Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
agrarische cultuurgrond,
met daaraan ondergeschikt:
-
gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen;
-
ontsluitingswegen en paden;
-
waterhuishoudkundige voorzieningen;
-
sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;
-
recreatief medegebruik in de vorm van fiets-, wandel- en ruiterpaden,
met de daarbij behorende:
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.2.1. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
-
als gebouw mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen worden gebouwd;
-
de inhoud van een gebouw mag niet meer dan 75 m³ bedragen;
-
de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan 3 m bedragen.
3.2.2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
-
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 1 m bedragen.
3.3 Wijzigingsbevoegdheid
3.3.1. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:
-
de bestemming ‘Agrarisch’ ter plaatse van de aanduiding “wro-zone - wijzigingsgebied 1” wordt gewijzigd in de bestemming ‘Bedrijventerrein’, ‘Verkeer’ en/of ‘Leiding-Gas’;
-
de bestemming ‘Agrarisch’ ter plaatse van de aanduiding “wro-zone - wijzigingsgebied 2” ten behoeve van paard- en/of diergerelateerde bedrijven wordt gewijzigd in de bestemming ‘Bedrijventerrein’.
3.3.2. De wijzigingsbevoegdheden worden uitsluitend toegepast mits:
-
ecologisch onderzoek heeft uitgewezen dat wijziging niet leidt tot een onevenredige aantasting van ecologische waarden;
-
de bodemkwaliteit geschikt zal zijn voor de beoogde functie;
-
het proces van de watertoets is doorlopen;
-
vóór de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid een onderzoek naar externe veiligheid is uitgevoerd, waaruit blijkt dat:
-
wordt voldaan aan de grenswaarden voor het risico c.q. risicoafstanden voor kwetsbare objecten;
-
rekening is gehouden met de richtwaarden voor het risico c.q. risicoafstanden voor beperkt kwetsbare objecten;
-
het groepsrisico is afwogen;
-
het toevoegen van bedrijventerrein past in het regionale bedrijventerreinenplan;
-
geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de stedenbouwkundige situatie, onder meer gevormd door het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de sociale veiligheid;
-
de milieusituatie;
-
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 4 Bedrijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
gebouwen ten behoeve van:
-
bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2;
-
alsmede ter plaatse van de aanduiding voor “specifieke vorm van bedrijf - afwijkende categorie bedrijven”:
-
een groothandel in akkerbouwproducten en veevoeders, ter plaatse van Hoofdweg 39;
-
een groothandel in akkerbouwproducten, veevoeders en bouwmaterialen en de bestaande detailhandel in volumineuze goederen, ter plaatse van Heerenveenseweg 86;
-
een hoveniersbedrijf, ter plaatse van Heerenveenseweg 106,
met dien verstande dat geluidzoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven niet zijn toegestaan;
-
bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met
-
mantelzorg;
-
(bedrijfsmatige) zorgdienstverlening ten behoeve van de bewoners,
met daaraan ondergeschikt:
-
tuinen, erven en binnenterreinen;
-
op- en inritten;
-
groenvoorzieningen;
-
parkeervoorzieningen;
-
waterlopen;
-
openbare nutsvoorzieningen,
met de daarbij behorende:
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
4.2.1. Voor het bouwen van de in lid 4.1. sub a genoemde gebouwen gelden de volgende regels:
-
een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
het bebouwingspercentage van het binnen het bouwvlak gelegen deel van een bouwperceel mag niet meer dan 70% bedragen;
-
per bouwperceel mag maximaal één bedrijfswoning worden opgericht met dien verstande dat het aantal bedrijfswoningen niet meer mag bedragen dan het bestaande aantal;
-
bedrijfswoningen dienen in de naar de weg gekeerde bouwgrens te worden opgericht tot een maximale horizontale diepte van 15 m;
-
de goot- en bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan de aangegeven hoogte ter plaatse van de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte (m)” dan wel de bestaande hoogte, indien deze hoger is.
4.2.2. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten behoeve van het wonen gelden de volgende regels:
-
aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 75 m² per bedrijfswoning;
-
de bouwhoogte van een aan- en uitbouw en een bijgebouw met een platte afdekking mag niet meer bedragen dan de goothoogte van de bedrijfswoning, met een maximum van 4 m;
-
de goothoogte van een aan- en uitbouw en een bijgebouw met een afdekking met een kap mag niet meer bedragen dan de goothoogte van de bedrijfswoning, met een maximum van 4 m;
-
de bouwhoogte van een aan- en uitbouw en een bijgebouw met een afdekking met een kap mag niet meer bedragen dan 5,5 m.
4.2.3. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:
-
de inhoud van een gebouw mag niet meer dan 75 m³ bedragen;
-
de hoogte van een gebouw mag niet meer dan 3 m bedragen.
4.2.4. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde vóór de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 2 m mag bedragen, met uitzondering van licht- en vlaggenmasten, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5 m;
-
in afwijking van het gestelde in sub a en b mogen erf- en terreinafscheidingen buiten een bouwvlak worden gebouwd, waarbij de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer dan 2 m mag bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 m mag bedragen.
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
-
lid 4.2.1., sub e en toestaan dat de goot- en/of bouwhoogte van een gebouw wordt vergroot tot ten hoogste respectievelijk 6 m en/of 10 m;
-
lid 4.2.4 onder c en toestaan dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór (het verlengde van) de aan de kant van de weg gelegen gevel wordt vergroot tot maximaal 2 m.
4.3.2. De in 4.3.1. genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de stedenbouwkundige situatie, onder meer gevormd door het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de sociale veiligheid;
-
de milieusituatie;
-
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
-
het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven, anders dan die welke zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2;
-
het gebruik van gronden en bouwwerken voor de uitoefening van detailhandel, anders dan de in lid 4.1 onder genoemde bestaande detailhandel in volumineuze goederen;
-
het gebruik van gronden voor de opslag van goederen ter plaatse van de aanduiding “opslag uitgesloten”;
-
het gebruik van bijgebouwen voor bewoning.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.5.1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.4. onder a en toestaan dat tevens bedrijven worden gevestigd die niet behoren tot categorie 1 of 2 van bijlage 1 of niet op in deze bijlage worden genoemd, mits:
-
deze bedrijven naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die behorend tot categorie 1 of 2 van bijlage 1, en;
-
het geen geluidzoneringsplichtige en/of risicovolle inrichtingen betreft.
4.5.2. De in 4.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de verkeersveiligheid;
-
de milieusituatie;
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming ‘Bedrijf’ ter plaatse van de percelen Heerenveenseweg 106 en Hoofdweg 39, wordt gewijzigd in de bestemming ‘Woongebied’, mits:
-
het middels de bestemming of de aanduiding toegestane gebruik is beëindigd;
-
het aantal woningen niet toeneemt;
-
geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
-
bodemonderzoek heeft uitgewezen dat er geen sprake is van bodemverontreiniging.
Artikel 5 Bedrijf – Nutsvoorziening
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijf - Nutsvoorziening’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen,
met daaraan ondergeschikt:
-
erven en binnenterreinen;
-
op- en inritten;
-
groenvoorzieningen;
-
parkeervoorzieningen;
-
waterlopen;
-
waterhuishoudkundige voorzieningen,
met de daarbij behorende:
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels
5.2.1. Voor het bouwen van de in lid 5.1 genoemde gebouwen gelden de volgende regels:
-
een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan 5 m bedragen.
5.2.2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 m bedragen.
Artikel 6 Bedrijventerrein
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijventerrein’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
gebouwen ten behoeve van bedrijfsactiviteiten, die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1, 2 en 3.1, ter plaatse van de aanduiding “bedrijf tot en met categorie 3.1”;
-
gebouwen ten behoeve van bedrijfsactiviteiten, die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1, 2, 3.1 en 3.2, ter plaatse van de aanduiding “bedrijf tot en met categorie 3.2”,
met dien verstande dat geluidzoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven niet zijn toegestaan;
-
dienstverlening, publieksgerichte bedrijvigheid en zelfstandige kantoren met een vloeroppervlakte van minder dan 1.200 m², uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “dienstverlening”, met dien verstande dat het totale terreinoppervlakte dat wordt gebruikt voor zelfstandige kantoren niet meer dan 2 hectare mag bedragen,
met de daarbij behorende:
-
niet-zelfstandige kantoorfuncties;
-
productiegebonden detailhandel, mits deze geen hoofdbestanddeel is van de bedrijfsvoering, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen;
-
tuinen, erven, terreinen en op- en inritten;
-
groenvoorzieningen, met dien verstande dat de gronden ter plaatse van de aanduiding “groen” uitsluitend mogen worden ingericht met opgaande beplanting;
-
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
-
parkeervoorzieningen;
-
wegen, straten en paden;
-
openbare nutsvoorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.2.1. Voor het bouwen van de in lid 6.1 genoemde gebouwen gelden de volgende regels:
-
een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
de afstand van bedrijfsgebouwen tot het hart van de dichtstbijzijnde openbare weg mag, onverminderd het bepaalde in lid 6.2.1 onder a, niet minder dan 15 m bedragen, dan wel de bestaande afstand indien dit minder is;
-
het bebouwingspercentage van het bouwperceel mag niet meer bedragen dan 80%, met dien verstande dat het bebouwingspercentage van het bouwperceel ter plaatse van de aanduiding “dienstverlening” niet meer mag bedragen dan 70%;
-
de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelgrens en de achterperceelsgrens mag niet minder bedragen dan 3 m;
-
de afstand tussen gebouwen op een bouwperceel mag niet minder dan 4 m bedragen, tenzij ze aaneen worden gebouwd;
-
de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer dan 10 m bedragen, in afwijking hiervan bedraagt de bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding - beperking bouwhoogte” maximaal 7 m;
-
er mogen geen bedrijfswoningen worden gebouwd.
6.2.2. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:
-
de inhoud van een gebouw mag niet meer dan 75 m³ bedragen;
-
de hoogte van een gebouw mag niet meer dan 3 m bedragen.
6.2.3. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 10 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde vóór de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 2 m mag bedragen, met uitzondering van licht- en vlaggenmasten, waarvan de hoogte niet meer mag bedragen dan 5 m;
-
in afwijking van het gestelde in sub a mag de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding – beperking bouwhoogte” niet meer dan 7 m bedragen;
-
in afwijking van het gestelde in sub a en b mogen erf- en terreinafscheidingen buiten een bouwvlak worden gebouwd, waarbij de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer dan 2 m mag bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 meter mag bedragen.
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
-
lid 6.2.1. onder c en toestaan dat het bebouwingspercentage per bouwperceel wordt vergroot tot maximaal 90%, mits in voldoende mate op eigen terrein in parkeerbehoefte kan worden voorzien;
-
lid 6.2.1. onder d en toestaan dat de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelgrens wordt verkleind dan wel een gebouw op de zijdelingse perceelgrens wordt gebouwd;
-
lid 6.2.3 onder b en toestaan dat de bouwhoogte van overige andere bouwwerken wordt vergroot tot maximaal 20 m;
-
lid 6.2.3 onder d en toestaan dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór (het verlengde van) de aan de kant van de weg gelegen gevel wordt vergroot tot maximaal 2 m.
6.3.2. De in 6.3.1. genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de stedenbouwkundige situatie, onder meer gevormd door het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de sociale veiligheid;
-
de milieusituatie;
-
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
6.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
-
het gebruik van gronden en bouwwerken voor zelfstandige dienstverlening, voor zover de gronden niet zijn voorzien van de aanduiding “dienstverlening”;
-
het gebruik van gronden en bouwwerken voor de uitoefening van detailhandel, anders dan de in lid 6.1, onder e genoemde productiegebonden detailhandel;
-
het gebruik van gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding “dienstverlening” voor functies die hoofdzakelijk gericht zijn op het langdurig verblijf van verminderd zelfredzame personen;
-
het gebruik van gronden voor de opslag van goederen ter plaatse van de aanduiding “opslag uitgesloten”;
-
het gebruik van gebouwen voor bewoning.
6.5 Afwijken van de gebruiksregels
6.5.1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
-
lid 6.1 en toestaan dat ook bedrijven worden gevestigd die niet zijn genoemd in bijlage 1, of bedrijven die zijn aangegeven in een hogere milieucategorie, mits die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven in de categorie die op grond van de planregels is toegestaan en op voorwaarde dat het geen risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven betreft;
-
lid 6.4, onder b en toestaan dat de gronden en gebouwen worden gebruikt voor de uitoefening van detailhandel in volumineuze goederen.
6.5.2. De in lid 6.5.1 genoemde omgevingsvergunningen kunnen slechts worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
-
de verkeersveiligheid;
-
de milieusituatie;
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 7 Bos
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bos’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
bos en bebossing met natuurlijke en landschappelijke waarden,
met daaraan ondergeschikt:
-
groenvoorzieningen;
-
paden;
-
waterlopen en waterpartijen;
-
waterhuishoudkundige voorzieningen;
-
gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen,
met de daarbij behorende:
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
7.2 Bouwregels
7.2.1. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
-
als gebouw mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen worden gebouwd;
-
de inhoud van een gebouw mag niet meer dan 75 m³ bedragen;
-
de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan 3 m bedragen.
7.2.2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 m bedragen.
7.3 Omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden
7.3.1. Het is verboden op de gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
-
het vellen, rooien of snoeien van houtgewas;
-
het aanleggen of verharden van paden, bermen en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
-
het graven en dempen van watergangen en waterpartijen;
-
het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
-
het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
7.3.2. Het in lid 7.3.1. vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
-
het normale onderhoud of de normale exploitatie betreffen;
-
in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
7.3.3. De in 7.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke en/of landschappelijke waarden van de gronden.
Artikel 8 Horeca
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Horeca’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
gebouwen ten behoeve van:
-
horecabedrijven, niet zijnde bar-/dancings;
-
een hotel;
-
een wellnesscentrum,
met daaraan ondergeschikt:
-
tuinen, erven en binnenterreinen;
-
op- en inritten;
-
groenvoorzieningen;
-
parkeervoorzieningen, waarbij ter plaatse van de aanduiding “parkeerterrein” de gronden moeten worden ingericht als parkeerterrein;
-
waterlopen;
-
waterhuishoudkundige voorzieningen;
-
gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen,
met de daarbij behorende:
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Voor het bouwen van de in lid 8.1 sub a genoemde gebouwen gelden de volgende regels:
-
een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
in afwijking van het bepaalde in sub a mag een gebouw dat binnen het bouwvlak is gelegen, buiten het bouwvlak worden uitgebreid, met een oppervlakte van niet meer dan 250 m²;
-
de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan 11 m bedragen, dan wel de aangegeven hoogte ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)”;
-
wanneer het bouwen van de in lid 8.1 sub a genoemde gebouwen leidt tot een toename van het verharde oppervlak, wordt de omgevingsvergunning voor het bouwen van deze gebouwen alleen verleend indien de toename van verharde oppervlak gecompenseerd is door 10% van de toename van het verharde oppervlak als nieuw oppervlaktewater aan te leggen, dan wel deze compensatie door middel van een voorschrift in de omgevingsvergunning voldoende is verzekerd.
8.2.2 Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:
-
de inhoud van een gebouw mag niet meer dan 75 m³ bedragen;
-
de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan 3 m bedragen.
8.2.3 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 11 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde vóór de naar de weg gekeerde gevel of het verlengde daarvan niet meer dan 5 m mag bedragen.
8.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:
-
de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van het straat- en bebouwingsbeeld, de sociale veiligheid, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
-
de plaatsing en omvang van (nood)uitgangen ten behoeve van een goede zelfredzaamheid ten aanzien van de externe veiligheid.
8.4 Afwijken van de bouwregels
8.4.1 Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
-
lid 8.2.1 sub c en toestaan dat de bouwhoogte van een gebouw binnen het bouwvlak wordt vergroot tot niet meer dan 15 m;
-
lid 8.2.3 sub b en toestaan dat de bouwhoogte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, achter de naar de weg gekeerde gevel of het verlengde daarvan, wordt vergroot tot niet meer dan 20 m, mits de afstand tot de perceelgrenzen niet minder dan 3 m bedraagt.
8.4.2 De in lid 8.4.1 genoemde afwijkingsmogelijkheden kunnen slechts worden toegestaan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de sociale veiligheid;
-
de milieusituatie;
-
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 9 Verkeer
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wegen en straten,
waarbij gestreefd wordt naar een inrichting hoofdzakelijk gericht op het doorgaande verkeer,
-
een verkooppunt voor motorbrandstoffen met lpg, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “verkooppunt motorbrandstoffen met lpg”, met de daarbij behorende gebouwen waaronder:
-
een APK keurstation en garagebedrijf (reparatie en onderhoud);
-
een bedrijfswoning, al dan niet in combinatie met ruimte voor mantelzorg en/of (bedrijfsmatige) zorgdienstverlening ten behoeve van de bewoners,
met daaraan ondergeschikt:
-
voet- en rijwielpaden;
-
parkeervoorzieningen;
-
groenvoorzieningen;
-
nutsvoorzieningen;
-
waterlopen,
met de daarbij behorende:
-
bouwwerken, geen gebouw zijnde.
9.2 Bouwregels
9.2.1. Voor het bouwen van de in lid 9.1, sub b genoemde gebouwen gelden de volgende regels:
-
gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
er mag maximaal één bedrijfswoning worden gebouwd;
-
de goot- en bouwhoogte van gebouwen mogen niet meer bedragen dan de ter plaatse van de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte (m)” aangegeven goot- en bouwhoogte;
-
indien sprake is van een uitbreiding van een bestaand gebouw, dient de uitbreiding dezelfde goot- en bouwhoogte te hebben als het bestaande gebouw.
9.2.2. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten behoeve van het bedrijfswonen gelden de volgende regels:
-
aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 75 m² per bedrijfswoning;
-
de bouwhoogte van een aan- en uitbouw en een bijgebouw met een platte afdekking mag niet meer bedragen dan de goothoogte van de bedrijfswoning, met een maximum van 4 m;
-
de goothoogte van een aan- en uitbouw en een bijgebouw met een afdekking met een kap mag niet meer bedragen dan de goothoogte van de bedrijfswoning, met een maximum van 4 m;
-
de bouwhoogte van een aan- en uitbouw en een bijgebouw met een afdekking met een kap mag niet meer bedragen dan 5,5 m.
9.2.3 Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:
-
de inhoud van een gebouw mag niet meer dan 75 m³ bedragen;
-
de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan 3 m bedragen.
9.2.4. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag niet meer dan 5 m bedragen
-
in afwijking van het gestelde in sub a mag de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 m mag bedragen.
Artikel 10 Verkeer – Verblijfsgebied
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer - Verblijfsgebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wegen en straten,
met daaraan ondergeschikt:
-
voet- en rijwielpaden;
-
parkeervoorzieningen;
-
groenvoorzieningen;
-
nutsvoorzieningen;
-
waterlopen,
met de daarbij behorende:
-
bouwwerken, geen gebouw zijnde.
10.2 Bouwregels
10.2.1. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
-
als gebouw mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen worden gebouwd;
-
de inhoud van een gebouw mag niet meer dan 75 m³ bedragen;
-
de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan 3 m bedragen.
10.2.2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag niet meer dan 5 m bedragen.
Artikel 11 Water
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
water en waterlopen;
-
waterberging;
-
waterhuishoudkundige voorzieningen;
-
groen- en oeverstroken,
met daaraan ondergeschikt:
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
groenvoorzieningen,
met daarbij behorende:
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
11.2 Bouwregels
11.2.1. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
-
als gebouw mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen worden gebouwd;
-
de inhoud van een gebouw mag niet meer dan 75 m³ bedragen;
-
de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan 3 m bedragen.
11.2.2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 10 m bedragen.
Artikel 12 Woongebied
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Woongebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
woningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor:
-
een aan huis verbonden beroep;
-
kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten voor zover bestaand;
-
mantelzorg;
-
(bedrijfsmatige) zorgdienstverlening ten behoeve van de bewoners;
-
aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen,
met daaraan ondergeschikt:
-
tuinen erven en binnenterreinen;
-
woonstraten, voet- en fietspaden en op- en inritten;
-
groenvoorzieningen, met dien verstande dat de gronden ter plaatse van de aanduiding “groen” uitsluitend mogen worden ingericht met opgaande beplanting;
-
parkeervoorzieningen;
-
speelvoorzieningen;
-
water;
-
gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen,
met de daarbij behorende:
-
bouwwerken geen gebouw zijnde.
12.2 Bouwregels
12.2.1. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
-
als hoofdgebouw mogen uitsluitend woningen worden gebouwd;
-
het bestaande aantal woningen per bouwvlak mag niet worden vergroot;
-
in afwijking van het bepaalde in sub b mag ter plaatse van de aanduiding “maximum aantal wooneenheden” het aangegeven aantal woningen worden gebouwd;
-
gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
een hoofdgebouw mag uitsluitend in of maximaal 2 m achter de naar de weg gekeerde bouwgrens worden gebouwd, dan wel ten hoogste de afstand achter de naar de weg gekeerde bouwgrens van het bestaande hoofdgebouw indien deze groter is;
-
de horizontale diepte van een hoofdgebouw mag niet meer dan 15 m bedragen, dan wel de bestaande horizontale diepte;
-
de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 2 m bedragen;
-
de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan de aangegeven hoogte ter plaatse van de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte (m)” dan wel de bestaande hoogte, indien deze hoger is.
12.2.2. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:
-
aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend op niet minder dan 5 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden gebouwd;
-
de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een hoofdgebouw mag niet meer dan 75 m² bedragen, met dien verstande dat het bebouwingspercentage van het als zij- en achtererf aan te duiden deel van een bouwperceel niet meer dan 50% mag bedragen;
-
de bouwhoogte van een aan- en uitbouw en een bijgebouw met een platte afdekking mag niet meer bedragen dan de goothoogte van het hoofdgebouw, met een maximum van 4 m;
-
de goothoogte van een aan- en uitbouw en een bijgebouw met een afdekking met een kap mag niet meer bedragen dan de goothoogte van het hoofdgebouw, met een maximum van 4 m;
-
de bouwhoogte van een aan- en uitbouw en een bijgebouw met een afdekking met een kap mag niet meer bedragen dan 5,5 m dan wel de bestaande bouwhoogte, met dien verstande dat de bouwhoogte op de zijdelingse perceelgrens niet meer mag bedragen dan 3 m, tenzij sprake is van een aaneen te bouwen aan- en uitbouw of een bijgebouw met een afdekking met een kap;
-
de afstand van een aan- en uitbouw en een bijgebouw tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 1 m bedragen, behoudens bij plaatsing op deze perceelgrens.
12.2.3. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsdoeleinden geldt dat:
-
de inhoud niet meer dan 75 m³ mag bedragen;
-
de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen.
12.2.4. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde vóór de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 2 m mag bedragen, met uitzondering van licht- en vlaggenmasten, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5 m;
-
in afwijking van het gestelde in sub a en b mogen erf- en terreinafscheidingen buiten een bouwvlak worden gebouwd, waarbij de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer dan 2 m mag bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 m mag bedragen.
12.3 Afwijken van de bouwregels
12.3.1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
-
lid 12.2.1 sub b en toestaan dat binnen het bouwvlak per bouwperceel één woning mag worden toegevoegd, met dien verstande dat:
-
het aantal te bouwen woningen past binnen het woonplan waarover met Gedeputeerde Staten overeenstemming bestaat;
-
de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;
-
lid 12.2.1 sub f en toestaan dat de horizontale diepte van een hoofdgebouw wordt vergroot, met dien verstande dat het verlenen van een omgevingsvergunning niet mag leiden tot een, in relatie tot de afstand ten opzichte van het hoofdgebouw op het achterliggende perceel, onevenredige verdichting van het binnenterrein ter plaatse;
-
lid 12.2.1 sub g en toestaan dat de afstand tot de zijdelingse perceelgrens wordt verkleind tot niet minder dan 1 m;
-
lid 12.2.2 sub b en toestaan dat een aanbouw voor of op minder dan 2 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw wordt gebouwd, mits:
-
de horizontale diepte voor (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw niet meer dan 2 m bedraagt;
-
deze aanbouwen, in afwijking van het bepaalde in 12.2.2 sub f, geen grotere bouw- en goothoogte hebben dan 4 m, en:
-
het bepaalde in 12.2.2 sub a (bouwen binnen bouwvlak) in acht wordt genomen;
-
het bepaalde in 12.2.2 sub c en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en de bijgebouwen bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot maximaal 100 m², met dien verstande dat het in 12.2.2 sub c genoemde bebouwingspercentage in acht wordt genomen;
-
het bepaalde in 12.2.2 sub f en toestaan dat de bouwhoogte aan een aan- of uitbouw of een bijgebouw met een afdekking met een kap wordt vergroot tot maximaal de bouwhoogte van het hoofdgebouw, met dien verstande dat de dakhelling niet meer bedraagt dan de dakhelling van het hoofdgebouw.
12.3.2. De in 12.3.1 genoemde vergunningen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de stedenbouwkundige situatie, onder meer gevormd door het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de woonsituatie;
-
de verkeersveiligheid;
-
de sociale veiligheid;
-
de milieusituatie;
-
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
12.4 Specifieke gebruiksregels
12.4.1. Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval het volgende gerekend:
-
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten, anders dan een aan huis verbonden beroep, tenzij het betreft bestaande kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
-
het gebruik van bijgebouwen voor bewoning;
-
het gebruik van bijgebouwen voor mantelzorg;
-
het gebruik van bijgebouwen voor bed & breakfast.
12.5 Afwijken van de gebruiksregels
12.5.1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.4.1 sub a en toestaan dat gronden en bouwwerken worden gebruik ten behoeve van de uitoefening van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.
12.5.2. De in 12.5.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de stedenbouwkundige situatie, onder meer gevormd door het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de woonsituatie;
-
de verkeersveiligheid;
-
de sociale veiligheid;
-
de milieusituatie;
-
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 13 Leiding - Gas
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Leiding – Gas’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor (een) ondergrondse aardgastransportleiding(en) en de daarbij behorende bouwwerken.
13.2 Bouwregels
13.2.1. In afwijking van het bepaalde bij de andere voor die gronden voorkomende bestemmingen, mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.
13.2.2. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
13.2.3. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.
13.3 Afwijken van de bouwregels
13.3.1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
-
lid 13.2.1 en 13.2.2 en toestaan dat de in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen genoemde gebouwen worden gebouwd, mits uit vooraf ingewonnen advies bij de betreffende leidingbeheerder(s) is gebleken dat hiertegen uit oogpunt van doelmatig leidingbeheer geen bezwaar bestaat;
-
lid 13.2.3 en toestaan dat de in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits uit vooraf ingewonnen advies bij de betreffende leidingbeheerder(s) is gebleken dat hiertegen uit oogpunt van doelmatig leidingbeheer geen bezwaar bestaat.
13.3.2. De in 13.3.1 genoemde vergunningen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de stedenbouwkundige situatie, onder meer gevormd door het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de woonsituatie;
-
de verkeersveiligheid;
-
de sociale veiligheid;
-
de milieusituatie;
-
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
13.4.1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze regels van toepassing zijnde bestemmingen:
-
het aanbrengen van hoogopgaande en/of diepwortelende beplanting;
-
het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
-
het verrichten van grondroeractiviteiten (bijvoorbeeld het aanbrengen van kabels drainage en leidingen, met uitzondering van aardgastransportleidingen) anders dan normaal spit- en ploegwerk;
-
het indrijven van voorwerpen in de bodem;
-
diepploegen;
-
het aanbrengen van gesloten verhardingen;
-
het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen.
13.4.2. Het onder 13.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:
-
het normale onderhoud betreffen;
-
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
13.4.3. De in lid 13.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, mits uit vooraf ingewonnen advies bij de betreffende leidingbeheerder(s) is gebleken dat hiertegen uit oogpunt van doelmatig leidingbeheer geen bezwaar bestaat.
Artikel 14 Leiding - Riool
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Leiding – Riool’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor (een) ondergrondse rioolleiding(en) en de daarbij behorende bouwwerken.
14.2 Bouwregels
14.2.1. In afwijking van het bepaalde bij de andere voor die gronden voorkomende bestemmingen, mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.
14.2.2. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
14.2.3. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.
14.3 Afwijken van de bouwregels
14.3.1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
-
lid 14.2.1 en 14.2.2 en toestaan dat de in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen genoemde gebouwen worden gebouwd, mits uit vooraf ingewonnen advies bij de betreffende leidingbeheerders is gebleken dat hiertegen uit oogpunt van doelmatig leidingbeheer geen bezwaar bestaat;
-
lid 14.2.3 en toestaan dat de in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits uit vooraf ingewonnen advies bij de betreffende leidingbeheerders is gebleken dat hiertegen uit oogpunt van doelmatig leidingbeheer geen bezwaar bestaat.
14.3.2. De in 14.3.1 genoemde vergunningen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de stedenbouwkundige situatie, onder meer gevormd door het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de woonsituatie;
-
de verkeersveiligheid;
-
de sociale veiligheid;
-
de milieusituatie;
-
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
14.4.1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze regels van toepassing zijnde bestemmingen:
-
het aanbrengen van hoogopgaande en/of diepwortelende beplanting;
-
het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
-
het verrichten van grondroeractiviteiten (bijvoorbeeld het aanbrengen van kabels drainage en leidingen, met uitzondering van rioolleidingen) anders dan normaal spit- en ploegwerk;
-
het indrijven van voorwerpen in de bodem;
-
diepploegen;
-
het aanbrengen van gesloten verhardingen;
-
het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen.
14.4.2. Het onder 14.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:
-
het normale onderhoud betreffen;
-
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
14.4.3. De in lid 14.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, mits uit vooraf ingewonnen advies bij de betreffende leidingbeheerder(s) is gebleken dat hiertegen uit oogpunt van doelmatig leidingbeheer geen bezwaar bestaat.