9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen;
b. aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven;
c. verkeers- en verblijfsdoeleinden;
d. groenvoorzieningen, speelvoorzieningen en waterpartijen;
e. openbare nutsvoorzieningen;
f. lichte industrie, reparatie-, verhuur-, installatiebedrijven en dienstverlenende bedrijven, welke wat betreft geur, stof, geluid en gevaar toelaatbaar zijn naast woningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf'.
Het bestaande systeem van ontsluiting door middel van wegen en paden blijft, behoudens verbetering met het oog op de verkeersveiligheid en/of vermindering van geluidsoverlast, gehandhaafd. Aanvullende voorzieningen blijven beperkt tot de eventuele aanleg van fiets- en/of voetpaden en parkeerstroken.
De toelaatbaarheid van bedrijven met het oog op het woon- en leefklimaat wordt bepaald aan de hand van de bij de regels behorende Staat van bedrijven. Bedrijven die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 van deze Staat van bedrijven en bedrijven die wat betreft geur, stof, gevaar en geluid hiermee vergelijkbaar zijn, zijn zonder meer toelaatbaar.
Voorzover een bedrijf in een naast hogere categorie in de Staat van bedrijven voorkomt, dan wel daarmee vergelijkbaar is, gaat het bevoegd gezag, op basis van het door de aanvrager geleverde milieukundig onderzoek, bij een verzoek om een omgevingsvergunning voor het afwijken van de gebruiksregels, na of het betreffende bedrijf naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woningen, al dan niet onder te stellen voorwaarden, wat betreft geur, stof, gevaar en geluid kan worden gelijkgesteld met de bedrijven genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de Staat van bedrijven.
9.2 Bouwregels
a. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
1. als hoofdgebouwen mogen uitsluitend woningen worden gebouwd;
2. hoofdgebouwen worden uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd;
3. het aantal woningen per bouwperceel bedraagt niet meer dan het bestaande aantal;
4. de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 3,5 m respectievelijk 9 m, dan wel ten hoogste de goot- en bouwhoogte van de bestaande woning indien deze meer bedragen;
5. de dakhelling van een hoofdgebouw bedraagt ten minste 30° en ten hoogste 55°, dan wel ten minste de dakhelling van de bestaande woning indien deze minder dan 30° bedraagt;
6. ten hoogste 50% van het bouwperceel mag worden bebouwd, dan wel ten hoogste het bestaande percentage indien dit meer bedraagt.
b. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
1. indien aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen niet voor de voorgevel van het hoofdgebouw kunnen worden gebouwd, worden aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten minste 1 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, dan wel het verlengde daarvan gebouwd;
2. indien aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen vóór de voorgevel van het hoofdgebouw kunnen worden gebouwd, zal de gezamenlijke breedte van de vóór de voorgevel van het hoofdgebouw gebouwde aan- of uitbouwen, bijgebouwen en/of overkappingen ten hoogste 50% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw bedragen;
3. de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden ten minste 1 m vanaf de zijdelingse perceelgrens, dan wel op de zijdelingse perceelgrens gebouwd;
4. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw zal ten hoogste 50 m2 bedragen, met dien verstande dat:
- de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bouwperceel, voorzover gelegen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouwen verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw, zal bedragen, dan wel ten hoogste het percentage aan bestaande bebouwing indien dit meer bedraagt;
5. de bouwhoogte van een aan- of uitbouw, bijgebouw of overkappingen zal ten hoogste 5,5 m bedragen.
c. De inhoud van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsdoeleinden bedraagt ten hoogste 20 m³.
d. Voor het bouwen van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf' gelden de volgende regels:
1. de gebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak;
2. de goot- en bouwhoogte bedragen ten hoogste respectievelijk 5,5 m en 9 m, dan wel niet meer dan de goot- en bouwhoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedragen;
3. het aantal (dienst)woningen per bouwperceel bedraagt ten hoogste het bestaande aantal;
4. het bebouwingspercentage bedraagt niet meer dan 50% van het bouwperceel, dan wel ten hoogste het bestaande percentage indien dit meer bedraagt.
e. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
1. de bouwhoogte bedraagt voor vlaggenmasten ten hoogste 9 m;
2. de bouwhoogte bedraagt voor overige bouwwerken ten hoogste 3 m;
3. de bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan een openbare weg (niet zijnde een brandgang tussen twee gebouwen) of openbaar groengebied op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt.
9.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op:
- de invloed van de bebouwing op het stedenbouwkundig beeld;
- de belangen ten opzichte van de bewoonbaarheid van aangrenzende woningen en tuinen waaronder bezonning, lichtval en privacy;
- de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan:
- de oriëntatie van gebouwen op de percelen;
- de afstand van de gebouwen tot de kant van de weg;
- de onderlinge afstand van de gebouwen.
9.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- lid 9.2, onder a, sub 2:
en toestaan dat een hoofdgebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits:
- de horizontale diepte van het gedeelte van het hoofdgebouw dat buiten het bouwvlak wordt gebouwd, ten hoogste 3 m zal bedragen;
- lid 9.2, onder a, sub 4:
en toestaan dat de goothoogte van een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 4,50 m;
- lid 9.2, onder b, sub 4:
en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 100 m², mits:
- de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bouwperceel, voorzover gelegen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw en verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw, zal bedragen;
- lid 9.2, onder b, sub 5:
en toestaan dat de bouwhoogte van een aan- of uitbouw, bijgebouw of overkapping wordt vergroot tot ten hoogste 6 m, mits:
- de bouwhoogte van een aan- of uitbouw, bijgebouw of overkapping lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
- lid 9.2, onder e, sub 1:
tot een bouwhoogte van 15 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van reclamemasten niet meer dan 6 m mag bedragen.
9.5 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van deze bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval is begrepen:
a. de vestiging van bedrijven genoemd in een hogere categorie van bedrijven 1 en 2 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijven;
b. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan huis verbonden beroep en/of bedrijf, zodanig dat:
1. de bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van een aan huis verbonden beroep of bedrijf meer bedraagt dan één derde deel van de oppervlakte van de gebouwen op een bouwperceel, met een maximum oppervlakte van 50 m²;
2. de woonfunctie onevenredig wordt aangetast;
3. degene die de activiteiten in de woning uitvoert, geen bewoner van de woning is;
4. er detailhandel plaatsvindt die geen verband houdt met het aan huis verbonden beroep of bedrijf;
5. de activiteiten qua aard, omvang en uitstraling niet passen in een woonomgeving;
6. de activiteiten meldingplichtig of vergunningplichtig zijn ingevolge de Wet milieubeheer;
7. de verkeers- en parkeerdruk in de naaste omgeving onevenredig toeneemt en niet wordt geparkeerd op eigen terrein.
9.6 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.5, onder a voor de vestiging van bedrijven genoemd in een naast hogere categorie van bedrijven, mits deze bedrijfsactiviteit naar invloed op de omgeving kan worden geacht te behoren tot een categorie van bedrijfsactiviteiten die op die locatie wel zijn toegestaan. Bij het toestaan van de bedrijven is de normering krachtens de milieuhygiënische wetgeving uitgangspunt.
9.7 Wijzigingsbevoegdheid
a. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 1' wijzigen ten behoeve van de herbouw van de voormalige pastorie in de vorm van een enkele, dan wel maximaal een dubbele woning, met dien verstande dat:
1. de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan respectievelijk 4 m en 9 m;
2. wat betreft detaillering, dakhelling en plaatsing op het bouwperceel aansluiting wordt gezocht bij de detaillering, dakhelling en plaatsing van de voormalige pastorie;
3. de wijziging past binnen de uitgangspunten van het gemeentelijk en het provinciaal volkshuisvestingsbeleid.
b. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 2' wijzigen ten behoeve van de bouw van een tweede woning op het bouwperceel, met dien verstande dat:
1. de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan respectievelijk 3,5 m en 9 m;
2. het bepaalde in artikel 9 ten aanzien van wonen van overeenkomstige toepassing is;
3. de wijziging past binnen het gemeentelijk en het provinciaal volkshuisvestingsbeleid.
c. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 3' wijzigen ten behoeve van de bouw van een woning, met dien verstande dat:
1. de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan respectievelijk 3,5 m en 9 m;
2. het bepaalde in artikel 9 ten aanzien van wonen van overeenkomstige toepassing is;
3. de wijziging past binnen het gemeentelijk en het provinciaal volkshuisvestingsbeleid.
d. Bij de onder a tot en met c bedoelde wijziging zal rekening worden gehouden met het karakteristieke bebouwingsbeeld van Tinallinge.
e. Bij de voorbereiding van de onder a tot en met c bedoelde wijzigingen zal rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen planten- en diersoorten op grond van de Flora- en faunawet. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft, zal de (bouw)werkzaamheid pas kunnen plaatsvinden nadat een ontheffing c.q. vrijstelling op grond van de Flora- en faunawet is verkregen.
f. Bij de voorbereiding van de onder a tot en met c bedoelde wijzigingen, zal rekening worden gehouden met de bodemkwaliteit.
g. Bij de voorbereiding van de onder a tot en met c bedoelde wijzigingen zal verkennend onderzoek worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden. Indien het verkennend onderzoek hiertoe aanleiding geeft, wordt advies ingewonnen bij de provinciaal archeoloog.
h. De onder a tot en met c bedoelde wijzigingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en het bebouwingsbeeld.
![buttons](http://www.bugelhajema.nl/template2010/images/buttons.jpg)