsregio Drenthe, in geval van calamiteit, verantwoordelijk voor het waarschuwen en alarmeren van de bevolking door middel van het Waarschuwings- en alarmeringssysteem. Als gevolg van deze taak zijn binnen de gemeente sirenes geplaatst op een zodanige wijze dat een optimale dekking gerealiseerd is binnen de gemeente. De sirenes die elke eerste maandag van de maand precies om 12:00 uur overal in het land loeien als test, is de verwachting dat deze op den duur verdwijnen. Dit vanwege het gegeven dat de minister van Justitie en Veiligheid voornemens is tot uitfasering van dit systeem. In de toekomst wordt bij grote rampen alarm geslagen via onder meer calamiteitenzenders, geluidswagens, NL-Alert en sociale media. Het voordeel van deze communicatiemiddelen is dat ze veel gerichter kunnen worden ingezet.
  3. Het is belangrijk dat in geval van calamiteiten hulpverleningsdiensten direct ter plaatse kunnen komen en zonder beperkingen hulp kunnen verlenen. Om die reden dienen alle objecten in het plangebied via twee onafhankelijke wegen bereikbaar te zijn voor de hulpverleningsdiensten. Het gebied voldoet aan deze vereisten.
  4. Het dekkingsplan van de Veiligheidsregio Drenthe, vastgesteld in december 2013, geeft in het kort het volgende weer: Het brandverloop verloopt tegenwoordig zo snel dat 3 zaken zeer belangrijk zijn om slachtoffers te voorkomen: het voorkomen van brand, het ontdekken van brand en het vluchten bij brand. Bij het vluchten bij brand heeft men een eigen verantwoordelijkheid of is men aangewezen op de BHV - organisatie. De brandweer heeft in beginsel als taak het houden van een brandscheiding ter voorkoming van branduitbreiding en het beschermen van (niet-zelfredzame) personen achter die scheiding. Geadviseerd wordt de initiatiefnemer te informeren over mogelijk te treffen aanvullende brandveiligheidsmaatregelen. Denk hierbij aan de BIObiz factoren:
  • Bouwkundige voorzieningen, bijv. voldoende afstand t.o.v. de erfgrens i.v.m. brandoverslag naar ander perceel.
  • Installatietechnische voorzieningen, bijv. woningsprinklers of watermistsysteem.
  • Organisatorische voorzieningen, bijv. vluchtplan voor en door de bewoners.
  • Brandweeropkomsttijd, vrij houden van wegen / zo min mogelijk verkeersbelemmerende maatregelen.
  • Inventaris, toepassen van moeilijk brandbaar materiaal.
  • Zelfredzaamheid van de aanwezigen, toepassen veilige vluchtroutes.

4.4 Milieu     

In deze paragraaf worden de voor dit wijzigingsplan relevante milieuaspecten beschreven. Aangegeven wordt wat de beperkingen en mogelijkheden in het plangebied zijn, bezien vanuit verschillende milieudisciplines.

4.4.1 Vormvrije M.E.R.-beoordeling     

In voorliggend ‘Wijzigingsplan Weerdinge, Dorpsstraat 32’ komen geen activiteiten voor die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r. In het Besluit m.e.r., bijlage D, onder artikel 11 (Woningbouw, Stedelijke ontwikkeling, Industrieterreinen) staat onder artikel 11.2 genoemd dat een m.e.r-beoordeling moet plaatsvinden in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op de aanleg, wijziging of uitbreiding van woningbouw, stedelijke ontwikkeling of industrieterrein indien het oppervlakte groter is dan 100 hectare of meer als 2000 woningen omvat.

Qua aard, omvang en ligging is voorliggend ruimtelijk plan niet gelijk te stellen aan de betreffende en omschreven activiteit zoals bedoeld in het Besluit m.e.r., immers het wijzigingsplan leidt niet tot het uitbreiden van het aantal woningen met meer dan 2000.

Op basis van de uitkomsten in dit hoofdstuk 4 – Onderzoeken – is voldoende inzichtelijk gemaakt dat er geen belangrijk nadelige gevolgen zijn voor de omgeving en het milieu. Verder hebben de locatie en de omgeving geen bijzondere kenmerken die geschaad worden door het initiatief. Gezien de aard van de ingrepen zijn verder geen negatieve effecten te verwachten, zodat op basis hiervan kan worden afgezien van het verrichten van een verdergaande (vorm)vrije m.e.r.-beoordeling.

4.4.2 Bedrijven en milieuzonering     

Vanuit milieu hygiënisch oogpunt vergt het inpassen van nieuwe functies in een plangebied een goede afstemming met de andere, in de omgeving aanwezige functies. In de nabijheid van het plangebied liggen enkele bedrijven en een agrarisch bedrijf.

Er bevinden zich geen agrarische bedrijven meer in de nabijheid. De agrarische bestemming van het adres Dorpsstraat 29 naar het zuiden toe is inmiddels gewijzigd in een woonbestemming en door middel van dit wijzigingsplan vervalt ook de agrarische bestemming van het perceel Dorpsstraat 32.

De horecabestemming ten zuiden (Westerhof) is inmiddels ook gewijzigd naar en woonbestemming. De bedrijfsbestemming aan de overzijde (Dorpsstraat 50 en 51) is inmiddels ook gewijzigd in een woonbestemming.

Aan de overzijde blijft dan nog 1 bedrijfsbestemming over, daar is sprake van een bedrijf dat handelt in auto’s. Deze is aan te merken als een milieucategorie 2 inrichting met grootste richtafstanden voor de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar van respectievelijk 10 meter, 0 meter, 30 meter en 10 meter.

De afstand van de woning op het perceel Dorpsstraat 32 te Weerdinge tot dit autobedrijf is ruim voldoende (afstand bedrijf tot boerderij bedraagt circa 62 meter) en leidt niet tot wederzijdse milieuhinder.

De wijziging naar een woonbestemming zorgt er niet voor dat bedrijven in de omgeving van het plangebied beperkt worden in de bedrijfsvoering of eventuele uitbreidingsmogelijkheden

4.4.3 Bodem     

Het college van burgemeester en wethouders heeft op 5 maart 2013 de Beleidsregel Bodemkwaliteit vastgesteld. Om de kwaliteit te waarborgen, moet grondverzet worden gemeld bij het landelijk meldpunt. Om het verplaatsen van grond te vereenvoudigen, heeft de gemeente Emmen een aantal kaarten ontwikkeld.

Deze bodemkwaliteitskaarten zijn als bijlage in de Nota Bodembeheer opgenomen. Aan de hand van deze kaarten is het mogelijk om zonder voorgaand onderzoek grond te ontgraven en toe te passen. Partijen grond en baggerspecie die niet voldoen aan de bodemkwaliteitskaart en de Nota Bodembeheer van de gemeente Emmen mogen alleen worden toegepast als er sprake is van een nuttige toepassing. Is het werk niet ‘nuttig’, dan is er sprake van het zich ontdoen van ‘nuttig’ gebruik. Tijdelijke uitname zijn werkzaamheden waarbij de grond na korte tijd weer teruggebracht wordt. Een voorbeeld is het graven van een sleuf voor kabels en leidingen. In dat geval hoeft de kwaliteit van de te ontgraven bodem niet onderzocht te worden, tenzij er sprake is van (een verdenking van) bodemverontreiniging.

De functiewijziging naar wonen vindt plaats voor het bestaande perceel met de aanwezige bebouwing. Er is sprake van een voormalige agrarisch bedrijf. Er is een verkennend bodemonderzoek nodig.

Door onderzoeksbureau Sigma Bouw en Milieu is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport daarvan is als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd. Hierna volgen de resultaten van het uitgevoerde onderzoek.

Op basis van zintuiglijke waarnemingen zijn in het opgeboorde bodemmateriaal geen bodemvreemde afwijkingen of asbestverdachte materialen waargenomen (indicatieve waarneming).

Een samenvatting van de toetsingsresultaten staat weergegeven in onderstaande tabel.

bovengrond (0.0-0.5 m-mv)

Bovengrondmengmonster MM1 bevat een verhoogd gehalte lood, zink (zware metalen) en polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK , som 10) t.o.v. de achtergrondwaarde. Bovengrondmengmonster MM2 bevat een verhoogd gehalte koper, lood, zink (zware metalen), polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK , som 10) en minerale olie t.o.v. de achtergrondwaarde.

De verhoogd gemeten gehalten in de bovengrondmengmonsters MM1 en MM2 overschrijden de achtergrondwaarde, de tussenwaarde (indicatie voor nader onderzoek) en de bodemindex-waarde (>0.5) wordt in deze gevallen niet overschreden zodat er uit milieuhygiënische overweging geen directe aanleiding is tot het instellen van aanvullend onderzoek.

Bovengrond (0.0-0.5 m-mv)

Bovengrondmengmonster MM3 bevat een verhoogd gehalte lood (zware metalen) t.o.v. de achtergrondwaarde. Bovengrondmengmonster MM4 bevat een verhoogd gehalte polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK , som 10) en minerale olie t.o.v. de achtergrondwaarde. Bovengrondmengmonster MM5 bevat een verhoogd gehalte lood (zware metalen), polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK , som 10) en t.o.v. de achtergrondwaarde.

De verhoogd gemeten gehalten in de bovengrondmengmonsters MM3, MM4 en MM5 overschrijden de achtergrondwaarde, de tussenwaarde (indicatie voor nader onderzoek) en de bodemindex-waarde (>0.5) wordt in deze gevallen niet overschreden zodat er uit milieuhygiënische overweging geen directe aanleiding is tot het instellen van aanvullend onderzoek.

De ondergrondmengmonsters MM6 en MM7 bevatten geen van de onderzochte componenten verhoogd t.o.v. de achtergrondwaarde en/of detectiewaarde.

Tot een diepte van 5 m-mv is op de onderzoekslocatie geen freatisch grondwater aangetroffen. Conform NEN-5740 kan onderzoek indien het freatisch grondwater zich dieper 5 m-mv bevindt buiten beschouwing blijven. Onderzoek van het grondwater is in dit onderzoek buiten beschouwing gelaten.

Op basis van de vooraf gestelde hypothese is de onderzoekslocatie in eerste aanleg deels als milieuhygiënisch verdacht en onverdacht aangemerkt. In onderstaande tabel is de hypothese en de noodzaak tot vervolgonderzoek beoordeeld aan de hand van de onderzoeksresultaten.

Vanuit het onderzoek is gebleken dat er, ondanks de lichte overschrijdingen van de achtergrondwaarde, geen nader onderzoek nodig is. De risico's van de bodemfunctieklasse industrie zijn hier dusdanig klein dat de winst van bodemsanering niet opweegt tegen de hoge kosten ervan.

4.4.4 Geluid     

Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde. Ontheffing van de voorkeursgrenswaarde is toegestaan indien maatregelen om de geluidsbelasting op de buitengevels te beperken niet mogelijk zijn of onvoldoende helpen en indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.

De functiewijziging naar wonen vindt plaats voor het bestaande perceel met de aanwezige bebouwing. Er is geen sprake van ver(bouw) en/of sloopwerkzaamheden. Er is reeds een bestaand geluidsgevoelig object aanwezig in de vorm van de (voormalige) bedrijfswoning.

Vanuit de Wet Geluidhinder wordt, in het kader van wegverkeerslawaai, geen onderscheid gemaakt tussen bedrijfswoningen en reguliere woningen. Beiden worden gezien als geluidsgevoelige objecten. Vanuit de wet geluidhinder gaat het hier dus om een bestaande situatie.

Gelet hierop zijn er vanuit het oogpunt van geluid geen belemmeringen voor de functiewijziging van de agrarische functie van agrarische bedrijfsbebouwing naar wonen.

4.4.5 Luchtkwaliteit     

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling. Volgens de nieuwe regeling vormt luchtkwaliteit in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een ruimtelijk project als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • Er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • Een project leidt, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • Een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIMB) bij aan de luchtverontreiniging;
  • Een project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of binnen een regionaal programma van maatregelen.
4.4.5.1 Luchtkwaliteit plangebied     

Omdat er geen significante ontwikkelingen in het plangebied of rondom het plangebied gepland zijn, zal de concentratie van de NOX en fijnstof niet veranderen. Hierdoor betekent de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het vaststellen van het wijzigingsplan.

4.4.6 Verkeer     

Het perceel Dorpsstraat 32 wordt niet meer voor een agrarische functie gebruikt. Met dit wijzigingsplan wordt voorzien in een passende woonbestemming. Bij een woonfunctie wordt het aantal verkeersbewegingen vergeleken met een agrarische bedrijfsfunctie verminderd. Het parkeren ten behoeve van de woonfunctie vindt plaats op het bestaande erf.

4.5 Waterparagraaf     

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

4.5.1 Ligging plangebied     

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hunze en Aa’s. In het kader van de ontwikkelingen van dit plan dient overleg gevoerd te worden met het betreffende waterschap. De wijze waarop de aanvrager het waterschap informeert over ruimtelijke plannen en om advies vraagt, hangt sterk af van de aard van het plan. In de waterparagraaf dienen de keuzes in ruimtelijke plannen ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd worden beschreven. Het wateradvies van het waterschap moet daarin zijn meegenomen.

4.5.2 Waterhuishouding     

Uitgangspunt is dat bij een bouwplan moet worden voorkomen dat er grond- of oppervlaktewateroverlast ontstaat en de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater niet negatief wordt beïnvloed.

4.5.3 Watertoets     

Op 28 februari 2023 is de watertoets uitgevoerd. De aanmelding heeft ertoe geleid dat de procedure – geen waterschapbelang – van toepassing is.

Er gelden geen (aanvullende) eisen vanuit het waterschap.

5 Hoofdstuk 5 Maatschappelijke betrokkenheid     

5.1 Ontwerpwijzigingsplan     

Het ontwerp wijzigingsplan Weerdinge, Dorpsstraat 32 heeft van 8 november 2023 tot en met 19 december 2023 ter inzage gelegen. Tegen dit wijzigingsplan zijn geen zienswijzen ingediend.

6 Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid     

De kosten van het maken van het voorliggend wijzigingsplan worden in dit geval gedekt op grond van de Verordening op de heffing en invordering van leges 2014, als vastgesteld door de raad op 19 december 2013. Voor dit plan zijn (vooralsnog) door de gemeente geen aanvullende kosten voor onderzoek begroot en gemaakt.

De vaststelling van een exploitatieplan is zodoende niet nodig, aangezien het kostenverhaal nu anderszins verzekerd is.