PLANREGELS
HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE REGELS
aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan
een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de
vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch
opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is
niet vereist;
aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden
zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels
worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
aan huis verbonden beroep:
de uitoefening van een beroep of bedrijf (dan wel het
verlenen van diensten) op administratief, maatschappelijk, juridisch, medisch,
therapeutisch, kunstzinnig of een daarmee gelijk te stellen gebied, dat in of
bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij in overwegende mate de woonfunctie
blijft behouden en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met
de woonfunctie in overeenstemming is;
aanlegvergunning:
een vergunning als bedoeld in
artikel 3.3 van de Wet op de ruimtelijke ordening;
aanpijling:
een op de plankaart blijkens de daarop voorkomende
verklaring als zodanig opgenomen aanduiding, die aangeeft welke bestemming/aanduiding
van toepassing is op de aangepijlde gronden;
ander-werk:
een werk, geen bouwwerk zijnde;
bebouwing:
één
of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
bebouwingspercentage:
de oppervlakte van gebouwen uitgedrukt in procenten van
de nader aangegeven gronden;
bedrijf:
een onderneming waarbij het accent ligt op het
vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen,
waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt
onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter
plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen dan wel goederen die in
rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;
bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de
uitoefening van een bedrijf;
bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met een
zelfde bestemming;
bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw,
dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in
architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, functionele
ondergeschiktheid is niet vereist, tenzij in de voorschriften anders is
bepaald;
bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten,
vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op
gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is
begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van
onderbouw en zolder;
bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels
een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn
aangeduid waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen
gebouwen zijnde zijn toegelaten;
bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal
of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is
verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
dak:
iedere bovenbeëindiging van
een gebouw;
eerste bouwlaag:
de bouwlaag op de begane grond;
eerste verdieping:
de tweede bouwlaag van een hoofdgebouw, een souterrain of
kelder niet daaronder begrepen;
erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte
daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is
ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en de bestemming deze
inrichting niet verbiedt;
extensieve (dag)recreatie:
recreatief medegebruik van gronden zoals wandelen, fietsen,
varen, paardrijden, zwemmen en vissen; onder extensieve (dag)recreatie vallen
geen gemotoriseerde sporten;
gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke,
overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
geluidgevoelige functies:
bewoning of andere geluidgevoelige functies zoals bedoeld in
de Wet geluidhinder dan wel het Besluit grenswaarden binnen zones rond
industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het
Besluit geluidhinder spoorwegen;
geluidgevoelige gebouwen:
gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van
een andere geluidgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder, dan wel
het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit
grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder
spoorwegen;
geluidszoneringsplichtige inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge de Wet
geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone
moet worden vastgesteld;
hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie
en/of afmetingen als belangrijkste bouwwerk is aan te merken, met dien
verstande dat aan- en/of uitbouwen en bijgebouwen niet tot het hoofdgebouw
worden gerekend.
horizontale diepte van een gebouw:
de lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de
naar de weg gekeerde gevel;
kwetsbaar object:
een object als bedoeld in het
Besluit externe veiligheid inrichtingen;
landschappelijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde, in verband met de
waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;
maaiveld:
a. het oppervlak (of de hoogte daarvan) van het land;
b. de bovenkant
van het terrein dat een bouwwerk omgeeft.
nadere eis:
een nadere eis als bedoeld in artikel 15 Lid 1 van de Wet
op de Ruimtelijke Ordening;
natuur(wetenschappelijke) waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de
geologische, bodemkundige en biologische elementen, voorkomend in dat gebied;
normale onderhouds- of
exploitatiewerkzaamheden:
werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer
van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de
bestemming;
Nutsbedrijf:
Een bedrijf dat opereert in een sector die beschouwd wordt zijnde van openbaar nut omdat het strategisch belangrijke producten of diensten levert, zoals elektriciteit, gas of drinkwater.
onderbouw:
een bouwlaag, afgedekt door een vloer, die geheel of
gedeeltelijk is gelegen beneden peil;
onderkomens:
voor verblijf geschikte al dan niet aan de bestemming
onttrokken voer- en vaartuigen en kampeermiddelen;
ontheffing:
een ontheffing als bedoeld in artikel 15 van de
Wet op de Ruimtelijke Ordening;
overkapping:
Een bouwwerk geen gebouw
zijnde bestaande uit een dak en maximaal één wand
peil:
a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg
grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
b. voor een
bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van
het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
c. indien in of op het water wordt gebouwd:
het Nieuw Amsterdams Peil of de hoogte van het terrein
ter plaatse van de meest nabij gelegen locatie waar het water grenst aan het vaste
land;
plankaart:
de plankaart van het Bestemmingsplan “Zuidwesthoekweg
prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van
seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding;
risicovolle inrichting:
een inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het
Besluit externe veiligheid inrichtingen;
Rioolpersleiding:
een
transportleiding waardoor het afvalwater gepompt wordt.
uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is
gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden
van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
functionele ondergeschiktheid is niet vereist;
uitwerking:
een uitwerking als bedoeld in de Wet
ruimtelijke ordening;
verticale diepte van een gebouw:
de diepte van een gebouw, gemeten
vanaf de onderzijde van de begane grondvloer;
voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien
een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door
burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;
zolder:
de bovenste ruimte in een gebouw
onmiddellijk onder de kap;
Bij toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:
a. de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen als schoorstenen, antennes en daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
b. de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
c. de dakhelling van een bouwwerk:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak; voor zover in de regels een dakhelling is voorgeschreven, is deze niet van toepassing op de horizontale gedeelten van afgeknotte daken, de bovenste dakvlakken van mansardekappen en op dakvlakken welke niet evenwijdig aan de noklijn zijn gelegen;
d. de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
e. de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Bouwvlak of bestemmingsvlak
Bij toepassing ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken
of bestemmingsvlakken en ten aanzien van het berekenen van de bouwhoogte en
oppervlakte worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen,
gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen gevel- en kroonlijsten,
luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits
de bouw- en c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan
Oppervlakte
Overstekende daken worden bij de berekening van de oppervlakte van bouwwerken uitsluitend buiten beschouwing gelaten mits de overstekken niet breder zijn dan 0,5m.
HOOFDSTUK
ll BESTEMMINGSREGELS
Artikel 3 Bedrijf-Nutsbedrijven (B-NB)
1. Bestemmingsomschrijving
De voor “Bedrijf-Nutsbedrijven” aangewezen gronden zijn bestemd
voor:
a. een rioolgemaal met de
daarbij behorende voorzieningen
met de daarbij behorende;
b. groenvoorzieningen
c. erven en terreinen
d. bouwwerken
geen gebouwen zijnde.
2.
Bouwregels
Op de in lid 1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste
van de bestemming worden gebouwd met dien verstande dat:
a. Met betrekking tot gebouwen geldt dat:
1. een
gebouw uitsluitend binnen een bouwvlak mag worden gebouwd,
2. de
bouwhoogte van een gebouw niet meer mag bedragen dan ter plaatse van de
aanduiding “maximale goot-en bouwhoogte (m) staat
aangegeven;
b. Met betrekking tot
bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt dat:
1. de
hoogte van erf- en terreinafscheidingen ten hoogste
2. de
hoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten hoogste
Hoofdstuk III Algemene Regels
Grond die eenmaal in
aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan, waaraan uitvoering is
gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere
bouwplannen buiten beschouwing.
1. Overschrijding
bouwgrenzen
1.1 De in deze regels opgenomen bepalingen ten aanzien van bouwgrenzen zijn niet van toepassing voor wat betreft overschrijdingen met betrekking tot:
a. onderdelen van een bouwvergunningsplichtig bouwwerk die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zou moeten worden als het aanbrengen van veranderingen van niet ingrijpende aard, als bedoeld in artikel 43 van de Woningwet;
b. andere onderdelen van een bouwvergunningsplichtig bouwwerk, die bij afzonderlijk realiseren niet vallen onder de werking van artikel 43 van de Woningwet, te weten:
a. ondergrondse uitsteeksels, zoals funderingsonderdelen, rioolleidingen en rioolputten;
b. stoepen en stoepdelen;
c. trappenhuizen, buitentrappen en liftschachten, hijsinrichtingen en stortbuizen, alsmede andere luifels, dakoverstekken, uitspringende schoorsteenwanden, reclametoestellen en draagconstructies voor reclames anders dan bedoeld zijn onder a en b;
d. overbouwingen ten dienste van de verbinding tussen twee gebouwen.
1.2 Voor het bouwen boven een weg geldt dat niet lager gebouwd mag worden dan:
- 4,20meter boven de hoogte van een rijweg, met inbegrip van een strook van 0,50m breedte ter weerszijden van die rijweg;
- 2,50meter boven de hoogte van een ander deel van de weg;
een en ander voor zover de veiligheid van de gebruikers van de weg niet in gevaar komt.
Onder strijdig gebruik
wordt in ieder geval verstaan:
a. ten aanzien van gronden, voorzover zij onbebouwd blijven:
1. het
plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;
2. het
opslaan van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen,
werktuigen, machines en onderdelen hiervan;
3. het
opslaan van gebruiksklare of onklare voer- en vaartuigen of onderdelen hiervan;
4. prostitutiedoeleinden.
b. ten
aanzien van bouwwerken:
1. het
gebruiken van woningen voor de uitoefening van enige tak van handel en/ of
bedrijf voorzover dit gebruik de in het
bestemmingsplan geboden mogelijkheden in het kader van aan huis verbonden
bedrijf of bedrijf overstijgt.
2. bouwwerken
te gebruiken ten behoeve van prostitutiedoeleinden en seksinrichtingen.
c. het bepaalde onder a is niet
van toepassing op:
1. opslag
van goederen ten behoeve van de krachtens het plan toegestane bedrijfsvoering;
2. het
tijdelijk opslaan van materialen en werktuigen welke nodig zijn voor de
realisering of de handhaving van de in het plan aangewezen bestemmingen.
d. Burgemeester en
wethouders verlenen ontheffing van het bepaalde onder lid a en b indien strikte
toepassing van het voorschrift leidt tot een beperking van het meest doelmatige
gebruik.
a. Burgemeester en wethouders
kunnen ontheffing verlenen van:
1. de
bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan
15% van die maten, afmetingen en percentages, met dien verstande dat deze
ontheffing niet geldt voor aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen;
2. de
bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de
aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de
verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
3. de
bestemmingsbepalingen met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen
van het terrein, mits de afstand tussen een bebouwingsgrens en de weggrens niet
wordt verkleind, de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen
van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de ontheffing gewenst en
noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
4. de
bestemmingsbepalingen en toestaan dat de grenzen van het bouwvlak naar de
buitenzijde worden overschreden door:
a.
plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen,
ventilatiekanalen en schoorstenen;
gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
b. ingangspartijen,
luifels, balkons en galerijen, mits de bouwvlakgrens
met niet meer dan
c.
het bepaalde over de afstand van uitbouwen tot aan de
voorgevel en het verlengde daarvan voor het bouwen van (hoek)erkers, mits de
diepte van de (hoek-erker, gemeten uit de zijgevel,
niet meer bedraagt dan
b. Een onder a. genoemde ontheffing kan slechts worden verleend indien geen
onevenredige aantasting plaatsvindt van:
1. het
straat- en bebouwingsbeeld;
2. de
milieusituatie;
3. de
verkeersveiligheid;
4. de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
5. de
sociale veiligheid;
6. de
externe veiligheid.
c. Voor een besluit tot ontheffing
zoals genoemd onder a geldt de in artikel 13 (algemene procedureregels) lid 1 vermelde
voorbereidingsprocedure.
a. Burgemeester en wethouders zijn
bevoegd het bestemmingsplan zodanig wijzigen dat de afmeting, situering en vorm
van een in één van de bestemmingen aangewezen bouwvlak wordt gewijzigd met dien
verstande dat;
het bouwvlak met ten hoogste 20% wordt vergroot;
het bouwvlak op ten minste
b.
Burgemeester en wethouders kunnen toepassing geven aan de in onder a bedoelde wijzigingsbevoegdheid
indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
1.
het straat- en bebouwingsbeeld;
2.
de milieusituatie archeologische waarden;
3.
de woonsituatie;
4.
de verkeersveiligheid;
5.
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
c.
Indien noodzakelijk voeren Burgemeester en wethouders archeologisch onderzoek
uit alvorens zij een nadere afweging maken aangaande het toepassen van de onder
a genoemde wijzigingsbevoegdheid. Burgemeester en wethouders baseren
zich ten aanzien van de noodzaak van archeologisch onderzoek op de aanbevelingen
uit de cultuurhistorische kaart Fryslân. (FAMKE).
d. Er
wordt geen toepassing gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid indien blijkt dat
door toepassing blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de
archeologische waarden ter plaatse en hieraan door het stellen van voorwaarden
niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.
e.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan zodanig wijzigen
zodanig dat aan gronden een dubbelbestemming “Waarde-Archeologie”
wordt toegekend voorzover de geconstateerde
aanwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van
opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
f.
Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging is de in artikel 13 (algemene
procedureregels) lid 2 genoemde procedure van toepassing.
a. een ontwerp-besluit tot ontheffing en / of nadere eisen ligt, met bijhorende stukken, gedurende 4 weken op het gemeentehuis ter inzage.
b. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging van te voren in één of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze, bekend.
c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen.
d. gedurende de onder a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wethouders schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het ontwerp-besluit tot ontheffing en / of nadere eisen.
2. Op de
voorbereiding van een besluit tot wijziging is de volgende procedure van
toepassing:
Op een ontwerp-besluit tot wijziging is de in artikel 3.6 lid 5 van de Wet ruimtelijke ordening geregelde procedure van toepassing.
1. Overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken
a. Een bouwwerk dat op het
tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering
is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een
bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en
afwijking niet wordt vergroot:
1. gedeeltelijk
worden vernieuwd of veranderd;
2. na
het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of
veranderd , mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee
jaar van de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b. Burgemeester en wethouders
kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het eerste lid voor het vergroten van
de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met niet meer dan 10%.
c. Het eerste lid is niet van
toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van
inwerkingtreding van het plan maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd
met het daarvoor geldende plan daaronder begrepen de overgangsbepalingen van
dat plan.
2. Overgangsbepalingen ten aanzien van het gebruik
1. Het gebruik van grond en
bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan
en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
2. Het is verboden het met het
bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of
te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door
deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
3. Indien het gebruik, bedoeld in
het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een
periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik
daarna te hervatten of te laten hervatten.
4. Het eerste lid is niet van
toepassing op het gebruik dat reeds in strijd is met
het voorhaan geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de
overgangsbepalingen van dat plan.
Deze voorschriften kunnen worden
aangehaald onder de naam:
“Regels deel
uitmakende van het bestemmingsplan IJlsterkade
Aldus vastgesteld in
de raadsvergadering van:
De voorzitter,
De griffier,