Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. de bewerking en/of beweiding van agrarische cultuurgrond;
b. grondgebonden agrarisch bedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - grondgebonden agrarisch bedrijf'.
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - grondgebonden agrarisch bedrijf' mag de oppervlakte van gebouwen ten behoeve van fokkerijen, mesterijen en/of pluimvee niet meer dan 250 m² bedragen.
In de bestemming is houtteelt, boomteelt en/of fruitteelt in boomgaarden niet begrepen.
Voorzover de gronden zijn aangegeven met 'specifieke vorm van agrarisch - landschapstuin' is een inrichting als tuin, inclusief waterpartijen en paden toegestaan.
3.2 Bouwregels
a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
1. de gebouwen worden gebouwd binnen een bouwvlak;
2. de goot- en bouwhoogte mogen ten hoogste respectievelijk 4,5 m en 10 m bedragen, dan wel ten hoogste de goot- en bouwhoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedragen;
3. van de gebouwen bedraagt de dakhelling, met uitzondering van aan- en uitbouwen, ten minste 30° en ten hoogste 55°, dan wel ten minste de dakhelling van de bestaande woning indien deze minder dan 30° bedraagt;
4. het aantal dienstwoningen bedraagt niet meer dan het bestaande aantal.
b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- de bouwhoogte bedraagt binnen een bouwvlak niet meer dan 10 m en buiten een bouwvlak bedraagt de bouwhoogte niet meer dan 3 m;
- de bouwhoogte van reclamemasten bedraagt niet meer dan 6 m;
- silo's dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
- de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan een openbare weg (niet zijnde een brandgang tussen twee gebouwen) of openbaar groengebied op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt.
3.3 Wijzigingsbevoegdheid
a. Burgemeester en wethouders kunnen in geval van bedrijfsbeëindiging van een agrarisch bedrijf de bestemming wijzigen in de bestemming Woongebied, met dien verstande dat:
1. per voormalig bedrijf maximaal twee woningen zijn toegestaan;
2. de woningen worden gerealiseerd binnen de bestaande bebouwing;
3. de karakteristiek van de bestaande bebouwing in de zin van plaatsing op het bouwperceel, bouw- en goothoogte, dakhelling en dakvorm behouden dient te blijven;
4. de wijziging past binnen de uitgangspunten van het gemeentelijk en provinciaal volkshuisvestingsbeleid.
b. Bij de voorbereiding van de onder a bedoelde wijziging zal rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen planten- en diersoorten op grond van de Flora- en faunawet. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft, zal de (bouw)werkzaamheid pas kunnen plaatsvinden nadat een ontheffing c.q. vrijstelling op grond van de Flora- en faunawet is verkregen.
c. Bij de voorbereiding van de onder a bedoelde wijziging zal rekening worden gehouden met de bodemkwaliteit.
d. Bij de voorbereiding van de onder a bedoelde wijziging dient te worden voldaan aan het bepaalde in de Wet geluidhinder.
e. De onder a bedoelde wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en het bebouwingsbeeld.
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor;
a. groenvoorzieningen;
b. water;
c. speelvoorzieningen;
d. voet- en fietspaden.
4.2 Bouwregels
Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd;
b. de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 10 m bedragen.
4.3 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen het oprichten van reclamemasten.
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels voor het gebruik ten behoeve van het oprichten van reclamemasten.
Artikel 5 Maatschappelijk
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. sociaal-culturele en levensbeschouwelijke doeleinden met bijbehorende voorzieningen;
b. verkeer en verblijfsvoorzieningen;
c. openbare nutsvoorzieningen;
d. groenvoorzieningen en water.
Dienstwoningen zijn niet in deze bestemming begrepen.
5.2 Bouwregels
a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
1. de gebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak;
2. de goot- en bouwhoogte bedragen ten hoogste respectievelijk 5,5 m en 9 m, dan wel niet meer dan de goot- en bouwhoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedragen.
b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
1. de bouwhoogte bedraagt voor vlaggenmasten ten hoogste 9 m;
2. de bouwhoogte bedraagt voor lichtmasten ten hoogste 6 m;
3. de bouwhoogte bedraagt voor overige bouwwerken ten hoogste 3 m;
4. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m.
Artikel 6 Tuin
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. tuinen, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen woningen;
b. erkers.
6.2 Bouwregels
a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
1. als gebouw mogen uitsluitend erkers bij woningen worden gebouwd;
2. een erker wordt over ten hoogste 50% van de breedte van de voorgevel van de woning gebouwd;
3. de diepte van een erker zal ten hoogste 1,50 m bedragen, gemeten ten opzichte van de gevel van de woning waaraan wordt gebouwd;
4. de diepte van een erker zal ten hoogste 50% van de diepte van de tuin, waarin wordt gebouwd, bedragen, gemeten ten opzichte van de gevel van de woning waaraan wordt gebouwd;
5. de bouwhoogte van een erker mag niet meer bedragen dan de bovenkant van de eerste verdiepingsvloer van de woning.
b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde,
geldt de volgende regel:
1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 1 m bedragen;
2. de bouwhoogte bedraagt voor vlaggenmasten ten hoogste 9 m.
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op:
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid;
- ten behoeve van een goede woonsituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Artikel 7 Verkeer
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen, onder- dan wel bovengrondse voet- en fietspaden, parkeerplaatsen, berm- en groenstroken en beplantingen.
Het aantal rijstroken mag ten hoogste twee bedragen.
7.2 Bouwregels
Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd;
b. de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 10 m bedragen.
Artikel 8 Water
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'water' aangewezen gronden zijn bestemd voor water, oeverstroken en groenvoorzieningen.
8.2 Bouwregels
Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd;
b. de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 10 m bedragen.
8.3 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen het oprichten van reclamemasten begrepen.
8.4 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels voor het gebruik ten behoeve van het oprichten van reclamemasten.
Artikel 9 Woongebied
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen;
b. aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven;
c. verkeers- en verblijfsdoeleinden;
d. groenvoorzieningen, speelvoorzieningen en waterpartijen;
e. openbare nutsvoorzieningen;
f. lichte industrie, reparatie-, verhuur-, installatiebedrijven en dienstverlenende bedrijven, welke wat betreft geur, stof, geluid en gevaar toelaatbaar zijn naast woningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf'.
Het bestaande systeem van ontsluiting door middel van wegen en paden blijft, behoudens verbetering met het oog op de verkeersveiligheid en/of vermindering van geluidsoverlast, gehandhaafd. Aanvullende voorzieningen blijven beperkt tot de eventuele aanleg van fiets- en/of voetpaden en parkeerstroken.
De toelaatbaarheid van bedrijven met het oog op het woon- en leefklimaat wordt bepaald aan de hand van de bij de regels behorende Staat van bedrijven. Bedrijven die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 van deze Staat van bedrijven en bedrijven die wat betreft geur, stof, gevaar en geluid hiermee vergelijkbaar zijn, zijn zonder meer toelaatbaar.
Voorzover een bedrijf in een naast hogere categorie in de Staat van bedrijven voorkomt, dan wel daarmee vergelijkbaar is, gaat het bevoegd gezag, op basis van het door de aanvrager geleverde milieukundig onderzoek, bij een verzoek om een omgevingsvergunning voor het afwijken van de gebruiksregels, na of het betreffende bedrijf naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woningen, al dan niet onder te stellen voorwaarden, wat betreft geur, stof, gevaar en geluid kan worden gelijkgesteld met de bedrijven genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de Staat van bedrijven.
9.2 Bouwregels
a. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
1. als hoofdgebouwen mogen uitsluitend woningen worden gebouwd;
2. hoofdgebouwen worden uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd;
3. het aantal woningen per bouwperceel bedraagt niet meer dan het bestaande aantal;
4. de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 3,5 m respectievelijk 9 m, dan wel ten hoogste de goot- en bouwhoogte van de bestaande woning indien deze meer bedragen;
5. de dakhelling van een hoofdgebouw bedraagt ten minste 30° en ten hoogste 55°, dan wel ten minste de dakhelling van de bestaande woning indien deze minder dan 30° bedraagt;
6. ten hoogste 50% van het bouwperceel mag worden bebouwd, dan wel ten hoogste het bestaande percentage indien dit meer bedraagt.
b. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
1. indien aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen niet voor de voorgevel van het hoofdgebouw kunnen worden gebouwd, worden aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten minste 1 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, dan wel het verlengde daarvan gebouwd;
2. indien aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen vóór de voorgevel van het hoofdgebouw kunnen worden gebouwd, zal de gezamenlijke breedte van de vóór de voorgevel van het hoofdgebouw gebouwde aan- of uitbouwen, bijgebouwen en/of overkappingen ten hoogste 50% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw bedragen;
3. de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden ten minste 1 m vanaf de zijdelingse perceelgrens, dan wel op de zijdelingse perceelgrens gebouwd;
4. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw zal ten hoogste 50 m2 bedragen, met dien verstande dat:
- de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bouwperceel, voorzover gelegen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouwen verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw, zal bedragen, dan wel ten hoogste het percentage aan bestaande bebouwing indien dit meer bedraagt;
5. de bouwhoogte van een aan- of uitbouw, bijgebouw of overkappingen zal ten hoogste 5,5 m bedragen.
c. De inhoud van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsdoeleinden bedraagt ten hoogste 20 m³.
d. Voor het bouwen van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf' gelden de volgende regels:
1. de gebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak;
2. de goot- en bouwhoogte bedragen ten hoogste respectievelijk 5,5 m en 9 m, dan wel niet meer dan de goot- en bouwhoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedragen;
3. het aantal (dienst)woningen per bouwperceel bedraagt ten hoogste het bestaande aantal;
4. het bebouwingspercentage bedraagt niet meer dan 50% van het bouwperceel, dan wel ten hoogste het bestaande percentage indien dit meer bedraagt.
e. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
1. de bouwhoogte bedraagt voor vlaggenmasten ten hoogste 9 m;
2. de bouwhoogte bedraagt voor overige bouwwerken ten hoogste 3 m;
3. de bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan een openbare weg (niet zijnde een brandgang tussen twee gebouwen) of openbaar groengebied op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt.
9.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op:
- de invloed van de bebouwing op het stedenbouwkundig beeld;
- de belangen ten opzichte van de bewoonbaarheid van aangrenzende woningen en tuinen waaronder bezonning, lichtval en privacy;
- de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan:
- de oriëntatie van gebouwen op de percelen;
- de afstand van de gebouwen tot de kant van de weg;
- de onderlinge afstand van de gebouwen.
9.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- lid 9.2, onder a, sub 2:
en toestaan dat een hoofdgebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits:
- de horizontale diepte van het gedeelte van het hoofdgebouw dat buiten het bouwvlak wordt gebouwd, ten hoogste 3 m zal bedragen;
- lid 9.2, onder a, sub 4:
en toestaan dat de goothoogte van een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 4,50 m;
- lid 9.2, onder b, sub 4:
en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 100 m², mits:
- de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bouwperceel, voorzover gelegen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw en verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw, zal bedragen;
- lid 9.2, onder b, sub 5:
en toestaan dat de bouwhoogte van een aan- of uitbouw, bijgebouw of overkapping wordt vergroot tot ten hoogste 6 m, mits:
- de bouwhoogte van een aan- of uitbouw, bijgebouw of overkapping lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
- lid 9.2, onder e, sub 1:
tot een bouwhoogte van 15 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van reclamemasten niet meer dan 6 m mag bedragen.
9.5 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van deze bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval is begrepen:
a. de vestiging van bedrijven genoemd in een hogere categorie van bedrijven 1 en 2 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijven;
b. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan huis verbonden beroep en/of bedrijf, zodanig dat:
1. de bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van een aan huis verbonden beroep of bedrijf meer bedraagt dan één derde deel van de oppervlakte van de gebouwen op een bouwperceel, met een maximum oppervlakte van 50 m²;
2. de woonfunctie onevenredig wordt aangetast;
3. degene die de activiteiten in de woning uitvoert, geen bewoner van de woning is;
4. er detailhandel plaatsvindt die geen verband houdt met het aan huis verbonden beroep of bedrijf;
5. de activiteiten qua aard, omvang en uitstraling niet passen in een woonomgeving;
6. de activiteiten meldingplichtig of vergunningplichtig zijn ingevolge de Wet milieubeheer;
7. de verkeers- en parkeerdruk in de naaste omgeving onevenredig toeneemt en niet wordt geparkeerd op eigen terrein.
9.6 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.5, onder a voor de vestiging van bedrijven genoemd in een naast hogere categorie van bedrijven, mits deze bedrijfsactiviteit naar invloed op de omgeving kan worden geacht te behoren tot een categorie van bedrijfsactiviteiten die op die locatie wel zijn toegestaan. Bij het toestaan van de bedrijven is de normering krachtens de milieuhygiënische wetgeving uitgangspunt.
9.7 Wijzigingsbevoegdheid
a. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 1' wijzigen ten behoeve van de herbouw van de voormalige pastorie in de vorm van een enkele, dan wel maximaal een dubbele woning, met dien verstande dat:
1. de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan respectievelijk 4 m en 9 m;
2. wat betreft detaillering, dakhelling en plaatsing op het bouwperceel aansluiting wordt gezocht bij de detaillering, dakhelling en plaatsing van de voormalige pastorie;
3. de wijziging past binnen de uitgangspunten van het gemeentelijk en het provinciaal volkshuisvestingsbeleid.
b. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 2' wijzigen ten behoeve van de bouw van een tweede woning op het bouwperceel, met dien verstande dat:
1. de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan respectievelijk 3,5 m en 9 m;
2. het bepaalde in artikel 9 ten aanzien van wonen van overeenkomstige toepassing is;
3. de wijziging past binnen het gemeentelijk en het provinciaal volkshuisvestingsbeleid.
c. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 3' wijzigen ten behoeve van de bouw van een woning, met dien verstande dat:
1. de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan respectievelijk 3,5 m en 9 m;
2. het bepaalde in artikel 9 ten aanzien van wonen van overeenkomstige toepassing is;
3. de wijziging past binnen het gemeentelijk en het provinciaal volkshuisvestingsbeleid.
d. Bij de onder a tot en met c bedoelde wijziging zal rekening worden gehouden met het karakteristieke bebouwingsbeeld van Tinallinge.
e. Bij de voorbereiding van de onder a tot en met c bedoelde wijzigingen zal rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen planten- en diersoorten op grond van de Flora- en faunawet. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft, zal de (bouw)werkzaamheid pas kunnen plaatsvinden nadat een ontheffing c.q. vrijstelling op grond van de Flora- en faunawet is verkregen.
f. Bij de voorbereiding van de onder a tot en met c bedoelde wijzigingen, zal rekening worden gehouden met de bodemkwaliteit.
g. Bij de voorbereiding van de onder a tot en met c bedoelde wijzigingen zal verkennend onderzoek worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden. Indien het verkennend onderzoek hiertoe aanleiding geeft, wordt advies ingewonnen bij de provinciaal archeoloog.
h. De onder a tot en met c bedoelde wijzigingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en het bebouwingsbeeld.
Artikel 10 Waarde – Archeologie 1
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘waarde – archeologie 1’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden (archeologisch monument).
10.2 Bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken is een vergunning van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed noodzakelijk. Een aanvraag daartoe dient bij de gemeente Winsum te worden ingediend.
10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden
Voor het aanleggen van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, is een vergunning van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed noodzakelijk. Een aanvraag daartoe dient bij de gemeente Winsum te worden ingediend.
Artikel 11 Waarde - Archeologie 2
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'waarde - archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor gebied van (hoge) archeologische waarde (archeologisch waardevol gebied).
11.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 40 cm -mv wordt geroerd, met uitzondering van bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 50 m² ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen.
De gebouwen die bestaan ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan zijn hiervan uitgezonderd.
11.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.2, mits:
-
op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
-
op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, of;
-
één of meer van de volgende voorschriften in acht wordt of worden genomen:
1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
3. een verplichting de bouw van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Indien het bevoegd gezag voornemens is aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden
a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
- het ontgronden, afgraven, egaliseren, ophogen van gronden over een totaal aaneengesloten oppervlakte groter dan 5 m², waarbij in acht wordt genomen de oppervlakte die reeds eerder door voornoemde werken is bewerkt;
- het mengen, diepploegen, ontginnen van gronden dieper dan 40 cm;
- het graven, uitbaggeren of dempen van watergangen;
- het aanbrengen van systematische drainage in agrarische percelen dieper dan 40 cm;
- het graven van sleuven breder dan 50 cm en dieper dan 100 cm ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen, drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- het permanent verlagen van het waterpeil.
b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 11.4, onder a wordt slechts verleend indien:
1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, of;
3. één of meer van de volgende voorschriften in acht wordt of worden genomen:
a. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
b. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
c. een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Indien het bevoegd gezag voornemens is aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
c. Het verbod als bedoeld in lid 11.4, onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
- reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
- het normale onderhoud betreffen;
- mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.
11.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen:
-
door de dubbelbestemming Waarde – archeologie 2 (gebied van (hoge) archeologische waarde) te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
-
door aan gronden alsnog de dubbelbestemming Waarde – archeologie 2 toe te kennen indien uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.
Artikel 12 Waarde - Archeologie 3
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'waarde – archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van archeologische waarden.
12.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 40 cm -mv wordt geroerd, met uitzondering van:
- bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met niet meer dan 100 m² wordt uitgebreid;
- bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 100 m² ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen.
12.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.2, mits:
a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, of;
c. één of meer van de volgende voorschriften in acht wordt of worden genomen:
1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
3. een verplichting de bouw van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Indien het bevoegd gezag voornemens is aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden
a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- het ontgronden, afgraven, egaliseren, ophogen van gronden over een oppervlakte groter dan 100 m², waarbij in acht wordt genomen de oppervlakte die reeds eerder door voornoemde werken is bewerkt;
- het mengen, diepploegen, ontginnen van gronden over een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 40 cm, waarbij in acht wordt genomen de oppervlakte die reeds eerder door voornoemde werken is bewerkt;
- het graven, uitbaggeren of dempen van watergangen;
- het aanbrengen van systematische drainage in agrarische percelen dieper dan 40 cm;
- het graven van sleuven breder dan 50 cm en dieper dan 100 cm ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen, drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- het permanent verlagen van het waterpeil.
b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 12.4, onder a wordt slechts verleend indien:
1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, of;
3. één of meer van de volgende voorwaarden in acht wordt of worden genomen:
a. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
b. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
c. een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Indien het bevoegd gezag voornemens is aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
c. Het verbod als bedoeld in lid 12.4 onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
- reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
- het normale onderhoud betreffen;
- mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.
12.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen:
a. door de dubbelbestemming Waarde - archeologie 3 (gebied van archeologisch belang) te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
b. door aan gronden alsnog de dubbelbestemming Waarde – archeologie 3 toe te kennen indien uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.
Artikel 13 Waarde - Cultuurhistorie
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'waarde - cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de aangegeven profielen en de verschijningsvorm van de weg inclusief bermen en sloten ter plaatse van de aanduidingen ‘dwarsprofiel 1’, ‘dwarsprofiel 2’, ‘dwarsprofiel 3’.
Artikel 14 Waarde – Wierde invloedszone
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘waarde - wierde invloedszone’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor het behoud, herstel en ontwikkeling van de openheid van, het zicht op en de herkenbaarheid van wierden en wierdendorpen.
14.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a. Het is verboden op of in de als ‘waarde - wierde invloedszone’ bestemde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- het aanbrengen van houtwallen en -singels, lijnvormige houtopstanden, uitgezonderd erfbeplantingen;
- het afgraven en ophogen van gronden;
- het egaliseren van gronden;
- het diepploegen en mengwoelen van gronden;
- het graven en dempen van sloten en watergangen;
- het vergroten of verkleinen van het doorstromingsprofiel van sloten en watergangen;
- het verwijderen van stuwen en dammen;
- het aanbrengen van drainage of wijzigen van het greppelsysteem.
b. De onder a bedoelde vergunning is niet vereist indien het werken en/of werkzaamheden betreft die het normale onderhoud tot doel hebben.
c. Voorzover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.
d. De onder a bedoelde vergunning mag geen onevenredige afbreuk doen aan de in lid 14.1 omschreven waarden.
![buttons](http://www.bugelhajema.nl/template2010/images/buttons.jpg)