8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
bedrijven zoals genoemd in de categorieën 1 tot en met 2 van de bij deze regels behorende bijlage 1 ‘Staat van Bedrijven’;
-
groenvoorzieningen;
-
water;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
ontsluitingswegen;
-
parkeervoorzieningen;
-
voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding,
en tevens voor:
-
een loonbedrijf, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – loonbedrijf”;
-
een verkooppunt voor motorbrandstoffen met lpg, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “verkooppunt motorbrandstoffen met lpg”;
-
een verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder lpg, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg”;
-
paardenhouderijen, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “paardenhouderij”;
-
paardenfokkerijen, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “paardenfokkerij”;
-
een hondenpension, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf - hondenpension”;
-
een kattenpension / kattenopvang, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf - kattenpension”;
-
een horecabedrijf, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “horeca”;
-
een tuincentrum, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “tuincentrum” in combinatie ondergeschikte detailhandel op de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – ondergeschikte detailhandel”;
-
intensieve veehouderij, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “intensieve veehouderij”;
-
het behoud en herstel van cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden, waarvan de landschappelijke waarden zijn gespecificeerd in de bij deze regels behorende bijlage 2 ‘Landschapskenmerken’.
Op de gronden ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning uitgesloten” mag geen bedrijfswoning worden gebouwd.
De regeling voor een beroep/bedrijf aan huis bij bedrijfs- en dienstwoningen zoals genoemd in artikel 45, lid 45.3 is van overeenkomstige toepassing.
8.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van bedrijven gelden de volgende regels:
-
de gezamenlijke oppervlakte van bedrijfsbebouwing bedraagt niet meer dan de bestaande oppervlakte dan wel de aangegeven oppervlakte ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage %”, met dien verstande dat de bestaande gezamenlijke oppervlakte aan bedrijfsbebouwing binnen een bestemmingsvlak dan wel bouwvlak eenmalig per periode waarin het plan geldend is mag worden uitgebreid met:
-
een percentage van niet meer dan 15% van de bestaande gezamenlijke oppervlakte aan bedrijfsbebouwing;
-
een percentage van niet meer dan 25% van de bestaande gezamenlijke oppervlakte aan bedrijfsbebouwing, uitsluitend indien een bedrijf is gelegen ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – commerciële zone”;
-
een percentage van niet meer dan 50% van de bestaande gezamenlijke oppervlakte aan bedrijfsbebouwing indien het bedrijven betreft die naar aard en karakter passend worden geacht in het buitengebied ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf - loonbedrijf” en de aanduiding “paardenhouderij”.
Van de onder lid 8.2, onder a 1 genoemde uitbreidingsmogelijkheden mag uitsluitend gebruik worden gemaakt mits is voldaan aan volgende voorwaarden:
-
voordat de uitbreiding wordt gerealiseerd is door de initiatiefnemer aangetoond dat de uitbreiding milieuhygiënisch en verkeerskundig inpasbaar is in de omgeving;
-
voordat de uitbreiding wordt gerealiseerd is door de initiatiefnemer een inrichtingsplan opgesteld dat door Burgemeester en Wethouders is goedgekeurd in het kader van de besluitvorming over de omgevingsvergunning voor het bouwen;
-
de afstand van bedrijfsbebouwing tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 5 m dan wel ten minste de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
-
bedrijfsgebouwen worden ten minste 3 m achter (de lijn die kan worden getrokken in het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning gebouwd, indien op het bouwperceel een bedrijfswoning aanwezig is, dan wel ten minste 15 m uit de as van de aan de voorzijde van het bouwperceel gelegen weg, indien geen bedrijfswoning aanwezig is;
-
in uitzondering op het bepaalde onder 2 en 3 geldt dat bedrijfsbebouwing binnen een bouwvlak moet worden gebouwd, indien een bouwvlak is opgenomen;
-
de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt niet meer dan 5 m respectievelijk 15 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
-
het aantal bedrijfswoningen per bouwperceel bedraagt niet meer dan het bestaande aantal bedrijfswoningen;
-
de oppervlakte van bedrijfswoningen bedraagt niet meer dan 150 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
-
de goot- en bouwhoogte van een niet-inpandige bedrijfswoning bedragen niet meer dan 3,5 m respectievelijk 9 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer is;
-
bij bedrijfswoningen mag ondergeschikte bebouwing worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwregels voor bedrijfsbebouwing van overeenkomstige toepassing zijn.
-
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:
-
de inhoud bedraagt per gebouw niet meer dan 50 m³;
-
de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden ten minste 3 m achter (de lijn die kan worden getrokken in het verlengde van) de bedrijfswoning gebouwd, met uitzondering van terrein- en erfafscheidingen en vlaggenmasten;
-
de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen vóór (de lijn die in het verlengde kan worden getrokken van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan 1 m, met dien verstande dat daarop een open gaasconstructie met een minimale maaswijdte van 10 cm is toegestaan, waarbij de gezamenlijke bouwhoogte van de terrein- en erfafscheiding en de gaasconstructie niet meer dan 2 m bedraagt;
-
de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen bedraagt niet meer dan 2 m, met dien verstande dat daarop een open gaasconstructie met een minimale maaswijdte van 10 cm is toegestaan, waarbij de gezamenlijke bouwhoogte van de terrein- en erfafscheiding en de gaasconstructie niet meer dan 2,5 m bedraagt;
-
de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt niet meer dan 8 m;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 10 m;
-
er mogen geen windturbines worden gebouwd, met uitzondering van de bestaande windturbines tot ten hoogste de bestaande masthoogte en met een rotordiameter van ten hoogste de bestaande diameter uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “windturbine”;
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van een paardenbak bedraagt niet meer dan 1,5 m.
8.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met het oog op het voorkomen van onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, waaronder de bezonnings- en privacysituatie;
-
de landschapskenmerken als opgenomen in bijlage 2 ‘Landschapskenmerken’ behorende bij deze regels;
-
de verkeersveiligheid.
8.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, waaronder de bezonnings- en privacysituatie;
-
de landschapskenmerken als opgenomen in bijlage 2 ‘Landschapskenmerken’ behorende bij deze regels;
-
de verkeersveiligheid,
bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
-
lid 8.2 sub a onder 3 voor het bouwen van bedrijfsgebouwen op minder dan 15 m uit de as van de aan de voorzijde van het bouwperceel gelegen weg, indien geen bedrijfswoning aanwezig is;
-
lid 8.2, sub c onder 7 ten behoeve van het bouwen van lichtmasten voor paardenbakken, met dien verstande dat:
-
de bouwhoogte van lichtmasten niet meer bedraagt dan 6 m;
-
onevenredige lichthinder voorkomen dient te worden door het aandragen van (technische) maatregelen door de initiatiefnemer.
8.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande ondergeschikte gebouwen voor bewoning, met uitzondering van bestaande bedrijfswoningen;
-
het gebruiken of laten gebruiken van bouwwerken voor niet-permanente bewoning;
-
het stallen of laten stallen van vlieg-, vaar- en voertuigen, anders dan ten behoeve van het woongenot en van de bedrijfsvoering;
-
detailhandelsactiviteiten anders dan ondergeschikt aan en direct voortvloeiend uit de activiteiten van een bedrijf;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor opslag.
8.6 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, waaronder de bezonnings- en privacysituatie;
-
de landschapskenmerken als opgenomen in bijlage 2 ‘Landschapskenmerken’ behorende bij deze regels;
-
de verkeersveiligheid,
bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
-
lid 8.1 onder a voor de vestiging van bedrijven die niet zijn genoemd in bijlage 1 ‘Staat van Bedrijven’, mits deze bedrijven naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, voor wat betreft geur, stof, gevaar en geluid, kunnen worden gelijk gesteld met de bedrijven die wel zijn genoemd;
-
lid 8.1 onder a voor de vestiging van bedrijven die behoren tot de naast hogere milieucategorie van de als bijlage 1 opgenomen ‘Staat van Bedrijven’, voor zover dergelijke bedrijven in het concrete geval naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, voor wat betreft geur, stof, gevaar en geluid, gelijk kunnen worden gesteld met bedrijven die behoren tot de bij recht toegestane milieucategorie.
-
lid 8.5 voor het gebruik van gronden voor opslag, mits:
-
geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de landschapskenmerken als opgenomen in bijlage 2 ‘Landschapskenmerken’ behorende bij deze regels;
-
door de initiatiefnemer een inrichtingsplan is opgesteld dat door Burgemeester en Wethouders is goedgekeurd in het kader van de besluitvorming over de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan.
8.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van Burgemeester en Wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
-
het wijzigen van de verkavelingsstructuur die mede wordt bepaald door het slotenpatroon en door de houtsingels, zoals die zijn weergegeven op de bij deze regels behorende bijlage 2 ‘Landschapskenmerken’ als “houtsingels overig”, met dien verstande dat:
-
onder wijzigen wordt begrepen het geheel of gedeeltelijk verwijderen van houtsingels;
-
onder wijzigen wordt eveneens begrepen het geheel of gedeeltelijk dempen, verbreden, verdiepen of aanleggen van watergangen;
-
een omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend op basis van een door de aanvrager in te dienen landschapsplan dat in overeenstemming is met:
-
de beschrijving landschapskenmerken – besloten gebied, zoals die zijn weergegeven in de bij deze regels behorende bijlage 2 ‘Landschapskenmerken’;
-
de richtlijnen voor het verwijderen van houtsingels, zoals die zijn weergegeven in de bij deze regels behorende bijlage 2 ‘Landschapskenmerken’;
-
de richtlijnen voor de inrichting van houtsingels (compensatie voor verlies), zoals die zijn weergegeven in de bij deze regels behorende bijlage 2 ‘Landschapskenmerken’.
-
Het onder sub a bedoelde verbod is niet van toepassing op vergunde werken of werkzaamheden die:
-
het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
-
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
-
In afwijking van het verbod in sub a is een omgevingsvergunning niet vereist voor het verwijderen van houtsingels ter plaatse van gronden die op de landschapskaart (deel uitmakende van de bij deze regels behorende bijlage 2 ‘Landschapskenmerken’) zijn aangegeven met “houtsingels overig”, voor zover:
-
het te verwijderen deel van “houtsingels overig” het realiseren van niet meer dan twee dammen in iedere lange zijde van een perceel betreft, met een breedte van niet meer dan 10 m per dam, mits na verwijdering van de houtsingel ter plaatse van de nieuwe dam of dammen ten minste 75% van de oorspronkelijke lengte van de houtsingel resteert;
-
het te verwijderen deel van “houtsingels overig” het realiseren van niet meer dan één dam in iedere korte zijde van een perceel betreft, met een breedte van niet meer dan 10 m, mits na verwijdering van de houtsingel ter plaatse van de nieuwe dam ten minste 75% van de oorspronkelijke lengte van de houtsingel resteert.
-
Een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische en landschappelijke waarden, waarbij de land-schappelijke waarden zijn gespecificeerd in de bij deze regels behorende bijlage 2 ‘Landschapskenmerken’.
-
Indien het verlenen van de omgevingsvergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de omgevingsvergunning voorgelegd aan het bevoegde waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies.
8.8 Wijzigingsbevoegdheid
-
Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, waaronder de bezonnings- en privacysituatie;
-
de landschapskenmerken als opgenomen in bijlage 2 ‘Landschapskenmerken’ behorende bij deze regels;
-
de verkeersveiligheid,
overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening de bestemming wijzigen in de bestemmingen ‘Tuin’ en ‘Wonen - 1’ of ‘Wonen – 2’, met dien verstande dat voor het overige de bestemmingsregels uit artikel 26 ‘Tuin’, artikel 30 ‘Wonen - 1’ of artikel 31 ‘Wonen - 2’ van overeenkomstige toepassing zijn.
-
Bij toepassing van de onder a bedoelde wijzigingsregel geldt de volgende voorwaarde:
-
door de initiatiefnemer is een inrichtingsplan opgesteld dat in het kader van de besluitvorming over het wijzigingsplan is goedgekeurd.
-
Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is de in artikel 44 genoemde procedure van toepassing.