GEMEENTE HEERENVEEN

BESTEMMINGSPLAN OUDEHORNE - OLDEBERKOPERWEG 22-24

 

Status          vastgesteld

Plantype        bestemmingsplan

IMRO-idn       NL.IMRO.0074.BPNOldekoper2224OH-VG01

 

 

 

REGELS

 

INLEIDENDE REGELS

Artikel 1: Begrippen

Artikel 2: Wijze van meten

 

BESTEMMINGSREGELS

Artikel 3: Wonen - 1

Artikel 4: Wonen – 2

 

ALGEMENE REGELS

Artikel 5: Anti-dubbeltelregel

Artikel 6: Algemene bouwregels

Artikel 7: Algemene afwijkingsregels

Artikel 8: Algemene wijzigingsregels

 

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 9: Overgangsrecht

Artikel 10:Slotbepaling

 

 

 

 

INLEIDENDE REGELS

 

Artikel 1:          Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.    het plan:

het bestemmingsplan “Oudehorne - Oldeberkoperweg 22-24” van de gemeente Heerenveen;

2.    bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0074.BPNOldekoper2224OH–OW01 met de bijbehorende regels en bijlagen;

3.    aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

4.    aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

5.    aangebouwd bijgebouw:

een met het (hoofd)gebouw verbonden en/of een aan het (hoofd)gebouw aanwezig gebouw, niet zijnde een aan- of uitbouw, dat ruimtelijk ondergeschikt is aan het op hetzelfde perceel gelegen (hoofd)gebouw;

6.    aan-huis-verbonden beroep:

een in bijlage 1 genoemd beroep, dan wel een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen beroep, dat in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend door de bewoner en de aan de beroepsuitoefening aan huis gebonden medewerker en dat is gericht op het verlenen van diensten;

7.    aan- of uitbouw:

een aan een (hoofd)gebouw aanwezig bouwwerk dat ruimtelijk ondergeschikt is aan dat (hoofd)gebouw, maar in functioneel opzicht deel uitmaakt van dat (hoofd)gebouw;

8.    bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

9.    bebouwingspercentage:

een op de plankaart verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

10. bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

11. bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een bedrijf, een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

12. bedrijf:

onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en/of verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel productiegebonden detailhandel plaatsvindt;

13. bestaand:

het moment ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

14. bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

15. bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

16. bewoning van een vrijstaand bijgebouw:

de aanwezigheid in een vrijstaand bijgebouw van tenminste drie van de volgende voorzieningen:

a. wasgelegenheid;

b. kookgelegenheid;

c. sanitaire voorzieningen;

d. verwarming,

alsmede wanneer het bijgebouw blijkens inrichting geschikt is voor een zelfstandig huishouden;

17. bijgebouw:

een gebouw, niet zijnde een aan- of uitbouw, dat ruimtelijk ondergeschikt is aan een op hetzelfde perceel gelegen (hoofd)gebouw;

18. bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

19. bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

20. bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

21. bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

22. consumptieverkooppunt:

een ruimte waarin de bedrijfsuitoefening is gericht op het tegen vergoeding verstrekken van frisdranken, koffie, thee, ijs, gebak, en andere vergelijkbare eenvoudige versnaperingen, die hoofdzakelijk direct ter plaatse worden geconsumeerd;

23. dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

24. detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

25. dienstverlenend bedrijf en/ of dienstverlenende instelling:

bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden;

26. erotisch getinte vermaaksfunctie:

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvin den van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;

27. geluidsbelasting vanwege wegverkeer:

de etmaalwaarde van het equivalente geluidniveau in dB op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke wegverkeer op een bepaald weggedeelte of een combinatie van weggedeelten, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;

28. gebouw:

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

29. geluidgevoelige gebouwen:

gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een functie als bedoeld in het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen;

30. hogere grenswaarde:

een maximale waarde voor de geluidsbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder;

31. hoofdgebouw:

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een perceel kan worden aangemerkt;

32. horecabedrijf en/of -instelling:

een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, en/of zaalruimte wordt verhuurd ten behoeve van vergaderingen, partijen, bruiloften, recepties en daarmee gelijk te stellen activiteiten, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

33. huishouding;

een zelfstandig dan wel samenwonende persoon of personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen zoals: keuken, sanitaire voorzieningen en entree;

34. kantoor:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve, boekhoudkundige c.q. financiële, organisatorische en/of zakelijke dienstverlening –niet zijnde detailhandel- al dan niet met een (publieksgerichte) baliefunctie;

35. kap:

een dak dat voor minder dan 50% in het horizontale vlak ligt;

36. kleinschalige bedrijfsmatige activiteit:

de in bijlage 1 genoemde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend door de bewoner en de aan de bedrijvigheid bij woningen gebonden medewerker;

37. landschappelijke waarden:

de cultuurhistorische en de visuele waarden van het landschap;

38. lessenaarsdak:

dak met één hellend, niet onderbroken dakvlak;

39. logiesverstrekkend bedrijf:

een bedrijf waar, tegen vergoeding, logies wordt verstrekt, waarbij de logieseenheden enkel zijn ingericht voor nachtverblijf en waarbij naast het verstrekken van logies mogelijk accommodaties worden aangeboden voor dagverblijf en maaltijdbereiding;

40. mantelzorg:

het op basis van vrijwilligheid en buiten organisatorisch verband bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op fysiek, psychisch en/of sociaal vlak;

41. milieuhindergevoelige gebouwen:

gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van onderwijs-doeleinden of sociaal-medische doeleinden;

42. nutsvoorzieningen:

een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;

43. overkapping:

elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;

44. peil:

* indien op het land wordt gebouwd:

- voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:

     de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

- voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:

de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;

* indien op of in het water wordt gebouwd:

de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabijgelegen punt waar het water grenst aan het vaste land;

45. perceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

46. perceelgrens:

de grens van een perceel;

47. productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

48. prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;

49. seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen wordt verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;

50. voorgevel:

de gevel van een woning die parallel ligt of het meest parallel ligt met de straat waaraan de woning is genummerd en/of waaraan de hoofdontsluiting van de woning is gelegen;

51. verkoopvloeroppervlakte:

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) ruimte ten behoeve van de detailhandel of horeca;

52. voorkeurgrenswaarde:

de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen;

53. vrijstaand bijgebouw:

een niet met het (hoofd)gebouw verbonden gebouw, niet zijnde een aan- of uitbouw, dat ruimtelijk ondergeschikt is aan het op hetzelfde perceel gelegen (hoofd)gebouw;

54. woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huis vesting van één afzonderlijk huishouden dan wel een naar de aard daarmee gelijk te stellen groep personen;6 vervallen i.v.m. college-standpunt kamerverhuur;

55. woongebouw:

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat, welke woningen zijn te bereiken door middel van één of meer gemeenschappelijke verkeersruimten;

56. woonhuis:

een gebouw, dat één woning omvat;

57. zorgwoning:

een gebouw of een zelfstandig gedeelte van een gebouw, over het algemeen gelijkvloers en rolstoeltoegankelijk, voor de huisvesting van personen die niet zelfstandig kunnen wonen, gericht op het verlenen van zorg.

 

 

Artikel 2:          Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

a.    de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

b.    de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

c.    de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

d.    de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

e.    de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk, waarbij uitstekende delen van ondergeschikte aard tot maximaal 0,5 m buiten beschouwing blijven;

f.     de horizontale diepte van een gebouw:

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijden van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren).

 

 

 

BESTEMMINGSREGELS

Artikel 3:          Wonen - 1

3.1                  Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen - 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.    woonhuizen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit;

b.    aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij woonhuizen;

met daaraan ondergeschikt:

c.    wegen en paden;

d.    water;

met de daarbij behorende:

e.    tuinen, erven en terreinen;

f.     bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2                  Bouwregels

3.2.1 Voor het bouwen van de in lid 3.1, sub a, genoemde hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

a.    als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;

b.    een woonhuis mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat per bouwvlak slechts één woonhuis is toegestaan;

c.    een woonhuis mag uitsluitend vrijstaand worden gebouwd;

d.    de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan 4,00 m respectievelijk 8,00 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;

e.    de dakhelling mag niet minder bedragen dan 30° en niet meer bedragen dan 60°, met dien verstande dat lessenaarsdaken niet zijn toegestaan.

3.2.2 Voor het bouwen van de in lid 3.1, sub b, genoemde aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij woonhuizen gelden de volgende regels:

a.    de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zullen ten minste 1,00 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de woning of in het verlengde daarvan worden gebouwd;

b.    de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen per woning mag niet meer bedragen dan 100,00 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is;

c.    de goothoogte van een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping mag niet meer bedragen dan 3,50 m;

d.    de dakhelling van een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping mag niet meer bedragen dan 60°.

3.2.3 Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.    de oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal, voorzover gebouwd vóór de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw danwel het verlengde daarvan, ten hoogste 2,00 m² bedragen;

b.    de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, danwel het verlengde daarvan ten hoogste 2,00 m zal bedragen;

c.    de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.

3.3                  Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen, ten behoeve van een goede woonsituatie, de sociale veiligheid, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

3.4                  Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de sociale veiligheid, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:

a.     het bepaalde in lid 3.2.2, sub b en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot 150,00 m², mits:

1.    bij vergroting ten behoeve van de woonfunctie aantoonbaar is dat het gebruik van de uitbreiding voor langere termijn gekoppeld blijft aan de woonfunctie;
2.    er sprake is van een goede verhouding tot het hoofdgebouw en het erf;
3.    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie en het straat- en bebouwingsbeeld.

3.5                  Specifieke gebruiksregels

Onder met deze bestemming strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

a.    het gebruiken van de gronden en bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van detailhandel;

b.    het gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van horecadoeleinden;

c.    het gebruiken van een woonhuis voor meer dan één woning;

d.    het gebruiken van woonhuizen in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, zódanig dat de bedrijfsvloeroppervlakte:

1.    meer bedraagt dan 30% van de vloeroppervlakte van de begane grond van het hoofdgebouw, inclusief de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op het perceel; of
2.    meer bedraagt dan 50,00 m²;

e.    het gebruiken van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;

f.     het gebruiken van gronden ten behoeve van een paardrijbak met de daarbij behorende bouwwerken.

3.6                  Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de sociale veiligheid, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:

 

a.    het bepaalde in lid 3.5, sub b, en toestaan dat gronden en bouwwerken in combinatie met het wonen worden gebruikt voor logiesverstrekking ten behoeve van recreatieve bewoning, mits:

1.    de gezamenlijke logiesvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de vloeroppervlakte van de begane grond van het hoofdgebouw, inclusief de aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen op het perceel, met een maximum van 50,00 m²;
2.    de ruimtes voor logiesverstrekking niet in vrijstaande bijgebouwen worden ondergebracht;
3.    de logiesverstrekking gekoppeld is aan het gebruik van een hoofdgebouw en daaraan ondergeschikt is;

b.    het bepaalde in lid 3.5, sub b, en toestaan dat gronden en bouwwerken in combinatie met het wonen worden gebruikt voor consumptieverkooppunt, mits

1.    het verkooppunt wordt gevestigd in een bestaand gebouw;
2.    de verkoopvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 10 m²;

c.    het bepaalde in lid 3.5, sub e, en toestaan dat een vrijstaand bijgebouw wordt gebruikt voor bewoning, mits:

1.    de bewoning van een bijgebouw uitsluitend plaatsvindt vanuit een oogpunt van mantelzorg;
2.    er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
3.    de oppervlakte van de woonruimte per hoofdgebouw niet meer bedraagt dan 50,00 m².

 

 

Artikel 4:          Wonen - 2

4.1                  Bestemmingsomschrijving 

De voor ‘Wonen - 2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.    woonhuizen al dan niet in combinatie met ruimte voor aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit;

b.    aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij woonhuizen,

met daaraan ondergeschikt:

c.    wegen en paden;

d.    water,

met de daarbij behorende:

e.    tuinen, erven en terreinen;

f.     bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2                  Bouwregels

4.2.1 Voor het bouwen van de in lid 4.1, sub a, genoemde hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

a.    als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;

b.    een woonhuis mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat per bouwvlak slechts één woonhuis is toegestaan;

c.    een woonhuis mag uitsluitend vrijstaand worden gebouwd;

d.    de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan 2,75 m respectievelijk 6,25 m;

e.    de dakhelling mag niet minder bedragen dan 20° en niet meer bedragen dan 30°, met dien verstande dat lessenaarsdaken niet zijn toegestaan.

4.2.2 Voor het bouwen van de in lid 4.1, sub b, genoemde aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij woonhuizen gelden de volgende regels:

a.    aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen op niet minder dan 1,00 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de woning of in het verlengde daarvan worden gebouwd;

b.    de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen per woning mag niet meer bedragen dan 100,00 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is;

c.    de goothoogte van een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping mag niet meer bedragen dan 3,50 m;

d.    de dakhelling van een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping mag niet meer bedragen dan 60°.

4.2.3 Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.    de oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag, voor zover gebouwd vóór de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw danwel het verlengde daarvan, niet meer bedragen dan 2,00 m²;

b.    de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1,00 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, danwel het verlengde daarvan niet meer mag bedragen dan 2,00 m;

c.    de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5,00 m.

4.3                  Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen, ten behoeve van een goede woonsituatie, de sociale veiligheid, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

4.4                  Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de sociale veiligheid, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:

a.     het bepaalde in lid 4.2.2, sub b en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot 150,00 m², mits:

1.    bij vergroting ten behoeve van de woonfunctie aantoonbaar is dat het gebruik van de uitbreiding voor langere termijn gekoppeld blijft aan de woonfunctie;
2.    er sprake is van een goede verhouding tot het hoofdgebouw en het erf;
3.    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie en het straat- en bebouwingsbeeld.

4.5                  Specifieke gebruiksregels

Onder met deze bestemming strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

a.    het gebruiken van de gronden en bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van detailhandel;

b.    het gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van horecadoeleinden;

c.    het gebruiken van een woonhuis voor meer dan één woning;

d.    het gebruiken van woonhuizen in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, zódanig dat de bedrijfsvloeroppervlakte:

1.    meer bedraagt dan 30% van de vloeroppervlakte van de begane grond van het hoofdgebouw, inclusief de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op het perceel; of
2.    meer bedraagt dan 50,00 m²;

e.    het gebruiken van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;

f.     het gebruiken van gronden ten behoeve van een paardrijbak met de daarbij behorende bouwwerken.

4.6                  Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de sociale veiligheid, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:

 

a.    het bepaalde in lid 4.5, sub b, en toestaan dat gronden en bouwwerken in combinatie met het wonen worden gebruikt voor logiesverstrekking ten behoeve van recreatieve bewoning, mits:

1.    de gezamenlijke logiesvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de vloeroppervlakte van de begane grond van het hoofdgebouw, inclusief de aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen op het perceel, met een maximum van 50,00 m²;
2.    de ruimtes voor logiesverstrekking niet in vrijstaande bijgebouwen worden ondergebracht;
3.    de logiesverstrekking gekoppeld is aan het gebruik van een hoofdgebouw en daaraan ondergeschikt is;

b.    het bepaalde in lid 4.5, sub b, en toestaan dat gronden en bouwwerken in combinatie met het wonen worden gebruikt voor consumptieverkooppunt, mits

1.    het verkooppunt wordt gevestigd in een bestaand gebouw
2.    de verkoopvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 10 m²;

c.    het bepaalde in lid 4.5, sub e, en toestaan dat een vrijstaand bijgebouw wordt gebruikt voor bewoning, mits:

1.    de bewoning van een bijgebouw uitsluitend plaatsvindt vanuit een oogpunt van mantelzorg;
2.    er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
3.    de oppervlakte van de woonruimte per hoofdgebouw niet meer bedraagt dan 50,00 m².

 

 

 

ALGEMENE REGELS

Artikel 5:          Anti-dubbeltelregel 

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

 

Artikel 6:          Algemene bouwregels

De bouwgrenzen mogen in afwijking van de verbeelding en de bestemmingen in deze regels, uitsluitend worden overschreden door:

a.    tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, serres, entreeportalen, veranda’s en afdaken, mits:

1.    de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,50 m;
2.    de hoogte van erkers, serres, entreeportalen e.d. niet meer bedraagt dan 4,00 m;
3.    de breedte van erkers, serres, entreeportalen niet meer bedraagt dan 4,00 m;

b.    andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,00 m.

 

 

Artikel 7:          Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de sociale veiligheid, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, bij omgevingsvergunning afwijken van:

a.    de bij recht, in het plan gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, met uitzondering van de oppervlaktematen voor gebouwen;

b.    het bepaalde in het plan voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarvan de bouwhoogte ten hoogste 10,00 m mag bedragen;

c.    het bepaalde in het plan voor de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, wordt vergroot, mits:

1.    deze vergroting niet meer bedraagt dan 10,00 m² per plaatselijke verhoging;
2.    de gezamenlijke oppervlakte van de verhogingen ten hoogste 50% van het dakvlak bedraagt;
3.    de vergroting leidt tot een hoogte welke ten hoogste 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte bedraagt van het betreffende gebouw;

d.    het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft.

 

 

Artikel 8:          Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, het plan wijzigen in die zin dat:

 

a.    de bestemming ‘Wonen-2’ wordt gewijzigd in de bestemming ‘Wonen - 1’ mits:

1.    na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van respectievelijk artikel 4 van overeenkomstige toepassing zijn;
2.    het bouwvlak wordt verkleind tot maximaal 100 m2;
3.    er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
4.    de geluidbelasting van de geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een vastgestelde hogere waarde.

 

 

 

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 9:          Overgangsrecht

9.1                  Overgangsrecht bouwwerken

a.    een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

1.    gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2.    na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;

b.    het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10 %;

c.    sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

9.2                  Overgangsrecht gebruik

a.    het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;

b.    het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;

c.    indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;

d.    sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

 

Artikel 10:       Slotbepaling

Deze regels kunnen worden aangehaald als

 

Regels van het bestemmingsplan “Oudehorne - Oldeberkoperweg 22-24”

 

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 26 november 2012