26.1 Algemene wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
het plan wijzigen in die zin dat:
de bestemmingen Bedrijf en Maatschappelijk worden gewijzigd in de bestemmingen Tuin, Wonen - 1 of Wonen - 2, mits:
a. de betreffende functie ter plaatse is beëindigd;
b. de woonfunctie geen onevenredige afbreuk doet aan de ontwikkelingsmogelijkheden van functies in de omgeving, met name niet aan die van naburige bedrijven;
c. er voldoende parkeergelegenheid in de directe omgeving is;
d. de woningen op een adequate wijze worden ontsloten;
e. een goede stedenbouwkundige inpassing wordt gerealiseerd, waarbij wordt aangesloten op de ruimtelijke structuur en de kwaliteiten van de omgeving;
f. de te bouwen woningen in overeenstemming zijn met het op moment van wijziging vigerende gemeentelijk en provinciaal woningbouwbeleid;
g. het aantal woningen niet toeneemt ten opzichte van het bestaande aantal;
h. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een vastgestelde hogere grenswaarde;
i. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid voor de betreffende gronden de regels van respectievelijk de artikelen 11, 15 of 16 van toepassing zijn.
26.2 Wro-zone – wijzigingsgebied
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone – wijzigingsgebied' de bestemming wordt gewijzigd in Wonen - 1, mits:
- er maximaal één vrijstaande woning wordt gebouwd;
- niet meer dan 50% van het bouwperceel wordt bebouwd;
- de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens ten minste 3 m bedraagt;
- indien sprake is van een zone langs een weg als bedoeld in de Wet geluidhinder, de geluidsbelasting van de gevel, vanwege de weg, niet meer bedraagt dan de hoogst toelaatbare waarde als bedoeld in de Wet geluidhinder;
- de cultuurhistorische, landschappelijke en stedenbouwkundige waarden (in het bijzonder de lintbebouwingsstructuur) worden gerespecteerd en/of worden versterkt;
- door middel van ecologisch onderzoek is aangetoond dat wordt voldaan aan het bepaalde in de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998;
- op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
- de overige benodigde milieuonderzoeken zijn uitgevoerd.
Na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid zijn de regels van artikel 15 van overeenkomstige toepassing.