5.1 Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
a. de in het plan gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
b. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
c. het bepaalde in het plan voor het bouwen van antennes, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 25 m mag bedragen, alsmede vlaggenmasten en naar de aard daarmee gelijk te stellen andere bouwwerken met een bouwhoogte van niet meer dan 8 m;
d. het bepaalde in het plan en toestaan dat gebouwen ten behoeve van beheer van bos en/of ten behoeve van natuur- en landschapswaarden worden gebouwd met dien verstande dat:
- het te beheren object niet minder dan 25 ha bedraagt;
- per 100 ha niet meer dan één gebouw is toegestaan;
- de inhoud niet meer bedraagt dan 150 m³;
- gebouwd wordt in één bouwlaag met kap;
e. het bepaalde in het plan en toestaan dat tijdelijke bewoning in een bijgebouw ten behoeve van de mantelzorg wordt toegestaan, mits:
- de noodzaak van tijdelijke bewoning uit oogpunt van mantelzorg op medische gronden (middels schriftelijke verklaring van de behandelend huisarts) wordt aangetoond;
- het gebruik van bewoning ten behoeve van de mantelzorg er niet toe leidt dat een extra ontsluitingsmogelijkheid op de openbare weg wordt aangelegd;
- geen onevenredige aantasting van het woonmilieu voor de direct omwonenden en van de belangen van (agrarische) bedrijven plaatsvindt;
- de afwijking niet wordt verleend voor bijgebouwen behorende bij een bedrijfswoning.
De omgevingsvergunning wordt ingetrokken indien de noodzaak van mantelzorg niet meer aanwezig is.
5.2 De toepassing van de omgevingsvergunning is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij de noodzaak voor het afwijken van de regels is aangetoond.
5.3 De omgevingsvergunning mag geen onevenredige afbreuk doen aan de ontwikkelingsmogelijkheden van de gronden en gebouwen.