13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
maatschappelijke voorzieningen;
-
begraafplaatsen, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “begraafplaats”;
-
grondstation voor satellietcommunicatie;
-
sport- en speelvoorzieningen;
-
groenvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
ontsluitingswegen;
-
parkeervoorzieningen;
-
water;
-
voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding,
en tevens voor:
-
het behoud en herstel van cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden, waarvan de landschappelijke waarden zijn gespecificeerd in de bij deze regels behorende bijlage 2 ‘Landschapskenmerken’.
13.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van de functies als genoemd in lid 13.1 sub a gelden de volgende regels:
-
de oppervlakte van gebouwen bedraagt niet meer dan de bestaande oppervlakte, met dien verstande dat de bestaande gezamenlijke oppervlakte aan bedrijfsbebouwing per bestemmingsvlak eenmalig per periode waarin het plan geldend is mag worden uitgebreid met:
-
een percentage van niet meer dan 15% van de bestaande gezamenlijke oppervlakte aan bedrijfsbebouwing.
-
Van de onder 1 genoemde uitbreidingsmogelijkheid mag uitsluitend gebruik worden gemaakt mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:
-
voordat de uitbreiding wordt gerealiseerd is door de initiatiefnemer aangetoond dat de uitbreiding milieuhygiënisch en verkeerskundig inpasbaar is in de omgeving;
-
voordat de uitbreiding wordt gerealiseerd is door de initiatiefnemer een inrichtingsplan opgesteld dat door Burgemeester en Wethouders is goedgekeurd in het kader van de besluitvorming over de omgevingsvergunning voor het bouwen;
-
de goot- en bouwhoogte van gebouwen bedraagt niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte;
-
er mogen geen dienstwoningen worden gebouwd.
-
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van het grondstation voor satellietcommunicatie als genoemd in lid 13.1 sub c gelden de volgende regels:
-
het te bebouwen oppervlak van de gronden gelegen binnen een bestemmingsvlak bedraagt niet meer dan 5%;
-
de bouwhoogte van een gebouw bedraagt niet meer dan 6 m, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt.
-
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve openbare nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:
-
de inhoud per gebouw bedraagt niet meer dan 50 m³;
-
de bouwhoogte per gebouw bedraagt niet meer dan 3 m.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden ten minste 3 m achter (de lijn die kan worden getrokken in het verlengde van) het hoofdgebouw gebouwd, indien op het bouwperceel een hoofdgebouw aanwezig is, met uitzondering van terrein- en erfafscheidingen, vlaggen-masten en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van het grondstation voor satellietcommunicatie;
-
de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen vóór (de lijn die in het verlengde kan worden getrokken van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan 1 m, met dien verstande dat daarop een open gaasconstructie met een minimale maaswijdte van 10 cm is toegestaan, waarbij de gezamenlijke bouwhoogte van de terrein- en erfafscheiding en de gaasconstructie niet meer dan 2 m bedraagt;
-
de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen bedraagt niet meer dan 2 m, met dien verstande dat daarop een open gaasconstructie met een minimale maaswijdte van 10 cm is toegestaan, waarbij de gezamenlijke bouwhoogte van de terrein- en erfafscheiding en de gaasconstructie niet meer dan 2,5 m bedraagt;
-
de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt niet meer dan 8 m;
-
de bouwhoogte van speelvoorzieningen bedraagt niet meer dan 3 m;
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van het grondstation voor satellietcommunicatie bedraagt niet meer dan 35 m;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 3 m.
13.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met het oog op het voorkomen van onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, waaronder de bezonnings- en privacysituatie;
-
de landschapskenmerken als opgenomen in bijlage 2 ‘Landschapskenmerken’ behorende bij deze regels;
-
de verkeersveiligheid.
13.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, waaronder de bezonnings- en privacysituatie;
-
de landschapskenmerken als opgenomen in bijlage 2 ‘Landschapskenmerken’ behorende bij deze regels;
-
de verkeersveiligheid,
bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.2 sub d onder 6 ten behoeve van een hogere bouwhoogte voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor het grondstation voor satellietcommunicatie van niet meer dan 50 m.
13.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande ondergeschikte gebouwen voor bewoning;
-
het gebruiken of laten gebruiken van de gronden als opslag-, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte goederen en materialen;
-
het gebruik en laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van horeca, met uitzondering van aan de bestemming ondergeschikte verkoop van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse;
-
detailhandelsactiviteiten anders dan ondergeschikt aan en direct voortvloeiend uit de activiteiten van een levensbeschouwelijke, medische, sociale, culturele en educatieve voorzieningen;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen.
13.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van Burgemeester en Wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
-
het wijzigen van de verkavelingsstructuur die mede wordt bepaald door het slotenpatroon en door de houtsingels, zoals die zijn weergegeven op de bij deze regels behorende bijlage 2 ‘Landschapskenmerken’ als “houtsingels overig”, met dien verstande dat:
-
onder wijzigen wordt begrepen het geheel of gedeeltelijk verwijderen van houtsingels;
-
onder wijzigen wordt eveneens begrepen het geheel of gedeeltelijk dempen, verbreden, verdiepen of aanleggen van watergangen;
-
een omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend op basis van een door de aanvrager in te dienen landschapsplan dat in overeenstemming is met:
-
de beschrijving landschapskenmerken – besloten gebied, zoals die zijn weergegeven in de bij deze regels behorende bijlage 2 ‘Landschapskenmerken’;
-
de richtlijnen voor het verwijderen van houtsingels, zoals die zijn weergegeven in de bij deze regels behorende bijlage 2 ‘Landschapskenmerken’;
-
de richtlijnen voor de inrichting van houtsingels (compensatie voor verlies), zoals die zijn weergegeven in de bij deze regels behorende bijlage 2 ‘Landschapskenmerken’.
-
Het onder sub a bedoelde verbod is niet van toepassing op vergunde werken of werkzaamheden die:
-
het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
-
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
-
In afwijking van het verbod in sub a is een omgevingsvergunning niet vereist voor het verwijderen van houtsingels ter plaatse van gronden die op de landschapskaart (deel uitmakende van de bij deze regels behorende bijlage 2 ‘Landschapskenmerken’) zijn aangegeven met “houtsingels overig”, voor zover:
-
het te verwijderen deel van “houtsingels overig” het realiseren van niet meer dan twee dammen in iedere lange zijde van een perceel betreft, met een breedte van niet meer dan 10 m per dam, mits na verwijdering van de houtsingel ter plaatse van de nieuwe dam of dammen ten minste 75% van de oorspronkelijke lengte van de houtsingel resteert;
-
het te verwijderen deel van “houtsingels overig” het realiseren van niet meer dan één dam in iedere korte zijde van een perceel betreft, met een breedte van niet meer dan 10 m, mits na verwijdering van de houtsingel ter plaatse van de nieuwe dam ten minste 75% van de oorspronkelijke lengte van de houtsingel resteert.
-
Een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische en landschappelijke waarden, waarbij de landschappe-lijke waarden zijn gespecificeerd in de bij deze regels behorende bijlage 2 ‘Landschapskenmerken’.
-
Indien het verlenen van de omgevingsvergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de omgevingsvergunning voorgelegd aan het bevoegde waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies.
