5.1 Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de desbetreffende regels van het plan, met dien verstande dat:
a. van de voorgeschreven maten ten aanzien van hoogte, bouwhoogte en bebouwd oppervlak, met ten hoogste 10% wordt afgeweken;
b. van de in het plan aangegeven bouwgrenzen in geringe mate wordt afgeweken, voorzover zulks bij de definitieve uitmeting noodzakelijk blijkt voor een goede uitvoering van het plan, mits de afstand van de bouwgrens tot de grens van de weg niet wordt verminderd;
c. niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut, zoals wachthuisjes (abri’s), transformatorstations, telefooncellen, fietsenstallingen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken (doch geen verkooppunten voor motorbrandstoffen), in afwijking van de bestemming volgens het plan worden gebouwd, voorzover deze gebouwtjes geen grotere hoogte hebben dan 2,75 m en geen grotere oppervlakte hebben dan 12 m².
5.2 De in lid 5.1 genoemde afwijkingen mogen slechts worden verleend indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.