7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Agrarisch met waarden – Open gebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
agrarische cultuurgronden;
-
voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
-
groenvoorzieningen;
-
water;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
ontsluitingswegen;
-
voet-, fiets- en ruiterpaden;
-
parkeervoorzieningen,
en tevens voor:
-
dagrecreatief medegebruik;
-
het behoud en herstel van cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden, waarvan de landschappelijke waarden zijn gespecificeerd in bijlage 2 ‘Landschapskenmerken’;
-
het behoud en het herstel van het reliëf van het maaiveld ten behoeve van de landschappelijk en cultuurhistorisch waardevolle kruinige percelen;
-
een evenemententerrein, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch met waarden - evenemententerrein”;
-
de tijdelijke plaatsing van een vast kampeermiddel in de vorm van een stacaravan, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch – stacaravan tijdelijk toegestaan”, met dien verstande dat dat het gebruik van de gronden ten behoeve de tijdelijke plaatsing van een vast kampeermiddel dient te worden beëindigd op het moment dat Alexander Seldenrijk, 26-11-1970 het gebruik daarvan beëindigt;
-
bestaande kleinschalige kampeerterreinen;
-
bestaande recreatiewoningen.
De gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - historisch dijklichaam” zijn tevens bestemd voor het behoud en herstel van het profiel van de dijk.
7.2 Bouwregels
-
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van:
-
gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen, met dien verstande dat:
-
de inhoud per gebouw niet meer dan 50 m³ bedraagt;
-
de bouwhoogte per gebouw niet meer dan 3 m bedraagt;
-
bestaande recreatiewoningen, met dien verstande dat:
-
recreatiewoningen uitsluitend zijn toegestaan op de gronden ter plaatse van de aanduiding “recreatiewoning”;
-
het aantal recreatiewoningen niet meer mag bedragen dan het aangegeven aantal ter plaatse van de aanduiding “maximum aantal recreatiewoningen” tot de bestaande oppervlakte, goothoogte en bouwhoogte;
-
een tijdelijk vast kampeermiddel, met dien verstande dat:
-
het tijdelijke vaste kampeermiddel uitsluitend is toegestaan op de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch – stacaravan tijdelijk toegestaan”;
-
de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3,5 m;
-
de gezamenlijke oppervlakte niet meer mag bedragen dan 15 m².
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van nieuwe damwanden bedraagt niet meer dan 40 cm vanaf het peil, met dien verstande dat de oeverlengte van nieuwe damwanden niet meer bedraagt dan 20 m, dan wel de bestaande bouwhoogte en oeverlengte;
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 2 m.
7.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, waaronder de bezonnings- en privacysituatie;
-
de landschapskenmerken als opgenomen in bijlage 2 ‘Landschapskenmerken’ behorende bij deze regels;
-
de verkeersveiligheid,
bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
-
lid 7.2 onder a voor het bouwen van vogelkijkhutten, met dien verstande dat:
-
de goot- en bouwhoogte van vogelkijkhutten niet meer bedraagt dan 3 m respectievelijk 5 m;
-
de oppervlakte per vogelkijkhut niet meer bedraagt dan 30 m²;
-
lid 7.2 onder a voor het bouwen van schuilstallen, met dien verstande dat:
-
schuilstallen uitsluitend mogen worden gebouwd en in stand gehouden in de periode van 1 november tot 1 mei van elk daarop volgend jaar;
-
de goot- en bouwhoogte van schuilstallen niet meer bedraagt dan 3 m respectievelijk 5 m;
-
lid 7.2, sub b onder 1 ten behoeve van een hogere bouwhoogte van damwanden vanaf het peil dan wel voor een langere damwand en/of ten behoeve van een langere oeverlengte.
-
lid 7.2, sub b onder 2 ten behoeve van het bouwen van lichtmasten voor paardenbakken, met dien verstande dat:
-
de bouwhoogte van lichtmasten niet meer bedraagt dan 6 m;
-
onevenredige lichthinder voorkomen dient te worden door het aandragen van (technische) maatregelen door de initiatiefnemer.
7.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen, met uitzondering van het bepaalde in lid 7.1;
-
het gebruiken of laten gebruiken van de gronden als opslag-, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte goederen en materialen;
-
het gebruiken of laten gebruiken van de gronden voor verblijfsrecreatie, met uitzondering van het bepaalde in lid 7.1;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor paardenbakken;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor mestsilo’s;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor de opslag van mest;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor het winnen van delfstoffen.
7.5 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, waaronder de bezonnings- en privacysituatie;
-
de landschapskenmerken als opgenomen in bijlage 2 ‘Landschapskenmerken’ behorende bij deze regels;
-
de verkeersveiligheid,
bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
-
lid 7.1 en lid 7.4 voor het oprichten van een kleinschalig kampeerterrein dan wel het uitbreiden van een kleinschalig kampeerterrein bij agrarische bedrijven en woningen, met dien verstande dat:
-
het totaal aantal kleinschalige kampeerterreinen op het grondgebied van de gemeente Kollumerland c.a. niet meer bedraagt dan 20;
-
een kleinschalig kampeerterrein alleen is toegestaan aansluitend aan en behorende bij bestaande agrarische (klein)bedrijfserven en bestaande woonerven;
-
een kleinschalig kampeerterrein alleen is toegestaan voor zover bij het agrarisch (klein)bedrijf ten minste één bedrijfswoning dan wel een woning aanwezig is;
-
het kleinschalig kampeerterrein op gronden direct aansluitend bij de bestaande agrarische- en woonbebouwing moet worden gesitueerd;
-
niet meer dan 15 kampeerplaatsen zijn toegestaan indien de afstand van een kampeerplaats tot de gevel van de dichtstbijzijnde (bedrijfs)woning, anders dan de bedrijfswoning behorend bij het agrarisch (klein)bedrijf, 30 m of meer bedraagt;
-
niet meer dan 25 kampeerplaatsen zijn toegestaan indien de afstand van een kampeerplaats tot de gevel van de dichtstbijzijnde (bedrijfs)woning, anders dan de bedrijfswoning behorend bij het agrarisch (klein)bedrijf, 50 m of meer bedraagt;
-
uitsluitend mobiele kampeermiddelen op een kleinschalig kampeerterrein zijn toegestaan;
-
uitsluitend in de periode van het kampeerseizoen kampeermiddelen op een kleinschalig kampeerterrein zijn toegestaan,
met dien verstande dat de afstand tot de bestaande (voormalige) agrarische bebouwing dan wel de woning behorende bij het eigen perceel niet meer dan 25 m bedraagt;
-
bij toepassing van de onder a bedoelde afwijkingsmogelijkheid bij omgevingsvergunning geldt dat:
-
door de initiatiefnemer een inrichtingsplan is opgesteld dat in het kader van de besluitvorming over de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan is goedgekeurd;
-
het parkeren op eigen erf dient plaats te vinden;
-
er geen sprake mag zijn van onevenredige verkeersaantrekkende werking;
-
door de initiatiefnemer moet zijn aangetoond dat in redelijkheid geen ruimte is op het bestaande woon- of agrarische bouwperceel voor het oprichten van een kleinschalig kampeerterrein;
-
lid 7.1 en lid 7.4 voor het oprichten van een paardenbak, met dien verstande dat:
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van een paardenbak bedraagt niet meer dan 1,5 m;
-
lid 7.1 en lid 7.4 voor het oprichten van een mestsilo, met dien verstande dat:
-
er per bedrijf ten hoogste 1 mestsilo ontstaat en deze niet meer is dan 2500 m3;
-
is aangetoond dat de mestsilo milieuhygiënisch inpasbaar is in de omgeving;
-
de bouwhoogte van een mestsilo niet meer mag bedragen dan 6 m
-
bij toepassing van de onder c en d bedoelde afwijkingsmogelijkheid bij omgevingsvergunning geldt dat:
-
door de initiatiefnemer een inrichtingsplan is opgesteld dat in het kader van de besluitvorming over de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan is goedgekeurd.
7.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van Burgemeester en Wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
-
de aanleg en/of het verleggen van voet-, fiets- en ruiterpaden;
-
de aanleg en/of het verleggen van ontsluitingswegen;
-
de aanleg van dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van picknickplaatsen, aanlegplaatsen, parkeervoorzieningen, visoevers, vaarwater en dergelijke;
-
het aanbrengen van oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 100 m²;
-
het uitvoeren van seismologisch onderzoek;
-
het ophogen, afgraven of afschuiven van gronden met een oppervlakte van meer dan 100 m²;
-
het (ver)graven en dempen van waterlopen;
-
het afgraven, afschuiven, ophogen of egaliseren van gronden, zoda-nig dat er een verschil in hoogte c.q. diepte ten opzichte van het be-staande maaiveld ontstaat van meer dan 10 cm;
-
het aanbrengen van opgaande beplanting tot maximaal 1 ha, met uitzondering van erf- en wegbeplanting.
-
Het onder sub a bedoelde verbod is niet van toepassing op vergunde werken of werkzaamheden die:
-
het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
-
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
-
Een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische en landschappelijke waarden, waarbij de landschappelijke waarden zijn gespecificeerd in bijlage 2 ‘Landschapskenmerken’, met dien verstande dat een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a onder 8 alleen kan worden verleend als geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van het maaiveld.
-
Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden omgevingsvergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.
-
Indien het verlenen van de omgevingsvergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de omgevingsvergunning voorgelegd aan het bevoegde waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies.
7.7 Wijzigingsbevoegdheid
-
Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de milieusituatie
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, waaronder de bezonnings- en privacysituatie;
-
de landschapskenmerken als opgenomen in bijlage 2 ‘Landschapskenmerken’ behorende bij deze regels;
-
de verkeersveiligheid,
overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening de bestemming wijzigen:
-
in de bestemmingen ‘Tuin’ en ‘Wonen - 1’ of ‘Wonen – 2’ ten behoeve van het uitbreiden van een aan de bestemming grenzend woonperceel tot een gezamenlijke oppervlakte van dat woonperceel van niet meer dan 2500 m², met dien verstande dat de bestemmingsregels uit artikel 26 ‘Tuin’, artikel 30 ‘Wonen - 1’ en artikel 31 ‘Wonen - 2’ van overeenkomstige toepassing zijn;
-
de bestemming wijzigen in de bestemmingen ‘Agrarisch’ of ‘Agrarisch – Kleinbedrijf’ zodat de vorm van het agrarische bouwvlak/be-stemmingsvlak kan worden veranderd, zonder dat de oppervlakte van het bouwvlak/bestemmingsvlak wordt vergroot, met dien verstande dat de bestemmingsregels uit artikel 3 ‘Agrarisch’ en artikel 4 ‘Agrarisch – Kleinbedrijf’ van overeenkomstige toepassing zijn;
-
de bestemming wijzigen in de bestemming ‘Natuur - 1’, met dien verstande dat de bestemmingsregels uit artikel 16 ‘Natuur – 1’ van overeenkomstige toepassing zijn;
-
de bestemming wijzigen in de bestemming ‘Bos’ indien gronden worden aangeplant met opgaande beplanting van meer dan 1 ha, met dien verstande dat de bestemmingsregels uit artikel 11 ‘Bos’ van overeenkomstige toepassing zijn.
-
Bij toepassing van de onder 1, 2, 3 en 4 bedoelde wijzigingsregels geldt de volgende voorwaarde:
-
door de initiatiefnemer is een inrichtingsplan opgesteld dat in het kader van de besluitvorming over het wijzigingsplan is goedgekeurd.
-
Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is de in artikel 44 genoemde procedure van toepassing.
![buttons](http://www.bugelhajema.nl/template2010/images/buttons.jpg)