6.1 Bij de toepassing van de afwijkingsbevoegdheid dient het bepaalde in artikel 5 in acht te worden genomen.
6.2 Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de desbetreffende regels van het plan, met dien verstande dat:
a. van de voorgeschreven maten ten aanzien van goothoogte, hoogte en bebouwde oppervlakte met ten hoogste 10% wordt afgeweken;
b. niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut, zoals wachthuisjes (abri’s), transformatorstations, telefooncellen, fietsenstallingen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken (doch geen verkooppunten voor motorbrandstoffen), in afwijking van de bestemming volgens het plan worden gebouwd, voorzover deze gebouwtjes geen grotere hoogte hebben dan 2,75 m en geen grotere oppervlakte hebben dan 12 m².
6.3 De in lid 6.2 genoemde afwijkingen mogen slechts worden verleend, indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.