3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Agrarisch - Agrarisch gebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
agrarische cultuurgronden, met dien verstande dat houtteelt niet in de bestemming is begrepen;
-
agrarische bedrijven, met dien verstande dat intensieve veehouderij met een oppervlakte van meer dan 500 m2 niet in de bestemming is begrepen;
-
landbouwontsluitingswegen;
-
het behoud en herstel van de cultuurhistorische herkenbaarheid van de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - gaaf gebied”;
-
het behoud en herstel van natuurlijke en landschappelijke waarden zoals deze op de landschapskaart zijn opgenomen en zoals die in bijlage 2 van deze regels zijn beschreven,
met daaraan ondergeschikt:
-
voet-, fiets en ruiterpaden;
-
water, met de daarbij behorende recreatieve vaarroutes;
-
dagrecreatieve voorzieningen, uitsluitend in de vorm van parkeer- en picknickvoorzieningen, visplaatsen, aanlegplaatsen en naar de aard daarmee gelijk te stellen kleinschalige voorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.
3.2 Bouwregels
GEBOUWEN AGRARISCHE BEDRIJVEN
-
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van agrarische bedrijven gelden de volgende regels;
-
gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van een agrarisch bedrijf;
-
alle gebouwen zijn uitsluitend toegestaan voor de uitoefening van de ter plaatse van de aanduiding “agrarisch bedrijf” aangegeven bestaande bedrijven;
-
gebouwen dienen te worden gegroepeerd binnen een denkbeeldige rechthoek van 1 hectare, met dien verstande dat:
-
een zijde van de rechthoek nooit meer dan 150 m mag bedragen;
-
de gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding “agrarisch bedrijf” in ieder geval deel uitmaken van de denkbeeldige rechthoek van 1 hectare;
-
gebouwen dienen te worden gebouwd in aansluiting op de bestaande bebouwing ter plaatse van de aanduiding “agrarisch bedrijf” en binnen de denkbeeldige rechthoek van 1 hectare;
-
bedrijfsgebouwen dienen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning te worden gesitueerd;
-
de oppervlakte van kassen mag niet meer dan 1.000 m² per agrarisch bedrijf bedragen;
-
de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer dan respectievelijk 4,5 m en 12 m bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande hoogte indien deze meer is;
-
de dakhelling van bedrijfsgebouwen mag niet minder dan 15° bedragen, met uitzondering van een oppervlakte van maximaal 100 m², dan wel ten minste het bestaande aantal graden indien dit minder is;
-
het aantal bedrijfswoningen mag niet meer dan 1 per bedrijf bedragen, dan wel ten hoogste het bestaande aantal indien dat meer bedraagt;
-
de oppervlakte van een niet-inpandige bedrijfswoning mag niet meer dan 120 m² bedragen;
-
de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen mag niet meer dan respectievelijk 3,5 m en 9 m bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande hoogte indien deze meer is;
-
de dakhelling van bedrijfswoningen mag niet minder dan 15° bedragen, dan wel ten minste het bestaande aantal graden indien dit minder is.
GEBOUWEN OPENBARE NUTSVOORZIENINGEN EN VOORZIENINGEN T.B.V. DE WATERHUISHOUDING
-
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding geldt de volgende regel:
-
de inhoud per gebouw mag niet meer dan 50 m³ bedragen;
BOUWWERKEN GEEN GEBOUWEN ZIJNDE
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen de lid 3.2, sub a, onder 3 bedoelde rechthoek mag niet meer dan 14 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van bestaande windturbines niet meer dan de bestaande bouwhoogte mag bedragen;
-
mestzakken, mest- en sleufsilo's mogen uitsluitend binnen de lid 3.2, sub a, onder 3 bedoelde rechthoek;
-
de bouwhoogte van mestsilo's mag niet meer dan 4 m bedragen (exclusief afdekking);
-
de bouwhoogte van sleufsilo's mag niet meer dan 3 m bedragen;
-
steigers mogen uitsluitend binnen de lid 3.2, sub a, onder 3 bedoelde rechthoek worden gebouwd;
-
walbeschoeiingen mogen uitsluitend binnen de lid 3.2, sub a, onder 3 bedoelde rechthoek worden gebouwd, met dien verstande dat:
-
de lengte niet meer dan 20 m mag bedragen;
-
de bouwhoogte niet meer dan 0,4 m boven NAP -0,52 m mag bedragen;
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, buiten de lid 3.2, sub a, onder 3 bedoelde rechthoek mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat:
-
van deze bouwhoogte mag worden afgeweken ten behoeve van de beveiliging, geleiding en regeling van het verkeer.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen, met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
het ruimtelijk beeld van een op de landschapskaart aangegeven en in bijlage 2 van de regels beschreven gebied;
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
de woonsituatie;
-
de milieusituatie;
-
externe veiligheid;
-
de verkeersveiligheid en de –bereikbaarheid,
nadere eisen stellen aan:
-
de plaats van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van agrarische bedrijven, indien de afstand tot de naar de weg gekeerde gevel van een bedrijfswoning minder dan 5 m bedraagt;
-
de plaats van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
-
de plaats van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, indien de afstand tot de weg dan wel de kant van het water minder bedraagt dan de in artikel 21 sub b en sub e bedoelde afstanden.
3.4 Afwijken van de bouwregels
-
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
het ruimtelijk beeld van een op de landschapskaart aangegeven en in bijlage 2 van de regels beschreven gebied;
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
de woonsituatie;
-
de milieusituatie;
-
externe veiligheid;
-
de verkeersveiligheid en de -bereikbaarheid,
bij een omgevingsvergunning afwijken van:
GEBOUWEN BUITEN RECHTHOEK
-
het bepaalde in lid 3.2, sub a, onder 3 en toestaan dat niet voor bewoning bestemde gebouwen ten behoeve van agrarische bedrijven buiten de in lid 3.2, sub a, onder 3 bedoelde rechthoek worden gebouwd, met dien verstande dat:
-
de oppervlakte niet meer dan 100 m² mag bedragen;
-
de goothoogte niet meer dan 3 m mag bedragen;
-
de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen;
OVERSCHRIJDING RECHTHOEK
-
het bepaalde in lid 3.2, sub a, onder 3 voor een overschrijding van de in lid 3.2, sub a, onder 3 bedoelde rechthoek, met dien verstande dat de oppervlakte van de denkbeeldige rechthoek niet meer dan 2 hectare mag bedragen;
HOGERE GOOTHOOGTE BEDRIJFSGEBOUWEN
-
het bepaalde in lid 3.2, sub a, onder 7 tot een goothoogte van niet meer dan 6 m;
SERRESTALLEN
-
het bepaalde in lid 3.2, sub a, onder 8 voor het bouwen van serrestallen en het overkappen van mestplaten;
TORENSILO’S
-
het bepaalde in lid 3.2, sub c, onder 1 en toestaan dat de bouwhoogte voor torensilo's niet meer mag bedragen dan 25 m, tot niet meer dan 3 torensilo's per agrarisch bedrijf;
MESTZAKKEN BUITEN RECHTHOEK
-
het bepaalde in lid 3.2, sub c, onder 2 voor het bouwen van mestzakken buiten de in lid 3.2, sub a, onder 3 bedoelde rechthoek tot een bouwhoogte van 2 m en met een oppervlakte van ten hoogste 200 m2;
MESTSILO’S BUITEN RECHTHOEK
-
het bepaalde in lid 3.2, sub c, onder 2 voor het bouwen van mestsilo's buiten de in lid 3.2, sub a, onder 3 bedoelde rechthoek tot een oppervlakte van niet meer dan 750 m²;
SLEUFSILO’S BUITEN RECHTHOEK
-
het bepaalde in lid 3.2, sub c, onder 2 voor het bouwen van sleufsilo's buiten de in lid 3.2, sub a, onder 3 bedoelde rechthoek tot een oppervlakte van niet meer dan 750 m²;
HOGERE BOUWHOOGTE MESTSILO’S
-
het bepaalde in lid 3.2, sub c, onder 3 voor het bouwen van mestsilo's met een bouwhoogte van ten hoogste 6 m (exclusief afdekking);
STEIGERS BUITEN RECHTHOEK
-
het bepaalde in lid 3.2, sub c, onder 5 voor het bouwen van steigers buiten de in lid 3.2, sub a, onder 3 bedoelde rechthoek;
WALBESCHOEIING BUITEN RECHTHOEK, MET GROTERE LENGTE OF GROTERE HOOGTE
-
het bepaalde in lid 3.2, sub c, onder 6, 7 en 8 voor het bouwen van walbeschoeiingen buiten de in lid 3.2, sub a, onder 3 bedoelde rechthoek en/of met een grotere lengte dan 20 m en/of een grotere hoogte dan 0,40 m boven NAP - 0,52 m.
-
De lid 3.4, sub a, onder 2 bedoelde afwijking voor een overschrijding van de in lid 3.2, sub a, onder 3 bedoelde rechthoek wordt uitsluitend verleend nadat de initiatiefnemer een beplantingsplan heeft overlegd aan het bevoegd gezag, dat in overeenstemming is met het bepaalde in de ‘Handleiding aanleg en onderhoud van bossingels rond bedrijven in het buitengebied van Boarnsterhim’ die als bijlage 3 bij deze regels is opgenomen.
VOORWAARDEN MESTSILO’S BUITEN RECHTHOEK
-
De lid 3.4, sub a, onder 7 bedoelde afwijking voor het bouwen van mestsilo's buiten de in lid 3.2, sub a, onder 3 bedoelde rechthoek wordt uitsluitend verleend indien opslag binnen de in lid 3.2, sub a, onder 3 bedoelde rechthoek gelet op de milieuwetgeving niet mogelijk is dan wel indien de bedrijfsorganisatorische noodzaak van opslag van mest buiten de in lid 3.2, sub a, onder 3 bedoelde rechthoek wordt aangetoond.
3.5 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
het gebruik van de gronden en bebouwing buiten de in lid 3.2, sub a, onder 3 bedoelde rechthoek voor de opslag van mest;
-
het gebruik en/of inrichten ten behoeve van exploratie en exploitatie van diepe delfstoffen (met uitzondering van seismologisch onderzoek);
-
het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van seksinrichtingen en risicovolle inrichtingen.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
OPSLAG MEST BUITEN RECHTHOEK
-
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
het ruimtelijk beeld van een op de landschapskaart aangegeven en in bijlage 2 van de regels beschreven gebied;
-
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
-
de woonsituatie;
-
de milieusituatie;
-
externe veiligheid;
-
de verkeersveiligheid en de -bereikbaarheid,
bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5 voor de opslag van mest buiten de in lid 3.2, sub a, onder 3 bedoelde rechthoek tot een omvang van ten hoogste 750 m², met dien verstande dat de ontheffing uitsluitend wordt verleend indien binnen deze rechthoek de opslag gelet op de milieuwetgeving niet mogelijk is dan wel indien de bedrijfsorganisatorische noodzaak tot opslag van mest buiten de in lid 3.2, sub a, onder 3 bedoelde rechthoek wordt aangetoond.
NEVENACTIVITEITEN
-
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
het ruimtelijk beeld van een op de landschapskaart aangegeven en in bijlage 2 van de regels beschreven gebied;
-
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
-
de woonsituatie;
-
de milieusituatie;
-
externe veiligheid;
-
de verkeersveiligheid en de –bereikbaarheid,
bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5 ten behoeve van de volgende nevenactiviteiten:
-
paardenhouderij;
-
aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven;
-
niet-agrarische bedrijvigheid, mits:
-
de bedrijven zijn opgenomen in categorie 1 of 2 de ‘Staat van Bedrijven’ die als bijlage 4 bij deze regels is opgenomen;
-
de bedrijven geen grote verkeersaantrekkende werking hebben;
-
de bedrijvigheid niet gepaard gaat met opslag en/of stalling buiten bedrijfsgebouwen;
-
bêd & brochje;
-
stalling en/of opslag van vaartuigen of kampeermiddelen;
-
recreatieappartementen (inpandig) met een oppervlakte van ten hoogste 100 m² vloeroppervlakte per appartement;
-
boerderijwinkel ten behoeve van verkoop van “streekproducten” met een netto verkoopvloeroppervlakte van ten hoogste 100 m²;
-
groepsaccommodatie;
-
theeschenkerij;
-
ontvangstruimten ten behoeve van maatschappelijke, zorg- en/of recreatieve activiteiten,
met dien verstande dat:
-
voornoemde activiteiten uitsluitend zijn toegestaan als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf;
-
de nevenactiviteiten uitsluitend zijn toegestaan in bestaande bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen, en bedrijfswoningen;
-
ten hoogste 1/3 deel van bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen, en bedrijfswoningen voor de voornoemde nevenactiviteiten mogen worden gebruikt.
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden van het bevoegd gezag kan, voor de hierna onderscheiden gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
-
binnen de gronden ter plaatse van de gronden “specifieke vorm van agrarisch – gaaf gebied”:
-
het ophogen, afgraven of afschuiven van gronden;
-
het graven, verbreden en/of dempen van sloten en andere watergangen;
-
het aanleggen van wegen, voet-, fiets- en ruiterpaden en dagrecreatieve voorzieningen;
-
het uitvoeren van seismologisch onderzoek;
-
het graven van een watergang (opvaart) die aansluit op de boezem.
-
De bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
het normale onderhoud en beheer betreffen;
-
die in uitvoering zijn op het tijdstip van het inwerking treden van het plan;
-
mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.
-
De bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
-
de verkeersveiligheid.
-
De in sub a onder 3 bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien bovendien:
-
de watergang niet langer wordt dan 50 m gerekend vanaf de bestaande oever van de boezem op het niveau van het wateroppervlak;
-
de watergang aansluit op de boezem en wordt beëindigd op het erf van een woning, woonboerderij, agrarisch bedrijf of niet-agrarisch bedrijf;
-
het waterschap toestemming heeft verleend.
3.8 Wijzigingsbevoegdheid
-
Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
het ruimtelijk beeld van een op de landschapskaart aangegeven en in bijlage 2 van de regels beschreven gebied;
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
de woonsituatie;
-
de milieusituatie;
-
externe veiligheid;
-
de verkeersveiligheid en de –bereikbaarheid,
het plan wijzigen in die zin dat:
VERGROTEN RECHTHOEK
-
de in lid 3.2, sub a, onder 2 bedoelde rechthoek wordt vergroot tot een oppervlakte van ten hoogste 4 hectare, dan wel met een oppervlakte van niet meer dan 2500 m² ten behoeve van het bouwen buiten de in lid 2, sub a, onder 2 bedoelde rechthoek in verband met terreinomstandigheden, zoals het bouwen aan de overzijde van de weg, met dien verstande dat:
-
de vergroting van het bouwvlak noodzakelijk is in verband met een doelmatige bedrijfsvoering;
-
vóór toepassing van de wijzigingsbevoegdheid ecologisch onderzoek in de vorm van een Flora- en faunawettoets en een Natuurbeschermingswettoets dient te zijn uitgevoerd, waaruit is gebleken dat redelijkerwijs te verwachten is dat eventueel benodigde ontheffingen en/of vergunningen zullen worden verleend;
-
vóór toepassing van de wijzigingsbevoegdheid is nagegaan of er sprake is van een archeologische verwachtingswaarde en, voor zover deze aanwezig, een archeologisch onderzoek dient te zijn uitgevoerd;
-
vóór toepassing van de wijzigingsbevoegdheid overleg met de waterbeherende instantie dient te zijn gepleegd.
WIJZIGEN NAAR ‘WONEN – WOONBOERDERIJ’
-
de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming ‘Wonen – Woon-boerderij’ met dien verstande dat:
-
de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige agrarische bebouwing met bijbehorende erven;
-
de wijziging uitsluitend wordt toegepast indien de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plaatse volledig zijn beëindigd;
-
ten hoogste 1 woning is toegestaan;
-
uitsluitend nieuwe gebouwen ten behoeve van de woonfunctie mogen worden gebouwd, indien voormalige agrarische bedrijfsgebouwen worden gesloopt, met dien verstande dat de oppervlakte aan nieuw te bouwen gebouwen niet meer mag bedragen dan de oppervlakte aan gesloopte gebouwen;
-
voor het overige de bestemmingsregels als opgenomen in artikel 11 van overeenkomstige toepassing zijn.
WIJZIGINGEN TEN BEHOEVE VAN PAARDENHOUDERIJ
-
de bestemming wordt gewijzigd ten behoeve van een paardenhouderij met dien verstande dat:
-
de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige agrarische bebouwing met bijbehorende erven;
-
de wijziging uitsluitend wordt toegepast indien de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plaatse volledig zijn beëindigd;
-
uitsluitend nieuwe gebouwen ten behoeve van de paardenhouderijfunctie mogen worden gebouwd, indien voormalige agrarische bedrijfsgebouwen worden gesloopt, met dien verstande dat de oppervlakte aan nieuw te bouwen gebouwen niet meer mag bedragen dan de oppervlakte aan gesloopte gebouwen;
-
parkeren op eigen erf dient plaats te vinden;
-
de paardenhouderijfunctie geen onevenredige verkeersaantrekkende werking mag hebben;
-
alvorens de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, de initiatiefnemer een beplantingsplan overlegt aan burgemeester en wethouders, dat in overeenstemming is met het bepaalde in de ‘Handleiding aanleg en onderhoud van bossingels rond bedrijven in het buitengebied van Boarnsterhim’ die als bijlage 3 bij deze regels is opgenomen.
WIJZIGEN NAAR ‘BEDRIJF – NIET AGRARISCHE BEDRIJVEN’
-
de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming ‘Bedrijf - Niet-agrarische bedrijven’ in combinatie met wonen, met dien verstande dat:
-
de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige agrarische bebouwing met bijbehorende erven;
-
de wijziging uitsluitend kan worden toegepast indien de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plaatse volledig zijn beëindigd;
-
de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend kan worden toegepast ten behoeve van bedrijven genoemd in de categorieën 1, 2 en 3.1 in de als bijlage 4 bij deze regels behorende ‘Staat van Bedrijven’ dan wel bedrijven welke niet zijn genoemd, mits deze bedrijven naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, voor wat betreft geur, stof, gevaar en geluid kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven welke wel zijn genoemd;
-
alvorens de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, de initiatiefnemer een beplantingsplan overlegt aan burgemeester en wethouders, dat in overeenstemming is met het bepaalde in de ‘Handleiding aanleg en onderhoud van bossingels rond bedrijven in het buitengebied van Boarnsterhim’ welke als bijlage 3 bij deze regels is opgenomen;
-
parkeren op eigen erf dient plaats te vinden;
-
buitenopslag niet is toegestaan;
-
de bedrijvigheid geen onevenredige verkeersaantrekkende werking mag hebben;
-
voor het overige de bestemmingsregels als opgenomen in bijlage 5 van overeenkomstige toepassing zijn.
WIJZIGEN TEN BEHOEVE VAN REALISATIE OF UITBREIDING KAMPEERTERREIN
-
de bestemming wordt gewijzigd ten behoeve van de realisatie van een nieuw kampeerterrein dan wel de uitbreiding van een bestaand kampeerterrein, met dien verstande dat:
-
(de uitbreiding van) het kampeerterrein op of in aansluiting bij het erf wordt gerealiseerd;
-
de oppervlakte van het kampeerterrein, exclusief afschermende beplanting, niet meer dan 0,75 hectare mag bedragen;
-
alvorens de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, de initiatiefnemer een beplantingsplan overlegt aan burgemeester en wethouders, dat in overeenstemming is met het bepaalde in de ‘Handleiding aanleg en onderhoud van bossingels rond bedrijven in het buitengebied van Boarnsterhim’ welke als bijlage 3 bij deze regels is opgenomen;
-
het aantal standplaatsen voor kampeermiddelen ten hoogste 25 mag bedragen;
-
er geen stacaravans of kampeerbungalows mogen worden gebouwd/geplaatst;
-
voor het bouwen van sanitaire gebouwen geldt dat:
-
gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van kampeerterreinen;
-
per kampeerterrein mag niet meer dan 1 gebouw worden gebouwd;
-
de oppervlakte per gebouw mag niet meer dan 100 m² bedragen.
WIJZIGEN TEN BEHOEVE VAN ‘BLAUWE DIENSTEN’
-
de bestemming wordt gewijzigd ten behoeve van het gebruik van gronden als waterretentiegebied, met dien verstande dat:
-
de wijziging niet wordt toegepast voor de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - gaaf gebied”;
-
vóór toepassing van de wijzigingsbevoegdheid ecologisch onderzoek in de vorm van een Flora- en faunawettoets en een Natuurbeschermingswettoets dient te zijn uitgevoerd, waaruit is gebleken dat redelijkerwijs te verwachten is dat eventueel benodigde ontheffingen en/of vergunningen zullen worden verleend;
-
vóór toepassing van de wijzigingsbevoegdheid is nagegaan of er sprake is van een archeologische verwachtingswaarde en, voor zover deze aanwezig, een archeologisch onderzoek dient te zijn uitgevoerd;
-
de wijziging uitsluitend kan plaatsvinden op basis van vrijwillige medewerking van de betreffende grondeigenaar.
-
Op een besluit tot wijziging als bedoeld in sub 1 tot en met 6 is de procedure als opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening van toepassing.