Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
-
de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
-
het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
-
het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
-
het bepaalde in het plan voor het bouwen van antennes en lichtmasten, waarvan de bouwhoogte ten hoogste 25 m mag bedragen;
-
het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes, mits de inhoud per gebouw niet meer dan 100 m³ bedraagt en bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd.
Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de woonsituatie.
