Inhoud

Hoofdstuk 1      Inleidende regels  1

Artikel 1      Begrippen  1

Artikel 2      Wijze van meten  7

Hoofdstuk 2      Bestemmingsregels  9

Artikel 3      Gemengd - 1   9

Artikel 4      Gemengd - 2   13

Artikel 5      Groen  15

Artikel 6      Horeca  16

Artikel 7      Kantoor - 1   18

Artikel 8      Kantoor - 2   20

Artikel 9      Kantoor - 3   21

Artikel 10    Verkeer 22

Artikel 11    Verkeer - Hoofdontsluiting  23

Artikel 12    Water 24

Artikel 13    Woongebied - 2   25

Artikel 14    Waarde – Archeologie 1   28

Artikel 15    Waarde – Archeologie 2   30

Hoofdstuk 3      Algemene regels  33

Artikel 16    Anti-dubbeltelregel 33

Artikel 17    Algemene gebruiksregels  33

Artikel 18    Algemene aanduidingsregels  33

Artikel 19    Algemene afwijkingsregels  34

Artikel 20    Overige regels  36

Hoofdstuk 4      Overgangs- en slotregels  37

Artikel 21    Overgangsregels  37

Artikel 22    Slotregel 38

 



Hoofdstuk 1              Inleidende regels

Artikel 1                   Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

 
het plan:

het bestemmingsplan ‘De Zuidlanden, plandeel Overijsselselaan’ van de gemeente Leeuwarden.

 

bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand
NL.IMRO.0080.06004BP00-VA01 met de bijbehorende regels.

 

aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar inge-volge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebou-wen van deze gronden.

 

aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

 

aan-huis-verbonden bedrijf:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op consumentenverzorging, geheel of overwegend door middel van handwerk, waarvan de omvang dusdanig is dat de activiteit in een woning en/of daarbij

behorende andere gebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.

 

aan-huis-verbonden beroep:

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

 

ambachtelijke bedrijvigheid:

het bedrijfsmatig vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen geheel of over-wegend door middel van handwerk.

 


ambachtelijke en dienstverlenende bedrijven:

een bedrijf dat gericht is op het op kleinschalige wijze en geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goe-deren of het op vergelijkbare wijze verlenen van diensten. Hiertoe wordt ook gerekend het, als ondergeschikte en niet-zelfstandige nevenactiviteit, verkopen en/of leveren van goederen die rechtstreeks verband houden met het ambacht of de dienstverlening.

 

bebouwing:

     één of meer gebouwen en/of;

     bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

beroepsmatige activiteiten (bij wonen):

het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, thera-peutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.

 

bestaand bouwwerk:

a      op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerpbestemmingsplan:

1      voor een bouwwerk een omgevingsvergunning is verleend;

2      een bouwwerk mag worden gebouwd op grond van een omgevingsvergunning, waarvan de aanvraag vóór dat tijdstip is ingediend.

 

bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

 

bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

 

bijbehorend bouwwerk

een functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw of ander bouwwerk met een dak.

 

bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

 

bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

 

bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

 
bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

 
bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die het-zij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

 
bedrijfsvloeroppervlakte:

het totale vloeroppervlak van de ruimte binnen een bouwwerk dat wordt gebruikt voor de uitoefening van een kantoor, winkel, voorziening, (dienstverlenend) bedrijf of instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.

 

detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending (anders dan in de uitoefening van een beroeps- of be-drijfsmatige activiteit), daaronder mede begrepen ambachtelijke bedrijvigheid, voor zo-ver dat in verband staat met en essentieel onderdeel is van de verkoop van de goede-ren, zoals onderhoud, reparatie en installatie, alsmede opslag van de te verkopen goederen.

 

detailhandel in niet-dagelijkse recreatieve goederen:

detailhandel in kleding, mode, schoenen en lederwaren, juwelen, optiek en andere daarmee gelijk te stellen goederen; hieronder wordt tevens verstaan detailhandel in de vorm van warenhuizen;

 

detailhandel in volumineuze goederen:

detailhandel in goederen van volumineuze aard in een daarop afgestemde verkoopruimte, te weten auto’s, auto-onderdelen en banden, volumineuze kampeer- en recreatieartikelen (zoals caravans, tenten, campers en boten), inbouwkeukens, sanitair, wand- en vloertegels, alsmede goederen, die een eerstegraads verwantschap hebben c.q. in rechtstreeks verband staan met deze goederen.

 

dienstverlening:

a      het verlenen van economisch-maatschappelijke diensten aan derden, onder dienstverlenende bedrijven of dienstverlenende instellingen zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio’s en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;

b      de uitoefening van administratieve werkzaamheden, zoals kantoren en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheids-instellingen, het bankwezen en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen.

 

gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

 

geluidsgevoelige bebouwing:

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen als bedoeld in de Wet geluidhinder.

 

gestapelde bebouwing:

bebouwing bestaande uit één gebouw waarin zich boven en naast elkaar zelfstandige woningen en/of bijzondere woonruimten bevinden.

 

grondgebonden woning:

een woning, waarvan de hoofdtoegang globaal is gelegen op peilhoogte, zonder boven of onderliggende woningen.

 

hoekperceel:

het perceel dat aan twee of meer zijden is gelegen aan openbaar gebied.

 

hoofdgebouw:

een gebouw, dat door zijn ligging, constructie, afmetingen en/of bestemming als be-langrijkste bouwwerk op het bouwperceel valt aan te merken.

 

hoofdverblijf:

plaats die fungeert als vaste woon- of verblijfplaats en/of als het centrum van de sociale en maatschappelijke activiteiten van betrokkene.

 

horeca(bedrijf):

het bedrijfsmatig verschaffen c.q. verstrekken van logies, dranken, maaltijden en kleine eetwaren, zoals een hotel, restaurant, café, cafetaria of een combinatie van twee of meer van deze bedrijven, waaronder eveneens wordt begrepen het exploiteren van zaalaccommodatie, doch met uitzondering van een seksinrichting.

 

kantoor:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheids-instellingen, het bankwezen, en naar aard daarmee gelijk te stellen instellingen. Hierbij kan onderscheid gemaakt worden in:

a    kantoor met baliefunctie:

een kantoor met een publieksaantrekkende hoofdfunctie, zoals een bank, postkantoor, reisbureau en uitzendbureau;

b    kantoor zonder baliefunctie:

een kantoor zonder publieksaantrekkende hoofdfunctie, zoals een kantoor in assurantiën en verzekeringen;

 

maatschappelijke voorzieningen:

sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, sportieve recreatie, voorzieningen ten behoeve van de openbare dienstverlening en voorzieningen ten behoeve van onderwijs.

 

natuurwaarden:

waarden in verband met de aanwezigheid van bijzondere planten, dieren en leefgemeenschappen in onderlinge samenhang en in samenhang met hun leefomgeving (biotoop) welke verband houden met zaken als verscheidenheid/zeldzaamheid, natuurlijkheid/ongestoordheid en kenmerkendheid voor het gebied.

 

ondergronds bouwen:

bouwen onder peil.

 

overkapping met een open constructie:

een gebouw met maximaal twee wanden, die al dan niet tot de constructie zelf behoren. In de zin van dit bestemmingsplan is dit begrip gelijk aan een gebouw.

 

peil:

a      voor een gebouw, gelegen op een afstand tot 4 m uit de wegkant:

     de hoogte van de kruin van de weg;

b      voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde:

     de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw;

c       indien in, op of over het water wordt gebouwd:

     het Normaal Amsterdams Peil of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil.

 

perceelsgrens:

de grens van het bouwperceel.

 

recreatief medegebruik:

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan.

 

sportvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie.

 

voorgevel:

gevel aan de voorzijde van een gebouw en indien aanwezig gerelateerd aan de ligging van de ‘voorgevelrooilijn hoofdgebouwen’.

 


voorgevellijn:

de denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel (i.c. de meest gezichtsbepalende gevel) van het (hoofd)gebouw wordt getrokken tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.

 

wellnesscentrum:

een centrum met sauna, saunacabines, zwembaden, massageruimten, relaxruimten, en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen met bijbehorende buitenruimten en daaraan ondergeschikte horecavoorzieningen.

 

werk:

een werkzaamheid of constructie, geen gebouw of bouwwerk zijnde.

 

Wet geluidhinder

de Wet geluidhinder zoals deze geldt ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.

 

woning:

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één huishouden.

 

woonhuis:

een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.


Artikel 2                   Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van kleine bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 

de hoogte van werken, geen bouwwerken zijnde:

tussen het hoogste punt van het werk, geen bouwwerk zijnde, en het peil; bij constructies worden de werken in horizontale stand gemeten.

 

de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

 

de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

 

de oppervlakte van een bouwwerk:

de oppervlakte gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, nederwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

 

de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondconstructie, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

 

 

 


Hoofdstuk 2              Bestemmingsregels

Artikel 3                   Gemengd - 1

3.1            Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Gemengd - 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      kantoren;

b      dienstverlening;

c       detailhandel;

d      fietstunnels;

e      wonen;

f        aan-huis-verbonden beroepen;

g       voorzieningen voor verkeer en verblijf;

h      bij deze bestemmingen behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, terrassen, nutsvoorzieningen, fiets- en wandelpaden en water- en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

3.2            Bouwregels

 

3.2.1         Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a      Woningen mogen vrijstaand, twee-aan-een, aaneengebouwd en gestapeld worden gebouwd.

b      Het aantal grondgebonden woningen mag niet meer bedragen dan 50.

c       Het aantal gestapelde woningen mag niet meer bedragen dan 50.

d      De bouwhoogte van grondgebonden woningen mag niet meer bedragen dan 12 m.

e      De bouwhoogte van gebouwen met gestapelde woningen mag niet meer bedragen dan 16 m.

f        De bouwhoogte van overige gebouwen mag niet meer bedragen dan 12 m.

g       De dakhelling van grondgebonden woningen mag niet minder bedragen dan 200.

h      De dakhelling van grondgebonden woningen mag niet meer bedragen dan 600.

i        De horizontale diepte van een grondgebonden woning mag niet meer bedragen dan 12 m.

j        De horizontale diepte van een gebouw met gestapelde woningen mag niet meer bedragen dan 16 m.

k      De afstand van grondgebonden woningen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt:

1      bij vrijstaande woningen aan beide zijden ten minste 3 m;

2      bij halfvrijstaande, geschakelde en twee-aan-een woningen aan één zijde ten minste 3 m;

3      bij eindwoningen van aaneengebouwde woningen aan één zijde ten minste 3 m.

 

 

3.2.2        Bijbehorend bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

a      Bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan op het bouwperceel van een grondgebonden woning.

b      De gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken mag per hoofdgebouw niet meer bedragen dan 50 , met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken niet meer mag bedragen dan 50% van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover gelegen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw en verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw.

c       Bijbehorende bouwwerken dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd, met dien verstande dat overkappingen gelijk met of achter de voorgevel van het hoofdgebouw dienen te worden gebouwd.

d      Bij hoekwoningen mogen geen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd vóór het verlengde van de voorgevelrooilijn van de om de hoek gelegen hoofdgebouwen.

e      De bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken met een platte afdekking mag niet meer bedragen dan 3 m.

f        De goothoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan de goothoogte van het hoofdgebouw tot een maximum van 3,5 m.

g       De bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan de goothoogte van het hoofdgebouw tot een maximum van 5 m.

h      De dakhelling van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 600.

 

3.2.3        Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a      De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m met dien verstande dat de hoogte vóór de voorgevellijn niet meer mag bedragen dan 1 m.

b      De bouwhoogte van (licht)masten mag niet meer bedragen dan 6 m.

c       De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.

d      De verticale diepte van een ondergrondse fietstunnel mag niet meer bedragen dan 4 m beneden peil.

 

3.3            Afwijken van de bouwregels

 

3.3.1        Bijbehorende bouwwerken bij (grondgebonden) woningen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijken van het bepaalde in:

a      lid 3.2.2 onder a voor het toestaan van bijbehorende bouwwerken bij een gestapelde woning met inachtneming van de volgende regels:

1      De oppervlakte per woning mag niet meer bedragen dan 5 .

2      De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

b      lid 3.2.2 onder b voor het vergroten van de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij grondgebonden woningen met inachtneming van de volgende regels:

1      De gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 100 .

2      De gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 50% van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover gelegen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw en verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw.

3      Er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

3.4            Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden tevens de volgende regels:

a      De bedrijfsvloeroppervlakte van detailhandel mag in totaal niet meer bedragen dan 1.500 .

b      Vrijstaande bijbehorende bouwwerken mogen niet worden gebruikt als zelfstandige woningen.

c       Gronden en bouwwerken bij woningen mogen worden gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep als ondergeschikte nevenactiviteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

1      De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 50 .

2      Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.

3      Buitenopslag is niet toegestaan.

4      De activiteit wordt uitgeoefend door (een van) de bewoner(s).

d      De zelfstandige wooneenheden op de verdiepingen van een gebouw met gestapelde woningen mogen niet worden gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep.

e      Gestapelde woningen mogen niet worden gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep.

f        De gronden en bouwwerken mogen niet worden gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden bedrijf.

 


3.5            Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijken van het bepaalde in:

a      lid 3.4 sub a voor een groter bedrijfsvloeroppervlak aan detailhandel, mits:

1      de bedrijfsvloeroppervlakte in totaal niet meer bedraagt dan 3.500 , met dien verstande dat de totale bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van detailhandel in niet - dagelijkse recreatieve goederen niet meer mag bedragen dan 1.000 m2;

2      dit past binnen de detailhandelsstructuur van de gemeente Leeuwarden.


Artikel 4                   Gemengd - 2

4.1            Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Gemengd - 2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      dienstverlening;

b      fietstunnels;

c       maatschappelijke voorzieningen;

d      sportvoorzieningen;

e      wonen;

f        voorzieningen voor verkeer en verblijf;

g       bij deze bestemmingen behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, fiets- en wandelpaden en water- en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

4.2            Bouwregels

 

4.2.1        Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a      Woningen mogen uitsluitend gestapeld worden gebouwd.

b      Het aantal gestapelde woningen mag niet meer bedragen dan 110.

c       De bouwhoogte van gebouwen met gestapelde woningen mag niet meer bedragen dan 24 m.

d      De bouwhoogte van overige gebouwen mag niet minder bedragen dan 7 m en mag niet meer bedragen dan 20 m.

 

4.2.2        Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a      De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m met dien verstande dat de hoogte vóór de voorgevellijn niet meer mag bedragen dan 1 m.

b      De bouwhoogte van (licht)masten mag niet meer bedragen dan 6 m.

c       De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.

d      De verticale diepte van een ondergrondse fietstunnel mag niet meer bedragen dan 4 m beneden peil.

 


4.3            Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden tevens de volgende regels:

a      De totale bedrijfsvloeroppervlakte voor dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen en sportvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 35.000 , met dien verstande dat de bedrijfsvloeroppervlakte per gebouw niet minder mag bedragen dan 3.000 en niet meer mag bedragen dan 6.000 .

b      De gronden en bouwwerken mogen niet worden gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden bedrijf.

 


Artikel 5                   Groen

5.1            Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      groenvoorzieningen;

b      bermen en beplantingen;

c       fietstunnels;

d      inritten;

e      speelvoorzieningen;

f        water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

g       voorzieningen voor langzaam verkeer.

 

5.2            Bouwregels

 

5.2.1        Gebouwen

Op of in deze gronden zijn geen gebouwen toegestaan.

5.2.2        Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a      De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.

b      De verticale diepte van een ondergrondse fietstunnel mag niet meer bedragen dan 4 m beneden peil.

 

5.3            Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden geldt tevens de volgende regel:

a      De gronden mogen niet worden gebruikt voor de opslag van auto’s, boten, caravans en andere voertuigen, goederen en materialen.

 

5.4            Wijzigingsbevoegdheid

 

5.4.1        Wro-zone – wijzigingsgebied

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming ‘Groen’ ter plaatse van de aanduiding  wro-zone – wijzigingsgebied’ wijzigen in de bestemming  ‘Kantoor – 2’, met dien verstande dat:

a      de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend kan worden toegepast indien de noodzaak  hiertoe door middel  van een marktanalyse (stadsbreed) is aangetoond;

b      in afwijking van het bepaalde in artikel 8, lid 3 onder a, de totale bedrijfsvloeroppervlakte voor kantoren maximaal 30.000 m2  mag bedragen.

 

 

 


Artikel 6                   Horeca

6.1            Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Horeca’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      horeca;

b      wellnesscentrum;

c       een speelhal als ondergeschikt onderdeel van de hotelactiviteiten;

d      recreatief medegebruik;

e      voorzieningen voor verkeer en verblijf;

f        bij deze bestemmingen behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, terrassen, nutsvoorzieningen, fiets- en wandelpaden en water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;

g       behoud, herstel en bescherming van bestaande karakteristieke boerderijbebouwing ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’;

h      horeca-activiteiten en/of wellnessvoorzieningen ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’.

 

6.2            Bouwregels

 

6.2.1        Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a      De totale oppervlakte aan horecagebouwen (met uitzondering van het boerderijgebouw ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’) mag niet meer bedragen dan 6.500 .

b      De oppervlakte, bouwhoogte, goothoogte en dakhelling van het bestaande karakteristieke boerderijgebouw ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ mag niet meer bedragen dan de bestaande oppervlakte, bouwhoogte, goothoogte en dakhelling.

c       De bouwhoogte van overige gebouwen mag niet meer bedragen dan 20 m.

 

6.2.2        Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a      De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m met dien verstande dat de hoogte vóór de voorgevellijn niet meer mag bedragen dan 1 m.

b      De bouwhoogte van (licht)masten mag niet meer bedragen dan 6 m.

c       De bouwhoogte van maximaal 1 reclamemast ten behoeve van het ter plaatse te vestigen horecabedrijf mag niet meer bedragen dan 25 m.

d      De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.

 

6.3            Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden tevens de volgende regels:

a      De bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van de horecafunctie mag niet meer bedragen dan 15.000 .

b      Het bestaande boerderijgebouw ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ mag worden gebruikt voor horeca-activiteiten en/of wellnessvoorzieningen of als bedrijfswoning ten behoeve van het horecabedrijf, met dien verstande dat de gronden en bouwwerken niet mogen worden gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf.

c       Er dient op eigen terrein te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

 

6.4            Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

 

6.4.1        Vergunningsplichtige werk en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

a      het geheel of gedeeltelijk slopen en/of wijzigen van de boerderijbebouwing ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’.

 

6.4.2        Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 6.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

a      het normale onderhoud betreffen;

b      reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.

 

6.4.3        Voorwaarde omgevingsvergunning

De in lid 6.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:

a      de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpen de wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;

b      de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet is te handhaven;

c       het delen van gebouwen betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken en door sloop waarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaats vindt.


Artikel 7                   Kantoor - 1

7.1            Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Kantoor - 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      kantoren;

b      voorzieningen voor verkeer en verblijf;

c       bij deze bestemmingen behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, fiets- en wandelpaden en water- en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

7.2            Bouwregels

 

7.2.1        Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a      De bouwhoogte van gebouwen mag niet minder bedragen dan 7 m en mag niet meer bedragen dan 12 m.

b      De afstand tussen gebouwen mag niet minder bedragen dan 10 m.

c       De afstand tussen de naastgelegen openbare weg en de naar die openbare weg gekeerde gevel van een gebouw mag niet minder bedragen dan 10 m.

 

7.2.2        Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a      De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m met dien verstande dat de hoogte vóór de voorgevellijn niet meer mag bedragen dan 1 m.

b      De bouwhoogte van (licht)masten mag niet meer bedragen dan 6 m.

c       De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.

 

7.3            Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de plaats van de in lid 7.2.1 onder c genoemde gevel.

 

7.4            Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken geldt tevens de regel dat de totale bedrijfsvloeroppervlakte voor kantoren niet meer mag bedragen dan 10.000 , met dien verstande dat de bedrijfsvloeroppervlakte per gebouw niet minder mag bedragen dan 750 en niet meer mag bedragen dan 3.000 .

 


7.5            Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijken van het bepaalde in:

a      lid 7.4 en toestaan dat de totale bedrijfsvloeroppervlakte voor kantoren mag worden verruimd tot 20.000 m2, mits de noodzaak voor het verruimen van de totale bedrijfsvloeroppervlakte door middel van een marktanalyse (stadsbreed) wordt aangetoond.

 


Artikel 8                   Kantoor - 2

8.1            Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Kantoor - 2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      kantoren;

b      voorzieningen voor verkeer en verblijf;

c       bij deze bestemmingen behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, fiets- en wandelpaden en water- en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

8.2            Bouwregels

 

8.2.1        Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a      De bouwhoogte van gebouwen mag niet minder bedragen dan 10 m en mag niet meer bedragen dan 20 m.

b      De afstand tussen gebouwen mag niet minder bedragen dan 10 m.

 

8.2.2        Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a      De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m met dien verstande dat de hoogte vóór de voorgevellijn niet meer mag bedragen dan 1 m.

b      De bouwhoogte van (licht)masten mag niet meer bedragen dan 6 m.

c       De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.

 

8.3            Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken geldt tevens de volgende regel:

a      De totale bedrijfsvloeroppervlakte voor kantoren mag niet meer bedragen dan 10.000 , met dien verstande dat de bedrijfsvloeroppervlakte per gebouw niet minder mag bedragen dan 1.500 en niet meer mag bedragen dan 6.000 .

 


Artikel 9                   Kantoor - 3

9.1            Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Kantoor - 3’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      kantoren;

b      voorzieningen voor verkeer en verblijf;

c       bij deze bestemmingen behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, fiets- en wandelpaden en water- en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

9.2            Bouwregels

 

9.2.1        Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a      Er mag maximaal 1 gebouw worden gebouwd.

b      De bouwhoogte van het gebouw mag niet minder bedragen dan 25 m en mag niet meer bedragen dan 40 m.

c       Het gebouw dient zich qua bouw en ruimtelijke uitstraling te onderscheiden van de overige binnen het bestemmingsplan toegestane gebouwen binnen de bestemmingen ‘Kantoor - 1’ en ‘Kantoor - 2’.

 

9.2.2        Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a      De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m met dien verstande dat de hoogte vóór de voorgevellijn niet meer mag bedragen dan 1 m.

b      De bouwhoogte van (licht)masten mag niet meer bedragen dan 6 m.

c       De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.

 

9.3            Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken geldt tevens de volgende regel:

a      De bedrijfsvloeroppervlakte van het kantoor mag niet minder mag bedragen dan 10.000 en mag niet meer mag bedragen dan 15.000 .


Artikel 10              Verkeer

10.1       Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      voorzieningen voor verkeer en verblijf;

b      fiets- en voetpaden;

c       fietstunnels

d      parkeervoorzieningen;

e      groenvoorzieningen;

f        nutsvoorzieningen;

g       water- en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

10.2       Bouwregels

 

10.2.1    Gebouwen

Op of in deze gronden zijn geen gebouwen toegestaan.

 

10.2.2    Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a      De bouwhoogte van palen, masten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer en kunstobjecten mag niet meer bedragen dan 12 m.

b      De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 6 m.

c       De verticale diepte van een ondergrondse fietstunnel mag niet meer bedragen dan 4 m beneden peil.

 

 


Artikel 11              Verkeer - Hoofdontsluiting

11.1       Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer – Hoofdontsluiting’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      voorzieningen voor verkeer in de vorm van een hoofdontsluiting met ten hoogste 2 x 2 rijstroken met middenberm, bijbehorende opstelstroken en bushaltes, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van verkeer – hoofdontsluiting’;

b      parallelwegen en busbanen;

c       parkeerstroken en –voorzieningen;

d      fiets- en voetpaden;

e      fietstunnels;

f        (on)gelijkvloerse kruisingen ten behoeve van verkeer;

g       geluidwerende voorzieningen;

h      taluds;

i        overige voorzieningen ten behoeve van verkeer;

j        groenvoorzieningen;

k      nutsvoorzieningen;

l        water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;

m    wateroverbruggende voorzieningen ter plaatse van de aanduiding ‘brug’.

 

11.2       Bouwregels

 

11.2.1    Gebouwen

Op of in deze gronden zijn geen gebouwen toegestaan.

 

11.2.2    Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a      De bouwhoogte van palen, masten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer en kunstobjecten mag niet meer bedragen dan 12 m.

b      De bouwhoogte van kunstwerken mag niet meer bedragen dan 26 m.

c       De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 6 m.

d      De verticale diepte van een ondergrondse fietstunnel mag niet meer bedragen dan 4 m beneden peil.

 

11.3       Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijken van het bepaalde in:

a    lid 11.1 onder a voor het overschrijden van de aanduidingsgrens van de aanduiding ‘specifieke vorm van verkeer – hoofdontsluiting’ met maximaal 1 m, mits dit geen belemmering vormt uit akoestisch oogpunt.

 


Artikel 12              Water

12.1       Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder voorzieningen voor waterberging, -aanvoer en -afvoer, zoals watergangen, waterlopen en voorzieningen voor waterkering;

b      groenvoorzieningen;

c       oevers;

d      wegen en paden voor langzaam verkeer;

e      bruggen, duikers en/of dammen en overige wateroverbruggende voorzieningen;

f        recreatief medegebruik.

 

12.2       Bouwregels

 

12.2.1    Gebouwen

Op of in deze gronden zijn geen gebouwen toegestaan.

 

12.2.2    Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende bepaling:

a      De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.

 

 


Artikel 13              Woongebied - 2

13.1       Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Woongebied – 2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      wonen;

b      aan-huis-verbonden beroep of bedrijven, zoals vermeld in de als bijlage bij deze regels opgenomen Lijst van bedrijven;

met daarbij behorende:

c       tuinen en erven;

d      groenvoorzieningen;

e      parkeer- en speelvoorzieningen;

f        openbare nutsvoorzieningen;

g       water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

h      woonstraten;

i        voet- en fietspaden.

 

13.2       Bouwregels

 

13.2.1    Woningen

Voor het bouwen van woningen gelden de volgende bepalingen:

a      De breedte van een bouwperceel mag niet minder bedragen dan 10 m.

b      De afstand van een woning tot een naar de weg gekeerde perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 5 m en niet meer bedragen dan 20 m.

c       De diepte van een woning mag niet meer bedragen dan 15 m.

d      De oppervlakte van een woning mag niet meer bedragen dan 150 .

e      De bouwhoogte van een woning mag niet meer bedragen dan 12,5 m.

f        De dakhelling van een woning mag niet minder bedragen dan 45°.

g       De dakhelling van een woning mag niet meer bedragen dan 75°.

 

13.2.2    Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

a      De gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken per woning mag niet meer bedragen dan 50 , met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover gelegen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan en verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw, zal bedragen.

b      De goothoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3 m.

c       De dakhelling van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 75°.

 


13.2.3    Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a      De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de hoogte van de erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel en het verlengde daarvan ten hoogste 1 m mag bedragen.

b      De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 6,50 m.

 

13.3       Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:

a      de plaats van de in de lid 13.2.1 onder b genoemde gebouwen, binnen de in deze bepaling genoemde minimale en maximale afstanden;

b      de minimale en maximale breedte, respectievelijk diepte, respectievelijk oppervlakte, respectievelijk goot- en bouwhoogte en dakhelling van de in lid, 13.2.1 en 13.2.3 genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

ten behoeve van:

1      de woonsituatie;

2      het straat- en bebouwingsbeeld;

3      de verkeersveiligheid;

4      de sociale veiligheid;

5      de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

 

13.4       Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijken van het bepaalde in:

a      lid 13.2.1 onder f voor het verlagen van de dakhelling tot 0°;

b      lid 13.2.2 onder a voor het verhogen van de maximale gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken binnen het bouwperceel waarvan het bestemmingsonderdeel uitmaakt, tot een gezamenlijk oppervlak van niet meer dan
100 , met dien verstande dat:

1      de oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken gezamenlijk niet meer mag bedragen dan 50 % van de oppervlakte van het bouwperceel waarvan het bestemmingsonderdeel uitmaakt voor zover gelegen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw en het (de) verlengde(n) daarvan en verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw;

2      de omgevingsvergunning geen onevenredige aantasting oplevert van het straat- en bebouwingsbeeld, de stedenbouwkundige structuur van het gebied, de woonsituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 


13.5       Specifieke gebruiksregels

a      Voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf zijn uitsluitend bedrijven toegestaan zoals genoemd in de Lijst van Bedrijven in de bijlage, met dien verstande dat niet in de lijst genoemde bedrijven, die naar aard, omvang en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn aan de genoemde bedrijven ook zijn toegestaan.


Artikel 14              Waarde – Archeologie 1

14.1       Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie 1’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden.

 

14.2       Bouwregels

14.2.1    Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 50 m2, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overlegd waarin:

a      De archeologische waarden voor de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en

b      In voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

 

14.2.2    Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

Indien uit het in lid 14.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:

a      de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

b      de verplichting tot het doen van opgravingen;

c       de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

 

14.3                              Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

14.3.1    Vergunningplichtige werken en werkzaamheden

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:

a      het ontgronden, afgraven (waaronder het graven van watergangen en waterpartijen), egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur.

b      het uitvoeren van overige grondbewerkingen;

c       het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;

d      het aanleggen ondergrondse energie-, transport- en/of telecommunicatieleidingen.

 

 


14.3.2    Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 14.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

a      het normaal onderhoud betreffen;

b      reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

c       in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;

d      niet dieper dan 0,50 beneden het maaiveld en een kleinere oppervlakte dan
50 m2 beslaan.

 

14.3.3    Voorwaarden

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden

 

14.3.4    Onderzoeksplicht

Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend nadat door de aanvrager een rapport is overlegd waarin:

a      de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn veiliggesteld; en

b      in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

 

14.3.5    Beoordelingscriteria

Alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.

 

14.3.6    Voorwaarden omgevingsvergunning

Indien uit het in lid 14.3.4 genoemd rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uivoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:

a      de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

b      de verplichting tot het doen van opgravingen;

c       de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentzorg die voldoet aan de bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

 


Artikel 15              Waarde – Archeologie 2

15.1       Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie 2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden.

 

15.2       Bouwregels

 

15.2.1    Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m2, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overlegd waarin:

a      De archeologische waarden voor de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en

b      In voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

 

15.2.2    Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

Indien uit het in lid 15.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:

a      de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

b      de verplichting tot het doen van opgravingen;

c       de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

 

15.3                              Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

15.3.1    Vergunningplichtige werken en werkzaamheden

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:

a      het ontgronden, afgraven (waaronder het graven van watergangen en waterpartijen), egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur.

b      het uitvoeren van overige grondbewerkingen;

c       het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;

d      het aanleggen ondergrondse energie-, transport- en/of telecommunicatieleidingen.


15.3.2    Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 15.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

a      het normaal onderhoud betreffen;

b      reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

c       in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;

d      niet dieper dan 0,50 beneden het maaiveld en een kleinere oppervlakte dan
100 m2 beslaan.

 

15.3.3    Voorwaarden

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden

 

15.3.4    Onderzoeksplicht

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend nadat door de aanvrager een rapport is overlegd waarin:

a      De archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn veiliggesteld; en

b      In voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

 

15.3.5    Beoordelingscriteria

Alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.

 

15.3.6    Voorwaarden omgevingsvergunning

Indien uit het in lid 15.3.4 genoemd rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:

a      de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

b      de verplichting tot het doen van opgravingen;

c       de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan de bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

 


 

Hoofdstuk 3              Algemene regels

Artikel 16              Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

Artikel 17              Algemene gebruiksregels

a      Onder strijdig gebruik, als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie.

b      De totale bedrijfsvloeroppervlakte voor kantoren binnen de bestemmingen ‘Gemengd – 1’ en ‘Gemengd – 2’ mag niet meer bedragen dan 5.000 m2.

 

Artikel 18              Algemene aanduidingsregels

18.1       Geluidzone - weg

Ter plaatse van de aanduiding ‘geluidzone - weg’ mag geluidsgevoelige bebouwing niet eerder worden gerealiseerd dan nadat, door het treffen van maatregelen, kan worden voldaan aan het bepaalde in artikel 82 van de Wet geluidhinder.

 

18.2       Veiligheidszone – vervoer gevaarlijke stoffen

In aanvulling op hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘veiligheidszone – vervoer gevaarlijke stoffen’ de volgende regels:

a      Het oprichten van nieuwe en/of uitbreiding van functies met een lage zelfredzaamheid, te weten basisscholen, kleuterscholen, kleuteropvangcentra, ziekenhuizen, verpleeghuizen dan wel naar de aard hiermee gelijk te stellen functies zijn niet toegestaan.

b      De afstand van gebouwen en bijbehorende bouwwerken ten opzichte van de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 5 m.

c       Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijken van het bepaalde in lid 18.2 onder a en b mits:

1      uit milieuhygiënisch onderzoek is gebleken dat de externe risico’s aanvaardbaar zijn;

2      er vooraf advies is ingewonnen bij de brandweer.

 

 


Artikel 19              Algemene afwijkingsregels

19.1       Omgevingsvergunning

Indien niet op grond van een andere bepaling van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning kan worden verleend, is het bevoegd gezag bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken:

a    van de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate worden aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;

a      van de bestemmingsregels en toestaan dat de bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;

b      van de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 12 m;

c       van de in de bestemmingsregels gegeven aantallen, maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die aantallen, maten, afmetingen en percentages;

d      van de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen bouwwerken zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot ten hoogste 30 m;

e      voor het bouwen van antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie op of aan een bouwwerk, mits de bouwhoogte van de antenne met antennedrager, gemeten vanaf de voet, niet meer bedraagt dan 5 m;

g    van het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, wordt vergroot, mits:

1    de maximale oppervlakte van de vergroting ten hoogste 10% van het betreffende bouwvlak zal bedragen;

2      de hoogte leidt tot een hoogte welke ten hoogste 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw zal bedragen;

h    van het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen binnen het bouw- c.q. bestemmingsvlak en toestaan dat de grenzen van het bouw- c.q. bestemmingsvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:

1    plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;

2    gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;

3    erkers over maximaal 80% van de breedte van de gevel van het woonhuis waaraan wordt gebouwd;

4    ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen;

mits de bouwgrens met niet meer dan 1,5 m wordt overschreden;


i     voor de (ver)bouw van kleinschalige (openbare) voorzieningen ten behoeve van detailhandel, sport, recreatie of cultuur, zoals kleedgebouwtjes, dug-outs, paviljoens, kiosken, dierenverblijven, kunstobjecten en toiletgebouwtjes, mits:

1    het vloeroppervlak ten hoogste 50 bedraagt;

2    de bouwhoogte ten hoogste 5 m bedraagt;

j     voor de (ver)bouw van gebouwen ten behoeve van de openbare nutsvoorziening
en/of de telecommunicatie, mits:

1    het vloeroppervlak ten hoogste 100 bedraagt;

2    de bouwhoogte ten hoogste 5 m bedraagt;

k    voor het afwijken van de minimale of van de maximale dakhelling van 0º tot en met 80º.

 

19.2       Voorwaarden omgevingsvergunning

De in lid 19.1 genoemde omgevingsvergunning worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaats vindt van:

a    de woonsituatie;

b    het straat- en bebouwingsbeeld;

c    de verkeerssituatie;

d    de parkeercapaciteit;

e    het waterbeheer;

f     de sociale veiligheid;

g    de externe veiligheid en de brandveiligheid;

h    de milieusituatie;

i     archeologie;

j     cultuurhistorie;

k    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

l     de hoogtebeperkingen die voortvloeien uit de geldende luchtvaartwet- en regelgeving, in verband met de vliegbasis Leeuwarden, of andere in het gebied aanwezige hoogtebeperkingen.

 


Artikel 20              Overige regels

20.1       Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9, lid 2 van de Woningwet buiten toepassing behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

a      de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;

b      de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;

c       de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;

d      het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;

e      de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;

f        de ruimte tussen bouwwerken.

 

20.2       Verwijzing naar andere wettelijke regelingen

Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.

 

 

Hoofdstuk 4              Overgangs- en
slotregels

Artikel 21              Overgangsregels

21.1       Overgangsrecht bouwwerken

1    Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

a    gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

b    na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

2    Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.

3    Het eerste lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

21.2       Overgangsrecht gebruik

1    Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

2    Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

3    Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

4    Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

 

 


Artikel 22              Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

 

‘Regels van het bestemmingsplan ‘De Zuidlanden, plandeel Overijsselselaan’.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Rosmalen, maart 2011                                                                    Vastgesteld: 28 maart 2011