31.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen – 2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wonen, al dan niet in combinatie met een beroep/bedrijf aan huis zoals genoemd in de bijlage 3 ‘Lijst van toegestane beroepen en bedrijven aan huis’;
-
groenvoorzieningen;
-
ontsluitingswegen;
-
parkeervoorzieningen;
-
water;
-
voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding,
en tevens voor:
-
agrarisch medegebruik;
-
bestaande bêd & brochje;
-
bestaande kleinschalige kampeerterreinen;
-
ondergeschikte detailhandel, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “detailhandel”, met dien verstande dat 25 m² van het bestaande hoofdgebouw mag worden gebruikt voor ondergeschikte detailhandel en opslag;
-
het behoud en herstel van cultuurhistorische, landschappelijke en na-tuurlijke waarden, waarvan de landschappelijke waarden zijn gespecifi-ceerd in de bij deze regels behorende bijlage 2 ‘Landschapskenmerken’.
De uitoefening van een beroep/bedrijf aan huis is uitsluitend toegestaan voor zover de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd en geen ernstige hinder of afbreuk wordt gedaan aan het woonmilieu. Dit betekent dat:
-
de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
-
uitsluitend zeer beperkte reclame-uitingen zijn toegestaan;
-
parkeren op eigen erf moet plaatsvinden;
-
geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking;
-
bij het hebben van een webwinkel de levering van producten (inkoop en verkoop) niet thuis plaatsvindt, maar wordt verzorgd via post/koerier;
-
geen buitenopslag van goederen plaats mag vinden;
-
de woonfunctie mag worden gecombineerd met een beroep/bedrijf aan huis, voor zover de oppervlakte hiervan niet meer dan 50% van de oppervlakte van het hoofdgebouw, vermeerderd met het oppervlak van aan het hoofdgebouw gebouwde ondergeschikte gebouwen bedraagt, met een maximum van 45 m².
31.2 Bouwregels
-
Ten aanzien van hoofdgebouwen ten behoeve van wonen gelden de volgende regels:
-
hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
-
de goot- en bouwhoogte van voormalige bedrijfsgebouwen bedragen niet meer dan 3,5 m respectievelijk 15 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer is;
-
de dakhelling van voormalige bedrijfsgebouwen bedraagt niet minder dan 15°, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder is, met uitzondering van plat afgedekte ondergeschikte bebouwing tot een gezamenlijke oppervlakte van niet meer dan 100 m²;
-
het aantal woningen mag niet meer dan 1 per bestemmingsvlak bedragen;
-
de oppervlakte van een woning bedraagt niet meer dan 150 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
-
de goot- en bouwhoogte van niet-inpandige woningen bedraagt niet meer dan 3,5 m respectievelijk 9 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
-
de dakhelling van niet-inpandige woningen dient ten minste 30° en niet meer dan 50° te bedragen dan wel de bestaande dakhelling indien deze afwijkt;
-
de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt ten minste 3 m, dan wel ten minste de bestaande afstand, indien deze minder is.
-
Voor het bouwen van ondergeschikte bebouwing gelden de volgende regels:
-
ondergeschikte bebouwing wordt gebouwd binnen een bouwvlak dan wel op de gronden ter plaatse van de aanduiding “erf”;
-
ondergeschikte bebouwing wordt ten minste 3 m achter (de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw gebouwd;
-
de goothoogte van ondergeschikte bebouwing bedraagt niet meer dan 3 m, dan wel niet meer dan 30 cm boven de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw, voor zover aan dit hoofdgebouw wordt gebouwd, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt;
-
de bouwhoogte van ondergeschikte bebouwing bedraagt niet meer dan 6 m, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
-
de gezamenlijke oppervlakte van ondergeschikte bebouwing bedraagt:
-
niet meer dan 100 m² per bouwperceel, met dien verstande dat niet meer dan 50% van het bouwperceel wordt bebouwd, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt; of
-
niet meer dan 10% van de oppervlakte van het bouwperceel, met een maximum van 150 m² per bouwperceel, met dien verstande dat niet meer dan 50% van het bouwperceel wordt bebouwd, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden ten minste 3 m achter (de lijn die kan worden getrokken in het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw gebouwd, met uitzondering van terrein- en erfafscheidingen en vlaggenmasten;
-
de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen vóór (de lijn die in het verlengde kan worden getrokken van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan 1 m, met dien verstande dat daarop een open gaasconstructie met een minimale maaswijdte van 10 cm is toegestaan, waarbij de gezamenlijke bouwhoogte van de terrein- en erfafscheiding en de gaasconstructie niet meer dan 2 m bedraagt;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, vóór (de lijn die in het verlengde kan worden getrokken van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan 1 m;
-
de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen bedraagt niet meer dan 2 m, met dien verstande dat daarop een open gaasconstructie met een minimale maaswijdte van 10 cm is toegestaan, waarbij de gezamenlijke bouwhoogte van de terrein- en erfafscheiding en de gaasconstructie niet meer dan 2,5 m bedraagt;
-
de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt niet meer dan 8 m;
-
de bouwhoogte van nieuwe damwanden mag niet meer bedragen dan 40 cm boven het peil;
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van paardenbakken bedraagt niet meer dan 1,5 m;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 5,5 m;
-
er mogen geen windturbines worden gebouwd, met uitzondering van de bestaande windturbines tot ten hoogste de bestaande masthoogte en met een rotordiameter van ten hoogste de bestaande diameter uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “windturbine”.
31.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van bouwwerken met het oog op het voorkomen van onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, waaronder de bezonnings- en privacysituatie;
-
de landschapskenmerken als opgenomen in bijlage 2 ‘Landschapskenmerken’ behorende bij deze regels;
-
de verkeersveiligheid.
31.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, waaronder de bezonnings- en privacysituatie;
-
de landschapskenmerken als opgenomen in bijlage 2 ‘Landschapskenmerken’ behorende bij deze regels;
-
de verkeersveiligheid,
bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
-
lid 31.2, sub b onder 1, ten behoeve van het bouwen van ondergeschikte bebouwing buiten het bouwvlak en buiten de gronden ter plaatse van de aanduiding “erf”;
-
lid 31.2, sub b onder 2 en sub c onder 1, ten behoeve van het bouwen van ondergeschikte bebouwing en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De afwijkingsbevoegdheid ziet uitsluitend op hoeksituaties;
-
lid 31.2, sub b onder 6, ten behoeve van het bouwen van ondergeschikte bebouwing tot een gezamenlijke oppervlakte van niet meer dan 200 m² ten behoeve van het agrarische medegebruik als bedoeld in lid 31.1 bovenop de reeds toegestane gezamenlijke oppervlakte van 150 m², met dien verstande dat:
-
de gebruiker van de woonfunctie grond in eigendom, pacht of duurzame huur heeft;
-
de gezamenlijke oppervlakte van ondergeschikte bebouwing niet meer dan 80 m2 mag bedragen indien de gebruiker van de woonfunctie slechts over één hectare agrarische cultuurgrond beschikt en dat deze gezamenlijke oppervlakte met 30 m2 per hectare mag worden verhoogd, voor zover de gebruiker van de woonfunctie over meer dan één hectare kan beschikken;
-
de goothoogte van ondergeschikte bebouwing niet meer dan 3,5 m bedraagt;
-
de bouwhoogte van ondergeschikte bebouwing niet meer dan 9 m bedraagt;
-
de dakhelling van ondergeschikte bebouwing ten minste 30° bedraagt;
-
door de gebruiker van de woonfunctie een inrichtingsplan is opgesteld dat door Burgemeester en Wethouders is goedgekeurd in het kader van de besluitvorming over de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan;
-
lid 31.2, sub c onder 7 ten behoeve van het bouwen van lichtmasten voor paardenbakken, met dien verstande dat:
-
de bouwhoogte van lichtmasten niet meer bedraagt dan 6 m;
-
onevenredige lichthinder voorkomen dient te worden door het aandragen van (technische) maatregelen door de initiatiefnemer.
31.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande ondergeschikte gebouwen voor bewoning;
-
het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande onderschikte gebouwen voor een beroep/bedrijf aan huis, met uitzondering van het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande onderschikte gebouwen voor een beroep/bedrijf aan huis ten behoeve van opslag;
-
het gebruiken of laten gebruiken van bouwwerken voor niet-permanente bewoning;
-
het gebruiken of laten gebruiken van de gronden als opslag-, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte goederen en materialen, anders dan ten behoeve van het woongenot;
-
detailhandelsactiviteiten bij een beroep/bedrijf aan huis, anders dan direct voortvloeiend uit het beroeps- of bedrijfsmatig gebruik en met uitzondering van een webwinkel;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen.
31.6 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, waaronder de bezonnings- en privacysituatie;
-
de landschapskenmerken als opgenomen in bijlage 2 ‘Landschapskenmerken’ behorende bij deze regels;
-
de verkeersveiligheid,
bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
-
lid 31.1 voor de vestiging van beroep/bedrijf aan huis die niet zijn genoemd in de bijlage 3 ‘Lijst van toegestane beroepen en bedrijven aan huis’, mits deze beroepen/bedrijven aan huis naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat kunnen worden gelijkgesteld met de aan beroepen/bedrijven aan huis die wel zijn genoemd en geen sprake is van activiteiten die vergunningplichtig of meldingplichtig zijn ingevolge de Wet milieubeheer;
-
lid 31.1 en lid 31.5 voor het gebruik van de bestaande woning ten behoeve van bêd & brochje, met dien verstande dat per woning niet meer dan 5 logiesruimten zijn toegestaan;
-
lid 31.1 en lid 31.5 voor het gebruik van bestaande bebouwing ten behoeve van nevenactiviteiten. Voor nevenactiviteiten geldt dat niet meer dan 1/3 deel van de oppervlakte van bestaande bedrijfsgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van de genoemde activiteiten en buitenopslag niet is toegestaan;
-
lid 31.1 en lid 31.5 voor het gebruik van bestaande bebouwing ten behoeve van recreatieappartementen, met dien verstande dat:
-
per woning niet meer dan 5 recreatieappartementen zijn toegestaan;
-
de oppervlakte per recreatieappartement niet meer dan 80 m² bedraagt;
-
lid 31.1 en lid 31.5 voor het gebruik van bestaande bebouwing voor maatschappelijke en zorgactiviteiten.
-
lid 31.1 en lid 31.5 voor het oprichten van een kleinschalig kampeerterrein dan wel het uitbreiden van een kleinschalig kampeerterrein bij woningen, met dien verstande dat:
-
het totaal aantal kleinschalige kampeerterreinen op het grondgebied van de gemeente Kollumerland c.a. niet meer bedraagt dan 20;
-
het kleinschalig kampeerterrein op gronden direct aansluitend bij de bestaande bebouwing moet worden gesitueerd;
-
niet meer dan 15 kampeerplaatsen zijn toegestaan indien de afstand van een kampeerplaats tot de gevel van de dichtstbijzijnde (bedrijfs)woning 30 m of meer bedraagt en indien sprake is van een perceel, inclusief de bestaande (woon)bebouwing, van een oppervlakte van ten minste 0,5 hectare;
-
niet meer dan 25 kampeerplaatsen zijn toegestaan indien de afstand van een kampeerplaats tot de gevel van de dichtstbijzijnde (bedrijfs)woning 50 m of meer bedraagt en indien sprake is van een perceel, inclusief de bestaande (woon)bebouwing, van een oppervlakte van ten minste 0,75 hectare;
-
uitsluitend mobiele kampeermiddelen op een kleinschalig kampeerterrein zijn toegestaan;
-
uitsluitend in de periode van het kampeerseizoen kampeermiddelen op een kleinschalig kampeerterrein zijn toegestaan;
-
ten behoeve van sanitaire voorzieningen een gebouw mag worden gebouwd met:
-
een oppervlakte van niet meer dan 50 m²;
-
een bouwhoogte van niet meer dan 6 m,
met dien verstande dat de afstand tot de bestaande woning niet meer dan 25 m bedraagt;
-
bij toepassing van de onder b tot en met e bedoelde afwijkingsmogelijkheden bij omgevingsvergunning geldt dat niet meer dan 1/3 deel van de bestaande oppervlakte aan bebouwing mag worden gebruikt ten behoeve van de genoemde activiteiten;
-
bij toepassing van de onder f bedoelde afwijkingsmogelijkheid bij omgevingsvergunning geldt dat:
-
door de initiatiefnemer een inrichtingsplan is opgesteld dat in het kader van de besluitvorming over de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan is goedgekeurd;
-
bij toepassing van de onder a tot en met f bedoelde afwijkingsmogelijkheden bij omgevingsvergunning geldt dat:
-
het parkeren op eigen erf dient plaats te vinden;
-
er geen sprake mag zijn van onevenredige verkeersaantrekkende werking.
31.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van Burgemeester en Wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
-
het wijzigen van de verkavelingsstructuur die mede wordt bepaald door het slotenpatroon en door de houtsingels, zoals die zijn weergegeven op de bij deze regels behorende bijlage 2 ‘Landschapskenmerken’ als “houtsingels overig”, met dien verstande dat:
-
onder wijzigen wordt begrepen het geheel of gedeeltelijk verwijderen van houtsingels;
-
onder wijzigen wordt eveneens begrepen het geheel of gedeeltelijk dempen, verbreden, verdiepen of aanleggen van watergangen;
-
een omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend op basis van een door de aanvrager in te dienen landschapsplan dat in overeenstemming is met:
-
de beschrijving landschapskenmerken – besloten gebied, zoals die zijn weergegeven in de bij deze regels behorende bijlage 2 ‘Landschapskenmerken’;
-
de richtlijnen voor het verwijderen van houtsingels, zoals die zijn weergegeven in de bij deze regels behorende bijlage 2 ‘Landschapskenmerken’;
-
de richtlijnen voor de inrichting van houtsingels (compensatie voor verlies), zoals die zijn weergegeven in de bij deze regels behorende bijlage 2 ‘Landschapskenmerken’.
-
Het onder sub a bedoelde verbod is niet van toepassing op vergunde werken of werkzaamheden die:
-
het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
-
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
-
In afwijking van het verbod in sub a is een omgevingsvergunning niet vereist voor het verwijderen van houtsingels ter plaatse van gronden die op de landschapskaart (deel uitmakende van de bij deze regels behorende bijlage 2 ‘Landschapskenmerken’) zijn aangegeven met “houtsingels overig”, voor zover:
-
het te verwijderen deel van “houtsingels overig” het realiseren van niet meer dan twee dammen in iedere lange zijde van een perceel betreft, met een breedte van niet meer dan 10 m per dam, mits na verwijdering van de houtsingel ter plaatse van de nieuwe dam of dammen ten minste 75% van de oorspronkelijke lengte van de houtsingel resteert;
-
het te verwijderen deel van “houtsingels overig” het realiseren van niet meer dan één dam in iedere korte zijde van een perceel betreft, met een breedte van niet meer dan 10 m, mits na verwijdering van de houtsingel ter plaatse van de nieuwe dam ten minste 75% van de oorspronkelijke lengte van de houtsingel resteert.
-
Een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische en landschappelijke waarden, waarbij de land-schappelijke waarden zijn gespecificeerd in de bij deze regels behorende bijlage 2 ‘Landschapskenmerken’.
-
Indien het verlenen van de omgevingsvergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de omgevingsvergunning voorgelegd aan het bevoegde waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies.