Inhoudsopgave
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze van meten
Hoofdstuk 3 bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Bedrijf
Artikel 5 Bedrijventerrein
Artikel 6 Gemengd
Artikel 7 Groen
Artikel 8 Maatschappelijk
Artikel 9 Maatschappelijk - Molen
Artikel 10 Recreatie - Jachthaven
Artikel 11 Tuin
Artikel 12 Verkeer
Artikel 13 Water
Artikel 14 Wonen - 1
Artikel 15 Wonen - 2
Artikel 16 Waarde - Archeologie
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 17 Anti - dubbeltelregel
Artikel 18 Algemene aanduidingsregels
Artikel 19 Algemene ontheffingsregels
Artikel 20 Algemene wijzigingsregels
Artikel 21 Procedureregels
Artikel 22 Overige regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregel
Artikel 23 Overgangsrecht
Artikel 24 Slotregel
HOOFDSTUK 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
het plan:
het bestemmingsplan Burum van de gemeente Kollumerland c.a.;
het bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0079-BpBurum-0501 met de bijbehorende regels en bijlage;
de plankaart:
de kaart in 1 blad met bijbehorende verklaring waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangewezen;
aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de planregels regels worden gesteld ten aanzien van gebruik en/of bebouwen van deze gronden;
aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
bedrijfswoning/dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
beperkt kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;
beroep / bedrijf aan huis:
een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, als mede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen van een standplaats;
bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en kapverdieping;
bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
bouwperceelsgrens:
een grens van een bouwperceel;
bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
café-restaurant:
een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek of bar/dancing, dat tot hoofddoelen heeft het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken en maaltijden voor consumptie ter plaatse;
dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik, of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
dienstverlenend bedrijf en/of/ dienstverlenende instelling:
bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio’s, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;
discotheek/bar-dancing:
een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse, waarbij het doen beluisteren van muziek en het gelegenheid geven tot dansen wezenlijke onderdelen vormen;
gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
hogere grenswaarde:
een maximale waarde voor de geluidsbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder;
hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmeting, dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken, met uitzondering van ondergeschikte bebouwing;
horecabedrijf:
een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waar bedrijfsmatig logies wordt verstrekt;
hotel:
een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse;
kampeermiddel:
een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde, één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risico-afstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in achtgenomen moet worden;
onderbouw:
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,2 m boven peil is gelegen;
ondergeschikte bebouwing:
ondergeschikte gebouwen of delen van gebouwen;
een bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overkapping en niet of slechts gedeeltelijk met wanden is omsloten;
ondergeschikte gebouwen of delen van gebouwen:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte dan wel als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan de hoofdvorm;
een op zichzelfstaand gebouw, dat gelet op de bestemming en door zijn ligging en/of architectonische verschijningsvorm ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;
peil:
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst, de bouwhoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst, de bouwhoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
restaurant:
een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaats, met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken;
risicovolle inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde dan wel richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
seksinrichting:
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
voorkeursgrenswaarde:
de maximale waarde voor de geluidsbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder;
woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
de oppervlakte van een gebouw:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
afstanden:
afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot erfafscheidingen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn;
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen van bouwwerken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1,50 m bedraagt. HOOFDSTUK 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
grasland;
akkerbouw- en tuinbouwgronden;
ijsbaan, ter plaatse van de aanduiding ‘ijsbaan’;
pad, ter plaatse van de aanduiding ‘pad’;
groenvoorzieningen;
openbare nutsvoorzieningen;
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
water.
3.2 Bouwregels
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van een gebouwtje ten behoeve van de ijsbaan, waarvan de oppervlakte niet meer dan 50 m² en de goothoogte niet meer dan 3 m mag bedragen.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m;
voor lichtmasten ten behoeve van de ijsbaan bedraagt de bouwhoogte niet meer dan 6 m.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van gebouwen met het oog op het voorkomen van onevenredige aantasting van:
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
de verkeersveiligheid;
de bezonnings- en privacysituatie.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 7.10 Wet ruimtelijke ordening en met de gronden en gebouwen als bedoeld in lid 3.1 wordt in ieder geval gerekend:
Artikel 4 Bedrijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
bedrijven genoemd in bijlage: Staat van Bedrijven onder de categorieën 1 en 2;
een bouwbedrijf ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf-1’;
een houthandel ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf-2’;
groenvoorzieningen;
openbare nutsvoorzieningen;
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
water.
In deze bestemming zijn risicovolle inrichtingen niet begrepen.
4.2 Bouwregels
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van een bedrijf gelden de volgende regels:
de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
de goothoogte respectievelijk bouwhoogte bedraagt ten hoogste 6 m respectievelijk 9,5 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 3 m dan wel ten minste de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
het aantal bedrijfswoningen bedraagt niet meer dan het bestaande aantal;
de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen bedragen ten hoogste 6 m respectievelijk 9,5 m of niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte;
de oppervlakte van bedrijfswoningen bedraagt niet meer dan 150 m²;
bij bedrijfswoningen mag ondergeschikte bebouwing worden gebouwd.
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:
de inhoud bedraagt per gebouwtje niet meer dan 50 m³;
de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van gebouwen met het oog op het voorkomen van onevenredige aantasting van:
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
de verkeersveiligheid;
de bezonnings- en privacysituatie.
4.4 Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 4.2, sub a onder 4, ten behoeve van de bouw van ten hoogste één bedrijfswoning per bouwperceel, mits:
de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond;
het aantal te bouwen bedrijfswoningen past binnen het met de provincie overeengekomen woningbouwcontingent;
het geluidniveau aan de gevel van de woning als gevolg van wegverkeerslawaai niet meer bedraagt dan 48 dB dan wel een door het college van Burgemeester en Wethouders verleende hogere waarde.
4.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd, met het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 7.10 Wet ruimtelijke ordening en met de gronden en gebouwen als bedoeld in lid 4.1, wordt in ieder geval gerekend:
het gebruiken of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
detailhandelsactiviteiten anders dan ondergeschikt aan en direct voortvloeiend uit de activiteiten van een bedrijf;
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en gebouwen ten behoeve van seksinrichtingen, geluidszoneringsplichtige inrichtingen en risicovolle inrichtingen.
4.6 Ontheffing van de gebruiksregels
Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 4.1 voor de vestiging van bedrijven die niet zijn genoemd in de Staat van Bedrijven, mits deze bedrijven naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, voor wat betreft geur, stof, gevaar en geluid, kunnen worden gelijk gesteld met de bedrijven die wel zijn genoemd.
Artikel 5 Bedrijventerrein
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijventerrein’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
bedrijven zoals genoemd in de categorieën 1 tot en met 3.1 van de bij dit bestemmingsplan behorende Staat van bedrijven;
een fotobedrijf ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijventerrein-1’;
een transportbedrijf ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijventerrein-2’;
een betonbedrijf ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijventerrein-3’;
een keukenhandelbedrijf ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijventerrein-4’;
groenvoorzieningen;
openbare nutsvoorzieningen;
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
water.
5.2 Bouwregels
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van bedrijven gelden de volgende regels:
de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
de goothoogte respectievelijk bouwhoogte bedraagt ten hoogste 6 m respectievelijk 9,5 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 3 m dan wel ten minste de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
het aantal bedrijfswoningen bedraagt niet meer dan het bestaande aantal;
de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen bedragen ten hoogste 6 m respectievelijk 9,5 m of niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte;
de oppervlakte van bedrijfswoningen bedraagt niet meer dan 150 m²;
bij bedrijfswoningen mag ondergeschikte bebouwing worden gebouwd.
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:
de inhoud bedraagt per gebouwtje niet meer dan 50 m³;
de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van gebouwen met het oog op het voorkomen van onevenredige aantasting van:
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
de verkeersveiligheid;
de bezonnings- en privacysituatie.
5.4 Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 5.2 sub a onder 4, ten behoeve van de bouw van ten hoogste één bedrijfswoning per bouwperceel, mits:
de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond;
de gevolgen voor de toekomstige verkaveling en uitgifte van omliggende percelen is onderzocht;
omliggende bedrijven daardoor in milieuhygiënisch opzicht niet in een nadeliger situatie komen te verkeren;
het aantal te bouwen bedrijfswoningen past binnen het met de provincie overeengekomen woningbouwcontingent;
het geluidniveau aan de gevel van de woning als gevolg van wegverkeerslawaai niet meer bedraagt dan 48 dB dan wel een door het college van Burgemeester en Wethouders verleende hogere waarde.
5.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd, met het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 7.10 Wet ruimtelijke ordening en met de gronden en gebouwen als bedoeld in lid 5.1, wordt in ieder geval gerekend:
detailhandelsactiviteiten anders dan ondergeschikt aan en direct voortvloeiend uit de activiteiten van een bedrijf; de verkoop van tweedehandsgoederen en te recyclen materialen is overigens toegestaan;
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en gebouwen ten behoeve van seksinrichtingen;
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en gebouwen ten behoeve van inrichtingen als bedoeld in artikel 40 in samenhang met artikel 1 van de Wet geluidhinder;
het gebruiken of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
5.6 Ontheffing van de gebruiksregels
Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 5.1 voor de vestiging van bedrijven die niet zijn genoemd in de Staat van Bedrijven, mits deze bedrijven naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, voor wat betreft geur, stof, gevaar en geluid, kunnen worden gelijk gesteld met de bedrijven die wel zijn genoemd.
Artikel 6 Gemengd
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Gemengd’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
wonen;
maatschappelijke voorzieningen;
dienstverlening;
detailhandel;
bedrijven die zijn genoemd in de bij deze planregels als bijlage 1 opgenomen Staat van bedrijven onder de categorieën 1 en 2;
horeca ter plaatse van de aanduiding ‘horeca’, met dien verstande dat een discotheek / bar-dancing niet is toegestaan;
groenvoorzieningen;
openbare nutsvoorzieningen;
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
water.
6.2 Bouwregels
Voor het bouwen van hoofdgebouwen ten behoeve van de bestemming gemengd gelden de volgende regels:
de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
het aantal woningen binnen een bouwvlak bedraagt ten hoogste het bestaande aantal;
de goothoogte respectievelijk bouwhoogte bedraagt ten hoogste 6 m respectievelijk 9,5 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt ten minste 3 m, dan wel ten minste de bestaande afstand, indien deze minder is.
Voor het bouwen van ondergeschikte bebouwing ten behoeve van de bestemming gemengd gelden de volgende regels:
ondergeschikte bebouwing wordt gebouwd binnen een bouwvlak, dan wel op de gronden ter plaatse van de aanduiding “erf”;
ondergeschikte bebouwing wordt ten minste 3 m achter (de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw gebouwd;
de goothoogte van ondergeschikte bebouwing bedraagt ten hoogste 3 m, dan wel ten hoogste 25 cm boven de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw, voor zover aan dit hoofdgebouw wordt gebouwd, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt;
de bouwhoogte van ondergeschikte bebouwing bedraagt ten hoogste 6 m, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
de gezamenlijke oppervlakte van ondergeschikte bebouwing bedraagt:
ten hoogste 100 m² per bouwperceel, dan wel de bestaande gezamenlijke oppervlakte indien deze meer is, met dien verstande dat niet meer dan 50% van het bouwperceel wordt bebouwd; of:
ten hoogste 10% van de oppervlakte van het bouwperceel, dan wel het bestaande percentage indien deze meer bedraagt, met een maximum van 150 m² per bouwperceel, met dien verstande dat niet meer dan 50% van het bouwperceel wordt bebouwd.
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:
de inhoud bedraagt per gebouwtje niet meer dan 50 m³;
de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
de bouwhoogte voor vlaggenmasten bedraagt niet meer dan 8 meter;
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 5,5 m.
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van gebouwen met het oog op het voorkomen van onevenredige aantasting van:
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
de verkeersveiligheid;
de bezonnings- en privacysituatie.
6.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd, met het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 7.10 Wet ruimtelijke ordening en met de gronden en gebouwen als bedoeld in lid 6.1, wordt in ieder geval gerekend:
het gebruiken of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
het gebruik van vrijstaande ondergeschikte gebouwen voor bewoning;
het gebruik van vrijstaande ondergeschikte gebouwen voor een aan-huis-verbonden beroep;
niet-permanente bewoning;
het stallen van vlieg-, vaar- en voertuigen, anders dan ten behoeve van het woongenot;
detailhandelsactiviteiten bij een aan-huis-verbonden beroep, anders dan direct voortvloeiend uit het beroeps- of bedrijfsmatig gebruik;
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en gebouwen ten behoeve van seksinrichtingen.
Artikel 7 Groen
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
groen- en speelvoorzieningen;
opgaande beplanting, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van groen-1';
water en bermen;
verkeers- en verblijfsvoorzieningen.
7.2 Bouwregels
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
7.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met het oog op het voorkomen van onevenredige aantasting van:
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
de verkeersveiligheid;
de bezonnings- en privacysituatie.
7.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met het bestemmingplan als bedoeld in artikel 7.10 Wet ruimtelijke ordening en met de gronden en gebouwen als bedoeld in lid 7.1 wordt in ieder geval gerekend:
7.5 Aanlegvergunning
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
Het in sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, welke:
het normale onderhoud betreffen;
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
De in sub a genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het landschappelijke karakter van het straatbeeld.
Artikel 8 Maatschappelijk
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
levensbeschouwelijke, medische, sociale, culturele en educatieve voorzieningen;
begraafplaats, ter plaatse van de aanduiding ‘begraafplaats’;
sport- en speelvoorzieningen;
groenvoorzieningen;
openbare nutsvoorzieningen
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
water.
8.2 Bouwregels
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van levensbeschouwelijke, medische, sociale, culturele en educatieve voorzieningen gelden de volgende regels:
de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan 6 m respectievelijk 9,5 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
er mogen geen dienstwoningen worden gebouwd.
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve openbare nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:
de inhoud bedraagt per gebouwtje niet meer dan 50 m³;
de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
8.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van gebouwen met het oog op het voorkomen van onevenredige aantasting van:
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
de verkeersveiligheid;
de bezonnings- en privacysituatie.
8.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd, met het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 7.10 Wet ruimtelijke ordening en met de gronden en gebouwen als bedoeld in lid 8.1, wordt in ieder geval gerekend:
het gebruiken of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
het gebruik en laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van horeca, met uitzondering van aan de bestemming ondergeschikte verkoop van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse;
detailhandelsactiviteiten anders dan ondergeschikt aan en direct voortvloeiend uit de activiteiten van een levensbeschouwelijke, medische, sociale, culturele en educatieve voorzieningen;
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en gebouwen ten behoeve van seksinrichtingen.
Artikel 9 Maatschappelijk - Molen 9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Maatschappelijk- Molen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
een molen;
groenvoorzieningen
openbare nutsvoorzieningen;
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
water.
9.2 Bouwregels
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van een molen gelden de volgende regels:
de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
de bouwhoogte bedraagt niet meer dan de bestaande bouwhoogte.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
9.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van gebouwen met het oog op het voorkomen van onevenredige aantasting van:
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
de verkeersveiligheid;
de bezonnings- en privacysituatie.
9.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd, met het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 7.10 Wet ruimtelijke ordening en met de gronden en gebouwen als bedoeld in lid 9.1, wordt in ieder geval gerekend:
het gebruiken of laten gebruiken van gronden als standplaats van kampeermiddelen;
het gebruik en laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van horeca, met uitzondering van aan de bestemming ondergeschikte verkoop van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse;
detailhandelsactiviteiten anders dan ondergeschikt aan en direct voortvloeiend uit de activiteiten van een levensbeschouwelijke, medische, sociale, culturele en educatieve voorzieningen;
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en gebouwen ten behoeve van seksinrichtingen.
Artikel 10 Recreatie - Jachthaven
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Recreatie- Jachthaven’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
een jachthaven;
groenvoorzieningen;
openbare nutsvoorzieningen;
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
water.
10.2 Bouwregels
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van een jachthaven gelden de volgende regels:
de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
de goothoogte respectievelijk bouwhoogte bedraagt ten hoogste 3 m respectievelijk 3,5 m;
de oppervlakte per gebouw bedraagt ten hoogste 25 m².
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
10.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van gebouwen met het oog op het voorkomen van onevenredige aantasting van:
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
de verkeersveiligheid;
de bezonnings- en privacysituatie.
10.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met het bestemmingplan als bedoeld in artikel 7.10 Wet ruimtelijke ordening en met de gronden en gebouwen als bedoeld in lid 10.1 wordt in ieder geval gerekend:
Artikel 11 Tuin
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
tuinen;
wegen en paden;
groenvoorzieningen;
parkeervoorzieningen;
water.
11.2 Bouwregels
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd met uitzondering van:
erkers tot een breedte van 50% van de breedte van de gevel van het hoofdgebouw en met een maximale diepte van 1,5 meter;
bestaande ondergeschikte bebouwing.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
de bouwhoogte voor vlaggenmasten bedraagt niet meer dan 8 meter;
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 5,5 m.
11.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met het oog op het voorkomen van onevenredige aantasting van:
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
de verkeersveiligheid;
de bezonnings- en privacysituatie.
Artikel 12 Verkeer
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
wegen met een functie voor het doorgaande verkeer en de ontsluiting van de aanliggende gronden, met dien verstande dat het aantal rijstroken van wegen niet meer dan 2 mag bedragen;
fiets- en voetpaden;
groenvoorzieningen;
openbare nutsvoorzieningen;
parkeervoorzieningen;
water,
met dien verstande dat:
in de bestemming de bij het wegverkeer gebruikelijke voorzieningen, zoals bermbeplanting, bruggen, tunnels, voorzieningen voor voetgangers en fietsers, bushaltes e.d. zijn begrepen;
de bestemming, afgezien van een plaatselijke verbreding of versmalling, niet in een ingrijpende wijziging van het profiel voorziet.
12.2 Bouwregels
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:
de inhoud bedraagt per gebouwtje niet meer dan 50 m³;
de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, bedraagt ten hoogste 3 m.
12.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van bouwwerken met het oog op het voorkomen van onevenredige aantasting van:
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
de verkeersveiligheid;
de bezonnings- en privacysituatie.
Artikel 13 Water
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
water en oeverstroken;
waterstaatkundige kunstwerken.
13.2 Bouwregels
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder steigers en vlonders en een trailerhelling, geldt de volgende regel:
Artikel 14 Wonen - 1
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen -1 ’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
wonen, al dan niet in combinatie met een beroep / bedrijf aan huis zoals genoemd in bijlage: Lijst van toegestane beroepen en bedrijven aan huis;
groenvoorzieningen;
openbare nutsvoorzieningen;
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
water.
De uitoefening van een beroep / bedrijf aan huis is uitsluitend toegestaan voorzover de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd en geen ernstige hinder of afbreuk wordt gedaan aan het woonmilieu. Dit betekent dat:
de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
uitsluitend zeer beperkte reclameuitingen zijn toegestaan;
parkeren op eigen erf moet plaatsvinden;
geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking;
geen buitenopslag van goederen plaats mag vinden;
de woonfunctie mag worden gecombineerd met een beroep/ bedrijf aan huis, voorzover de oppervlakte hiervan ten hoogste 50% van de oppervlakte van het hoofdgebouw, vermeerderd met het oppervlak van aan het hoofdgebouw gebouwde ondergeschikte gebouwen bedraagt, met een maximum van 45 m².
14.2 Bouwregels
Voor het bouwen van hoofdgebouwen ten behoeve van wonen gelden de volgende regels:
de hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd, met dien verstande dat het hoofdgebouw in de voorste bouwgrens dient te worden gebouwd en de maximale bouwdiepte 15 meter bedraagt;
het aantal woningen binnen een bouwvlak bedraagt ten hoogste het bestaande aantal;
de goothoogte respectievelijk bouwhoogte bedraagt ten hoogste 6 m respectievelijk 9,5 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt ten minste 3 m, dan wel ten minste de bestaande afstand, indien deze minder is.
Voor het bouwen van ondergeschikte bebouwing ten behoeve van wonen gelden de volgende regels:
ondergeschikte bebouwing wordt gebouwd binnen een bouwvlak dan wel op de gronden ter plaatse van de aanduiding “erf”;
ondergeschikte bebouwing wordt ten minste 3 m achter (de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw gebouwd;
de goothoogte van ondergeschikte bebouwing bedraagt ten hoogste 3 m, dan wel ten hoogste 25 cm boven de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw, voor zover aan dit hoofdgebouw wordt gebouwd, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt;
de bouwhoogte van ondergeschikte bebouwing bedraagt ten hoogste 6 m, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
de gezamenlijke oppervlakte van ondergeschikte bebouwing bedraagt:
ten hoogste 100 m² per bouwperceel, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt, met dien verstande dat niet meer dan 50% van het bouwperceel wordt bebouwd; of:
ten hoogste 10% van de oppervlakte van het bouwperceel, dan wel het bestaande percentage indien deze meer bedraagt, met een maximum van 150 m² per bouwperceel, met dien verstande dat niet meer dan 50% van het bouwperceel wordt bebouwd.
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:
de inhoud bedraagt per gebouwtje niet meer dan 50 m³;
de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
de bouwhoogte voor vlaggenmasten bedraagt niet meer dan 8 meter;
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 5,5 m.
14.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de afmetingen en de situering van ondergeschikte gebouwen, ten behoeve van:
een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
de verkeersveiligheid;
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
de bezonnings- en privacysituatie.
14.4 Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van:
het bepaalde in lid 14.2, sub a onder 1, ten behoeve van het bouwen achter de voorste bouwgrens;
het bepaalde in lid 14.2, sub b onder 1, ten behoeve van het bouwen van ondergeschikte bebouwing buiten het bouwvlak en buiten de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘erf’;
waarbij geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
de verkeersveiligheid;
de bezonnings- en privacysituatie.
14.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd, met het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 7.10 Wet op de ruimtelijke ordening en met de gronden en gebouwen als bedoeld in lid 14.1, wordt in ieder geval gerekend:
het gebruiken of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
het gebruik van vrijstaande ondergeschikte gebouwen voor bewoning;
het gebruik van vrijstaande onderschikte gebouwen voor een beroep / bedrijf aan huis;
niet-permanente bewoning;
het stallen van vlieg-, vaar- en voertuigen, anders dan ten behoeve van het woongenot;
detailhandelsactiviteiten bij een beroep / bedrijf aan huis, anders dan direct voortvloeiend uit het beroeps- of bedrijfsmatig gebruik;
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en gebouwen ten behoeve van seksinrichtingen.
14.6 Ontheffing van de gebruiksregels
Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 14.1 voor de vestiging van beroep / bedrijf aan huis die niet zijn genoemd in bijlage: Lijst van toegestane beroepen en bedrijven aan huis, mits deze beroepen / bedrijven aan huis naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat kunnen worden gelijkgesteld met de aan beroepen / bedrijven aan huis die wel zijn genoemd.
14.7 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en Wethouders kunnen, overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen ten behoeve van opnemen van een bouwvlak op de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘Wro-zone-wijzigingsgebied 1’, met dien verstande dat:
er niet meer dan 1 woning mag worden gerealiseerd;
uitsluitend tot wijziging mag worden overgegaan indien het aantal te realiseren woningen past binnen het gemeentelijk woonplan dan wel met de provincie overeengekomen woningbouwcontingentering;
de geluidsbelasting op de gevel ten gevolge van wegverkeerslawaai niet meer bedraagt dan de wettelijke voorkeurswaarde dan wel in overeenstemming is met een verkregen hogere waarde;
er voor er tot wijziging wordt overgegaan archeologisch onderzoek dient plaats te vinden waarbij de resultaten worden betrokken bij het wijzigingsplan;
er voor er tot wijziging wordt overgegaan ecologisch onderzoek dient plaats te vinden waarbij de resultaten worden betrokken bij het wijzigingsplan;
er voor er tot wijziging wordt overgegaan een watertoets heeft plaatsgevonden;
na het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid zijn de planregels van artikel 14 van overeenkomstige toepassing.
b. De onder lid 12.7 bedoelde wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
c. Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is de in artikel 21 genoemde procedure van toepassing.
Artikel 15 Wonen - 2 15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen - 2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
wonen, al dan niet in combinatie met een aan- huis- verbonden beroep zoals genoemd in bijlage: Lijst van toegestane beroepen en bedrijven aan huis;
groenvoorzieningen;
openbare nutsvoorzieningen;
water.
De uitoefening van een beroep / bedrijf aan huis is uitsluitend toegestaan voorzover de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd en geen ernstige hinder of afbreuk wordt gedaan aan het woonmilieu. Dit betekent dat:
de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
uitsluitend zeer beperkte reclameuitingen zijn toegestaan;
parkeren op eigen erf moet plaatsvinden;
geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking;
geen buitenopslag van goederen plaats mag vinden;
de woonfunctie mag worden gecombineerd met een beroep / bedrijf aan huis, voorzover de oppervlakte hiervan ten hoogste 50% van de oppervlakte van het hoofdgebouw, vermeerderd met het oppervlak van aan het hoofdgebouw gebouwde ondergeschikte gebouwen bedraagt, met een maximum van 45 m².
15.2 Bouwregels
Ten aanzien van de in lid 15.1 genoemde hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
de hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
het aantal woningen mag niet meer dan 1 per bestemmingsvlak bedragen;
de goothoogte respectievelijk bouwhoogte bedraagt ten hoogste 6 m respectievelijk 9,5 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
de dakhelling dient ten minste 30 ° te bedragen dan wel de bestaande dakhelling indien deze meer bedraagt;
de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt ten minste 3 m, dan wel ten minste de bestaande afstand, indien deze minder is.
Voor het bouwen van ondergeschikte bebouwing ten behoeve van wonen gelden de volgende regels:
ondergeschikte bebouwing wordt gebouwd binnen een bouwvlak dan wel op de gronden ter plaatse van de aanduiding “erf”;
ondergeschikte bebouwing wordt ten minste 3 m achter (de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw gebouwd;
de goothoogte van ondergeschikte bebouwing bedraagt ten hoogste 3 m, dan wel ten hoogste 25 cm boven de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw, voor zover aan dit hoofdgebouw wordt gebouwd, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt;
de bouwhoogte van ondergeschikte bebouwing bedraagt ten hoogste 6 m, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
de gezamenlijke oppervlakte van ondergeschikte bebouwing bedraagt:
tenhoogste 100 m² per bouwperceel, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt, met dien verstande dat niet meer dan 50% van het bouwperceel wordt bebouwd; of:
ten hoogste 10% van de oppervlakte van het bouwperceel, dan wel het bestaande percentage indien deze meer bedraagt, met een maximum van 150 m² per bouwperceel, met dien verstande dat niet meer dan 50% van het bouwperceel wordt bebouwd.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
de bouwhoogte voor vlaggenmasten bedraagt niet meer dan 8 meter;
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 5,5 m.
15.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van bouwwerken met het oog op het voorkomen van onevenredige aantasting van:
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
de verkeersveiligheid;
de bezonnings- en privacysituatie.
15.4 Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 15.2, sub b onder 1, ten behoeve van het bouwen van ondergeschikte bebouwing buiten het bouwvlak en buiten het gebied ter plaatse van de aanduiding ‘erf’;
waarbij geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
de verkeersveiligheid;
de bezonnings- en privacysituatie.
15.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd, met het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 7.10 Wet op de ruimtelijke ordening en met de gronden en gebouwen als bedoeld in lid 15.1, wordt in ieder geval gerekend:
het gebruiken of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
het gebruik van vrijstaande ondergeschikte gebouwen voor bewoning;
het gebruik van vrijstaande onderschikte gebouwen voor een beroep / bedrijf aan huis;
niet-permanente bewoning;
het stallen van vlieg-, vaar- en voertuigen, anders dan ten behoeve van het woongenot;
het stallen van paarden;
detailhandelsactiviteiten bij een beroep / bedrijf aan huis, anders dan direct voortvloeiend uit het beroeps- of bedrijfsmatig gebruik;
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en gebouwen ten behoeve van seksinrichtingen.
15.6 Ontheffing van de gebruiksregels Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 15.1 voor de vestiging van beroep / bedrijf aan huis die niet zijn genoemd in bijlage: Lijst van toegestane beroepen en bedrijven aan huis, mits deze beroepen / bedrijven aan huis naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat kunnen worden gelijkgesteld met de aan beroepen / bedrijven aan huis die wel zijn genoemd.
Artikel 16 Waarde - Archeologie
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Archeologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor: het herstel en behoud van archeologische waarden.
16.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere bestemmingen, mogen op deze gronden geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:
bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met niet meer dan 100 m² wordt uitgebreid;
bouwwerken ten behoeve van archeologisch onderzoek en bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 100 m² ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemmingen.
16.3 Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 16.2, sub a en sub b, voor het bouwen van bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met meer dan 100 m² wordt uitgebreid en voor het bouwen van bouwwerken, met een oppervlakte groter dan 100 m², mits:
op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; of
de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten kunnen worden verstoord:
een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
een verplichting tot het doen van opgravingen; of
een verplichting de uitvoering van werken en werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
16.4 Aanlegvergunning
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 30 cm;
het graven van watergangen;
het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 30 cm;
het verlagen van het waterpeil.
Een vergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend indien:
op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad; of
de volgende voorwaarden in acht worden genomen, waneer op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
een verplichting tot het doen van opgravingen; of
een verplichting de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumenten zorg.
Het verbod als bedoeld onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan; of
het normale onderhoud betreffen; of
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning; of
op archeologisch onderzoek gericht zijn.
16.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en Wethouders kunnen, overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden in het plan de bestemming ‘Waarde – Archeologie’ wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging als bedoeld onder a is de in artikel 21 geregelde procedure van toepassing.
HOOFDSTUK 3 Algemene regels
Artikel 17 Anti - dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 18 Algemene aanduidingsregels
Vrijwaringszone – Molenbiotoop
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Vrijwaringszone – Molenbiotoop’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor deze gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming) tevens bestemd voor de bescherming van de functie van de in het aanliggende gebied gesitueerde molen als werktuig en zijn waarde als landschapsbepalend element.
18.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde in de bouwregels bij de andere in het plan opgenomen bestemmingen geldt dat slechts gebouwd mag worden indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de molen als werktuig en landschapsbepalend element.
18.3 Aanlegvergunning
Het is verbonden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en Wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
het aanbrengen van bomen, heesters en andere opgaande beplanting.
Een vergunning als bedoeld onder a wordt uitsluitend verleend indien er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de molen als werktuig en beeldbepalend element.
Een vergunning als bedoeld onder a is niet van toepassing op bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en werkzaamheden die:
reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
het normale onderhoud betreffen;
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning.
Artikel 19 Algemene ontheffingsregels 19.1 Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van:
de in de plan gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages. Teneinde deze bij de definitieve uitmeting van het plan in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie;
het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeers-veiligheid en/of intensiteit daartoe aanleiding geeft;
het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen of aanduidingsgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
het bepaalde in het plan voor het bouwen van antennes, waarvan de bouwhoogte ten hoogste 25 m mag bedragen;
het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
19.b De onder 19.a bedoelde ontheffingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
de verkeersveiligheid;
de bezonnings- en privacysituatie.
Artikel 20 Algemene wijzigingsregels 20.a Burgemeester en Wethouders kunnen, overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen in die zin dat een transformatorstation, gasdrukmeet- en regelstation, rioolgemaal en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken van openbaar nut mogen worden gebouwd tot een maximum inhoud van 400 m³ en een maximum bouwhoogte van 4 m.
20.b Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is de in artikel 22 genoemde procedure van toepassing.
Artikel 21 Procedureregels
21.1 Procedureregels ontheffingsregels en nadere eisen 21a.1 Een ontwerp-besluit tot ontheffing en nadere eisen waarbij toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, ligt, met bijbehorende stukken, gedurende 2 weken ter secretarie ter inzage.
21a.2 Het college van Burgemeester en Wethouders maakt de terinzagelegging te voren in één of meer dag-, nieuws- of huis- aan-huisbladen, of op een andere geschikte wijze bekend.
21a.3 De bekendmaking houdt mededeling in van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen voor een ieder.
21a.4 Gedurende de in lid 21a.1 genoemde termijn kan een ieder bij het College van Burgemeester en Wethouders mondeling en schriftelijk zienswijzen indienen tegen het ontwerp-besluit.
21.2 Procedureregels uitwerkingplan en wijzigingsregels
21b. Op de voorbereiding van een uitwerking of wijziging is de in artikel 3.6 lid 5 van de Wet ruimtelijke ordening genoemde procedure van toepassing.
Artikel 22 Overige regels Afstemmingsregels
De Algemeen Plaatselijke Verordening
Middels de bepaling omtrent het kappen van beplantingen in de Algemeen Plaatselijke Verordening wordt gestreefd naar behoud van de bomen in en rond het dorp.
Waterschap
Bij activiteiten waarbij ook belangen van het waterschap een rol spelen, vindt overleg plaats met het waterschap.
Ontgrondingenverordening Friesland
In alle bestemmingen zijn de voor de realisering noodzakelijke ontgrondingen begrepen.
HOOFDSTUK 4 Overgangs- en slotregel
Artikel 23 Overgangsrecht
23.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het bepaalde in sub a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
23.2 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 24 Slotregel
Deze regels kunnen worden aangehaald als:
‘Regels van het bestemmingsplan Burum, gemeente Kollumerland c.a.’.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 26 februari 2009
De raadsgriffier, |