3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. bestaande agrarische bedrijven ter plaatse van de aanduiding ‘agrarisch bedrijf’;
b. bestaande intensieve veehouderijbedrijven (ondergeschikt of volwaardig), uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’;
c. cultuurgrond;
d. loonbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf’;
e. kleinschalig kampeerterrein, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘kampeerterrein’;
f. manege, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘manege’;
g. ontsluitingsweg ten behoeve van een aanliggende boerderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘ontsluiting’;
h. beheerboerderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – beheerboerderij’;
i. windmolen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – windmolen’;
j. paardrijbak, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van sport – paardrijbak’;
k. dagrecreatie;
l. wonen ten behoeve van het bedrijf, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep of bedrijf of een bed and breakfast;
met de daarbij behorende:
m. bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen;
n. tuinen en erven, parkeervoorzieningen, wegen en paden, water, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
In de bestemming agrarisch bedrijf zijn niet begrepen:
- nieuwe boom- en fruitteelt, met uitzondering van de teelt van niet-opgaande gewassen;
- nieuwe houtteelt en de aanleg van nieuw bos.
In de bestemming is de buitenopslag van goederen en materialen ten behoeve van de normale bedrijfsuitoefening toegestaan, mits deze in overeenstemming is met het Activiteitenbesluit en/of de omgevingsvergunning lid 2.1, sub e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Het opwekken van elektriciteit door middel van een mestvergistingsinstallatie is toegestaan, mits is aangetoond dat er geen significante gevolgen zijn voor de instandhoudingsdoelstelling van Natura 2000-gebieden als gevolg van ammoniakdepositie. In het productieproces dient, hetzij voor minimaal 50% gebruik te worden gemaakt van eigen geproduceerde mest of co-substraten, hetzij het product, waaronder restproduct, voor minimaal 50% te worden gebruikt op het eigen agrarisch bedrijf.
De bestemming dagrecreatie is beperkt tot de inrichting en het gebruik van de bestaande dagrecreatieve terreinen en van dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van voet-, fiets- en ruiterpaden, picknickplaatsen, parkeervoorzieningen, visoevers en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen.
Van de in de bestemming begrepen wegen mag het aantal rijstroken ten hoogste twee bedragen.
In de bestemming is de aanleg van één paardrijbak per agrarisch bedrijf voor hobbymatig gebruik begrepen, met een oppervlakte van ten hoogste 1.200 m². De paardrijbak moet worden aangelegd binnen het agrarisch bouwperceel.
3.2 Bouwregels
a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
1. alle gebouwen dienen te worden gebouwd binnen het bouwperceel, gelegen in het bouwvlak, dat als zoekgebied fungeert;
2. de grootte van een bouwperceel bedraagt 1,5 ha, dan wel de bestaande grootte indien deze meer bedraagt, mits:
- de bebouwing zoveel mogelijk wordt geclusterd;
- de uitbreidingsrichting aansluit bij het aanwezige bebouwingspatroon, waarbij tevens rekening wordt gehouden met het uitzicht van (bedrijfs)woningen;
en met dien verstande dat uitbreiding van het bouwperceel tot een omvang groter dan 1 ha alleen mogelijk is indien:
- de historisch gegroeide landschapsstructuur wordt gerespecteerd;
- er voldoende afstand in acht wordt genomen tot andere ruimtelijke elementen;
- de infrastructurele ontsluiting toereikend is;
- de ordening, maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen evenwichtig is;
- er overeenstemming is over een goede landschappelijke inpassing en de uitvoering van het plan voor landschappelijke inpassing is geborgd; het gebruik van de bebouwing is uitsluitend toegestaan indien de erfbeplanting overeenkomstig het beplantingsplan is aangelegd en vervolgens in stand wordt gehouden;
- de voor de bedrijfsvoering niet meer in gebruik zijnde opstallen, met uitzondering van monumentale of karakteristieke gebouwen op het bouwperceel worden gesaneerd;
- geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische, cultuurhistorische en archeologische waarden, het bebouwingsbeeld, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en het woon- en leefklimaat van direct omwonenden;
- er rekening wordt gehouden met het aspect nachtelijke uitstraling;
3. in afwijking van het onder 2 bepaalde, bedraagt de grootte van het bouwperceel op de gronden die geheel of gedeeltelijk mede bestemd zijn als Waarde - Landschap, Waarde - Natuur of Waarde - Wierde invloedszone, niet meer dan 1 ha;
4. uitsluitend de bestaande stallen zijn toegestaan;
5. een uitzondering op het bepaalde onder 4 geldt voor het oprichten van nieuwe gebouwen ten behoeve van het houden van landbouwhuisdieren onder de voorwaarde dat dit uitsluitend is toegestaan indien is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakemissie van het betreffende bedrijf;
6. in afwijking van het bepaalde onder 2, 3 en 5 bedraagt de staloppervlakte voor de uitoefening van intensieve veehouderij (ondergeschikte neventak of volwaardig) niet meer dan de bestaande staloppervlakte;
7. het bouwen van kassen is niet toegestaan, met uitzondering van bestaande kassen en (tunnel)kassen met een bouwhoogte van maximaal 1,2 m, met dien verstande dat de vloeroppervlakte van de kassen niet meer dan 20% van de vloeroppervlakte van de bestaande bedrijfsbebouwing mag bedragen, dan wel niet meer dan de bestaande vloeroppervlakte indien deze meer bedraagt;
8. bebouwing verbonden door middel van de aanduiding ‘relatie’ wordt aangemerkt als behorend tot één agrarisch bedrijf;
9. de goot- en bouwhoogte van gebouwen, niet zijnde bedrijfswoningen, mogen ten hoogste 4,5 m respectievelijk 12 m bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
10. de dakhelling van de gebouwen bedraagt ten minste 22º.
b. Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
1. per bedrijf is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan, dan wel ten hoogste het bestaande aantal;
2. de goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk maximaal 4,5 m en 9 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen en mits wordt gebouwd in één bouwlaag met kap;
3. de bedrijfswoning moet zijn voorzien van een kap, waarvan de dakhelling minimaal 30° en maximaal 60° dient te bedragen;
4. de oppervlakte van de bedrijfswoning inclusief de bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt ten hoogste 300 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze groter is;
5. de goot- en bouwhoogte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedragen niet meer dan respectievelijk 3 m en 5,5 m, dan wel de bestaande hoogten indien deze meer bedragen;
6. de aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op het erf binnen 30 m uit een gevel van de bedrijfswoning te worden gebouwd, met uitzondering van bestaande bijgebouwen die op een grotere afstand zijn geplaatst.
c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
1. alle bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen binnen het onder het lid 3.2, sub a, onder 2 genoemde bouwperceel te worden gebouwd, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen en bouwwerken ten behoeve van dagrecreatieve voorzieningen;
2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 12 m, met uitzondering van de bouwhoogte van reclamemasten die ten hoogste 6 m mag bedragen, de bouwhoogte van sleufsilo’s die ten hoogste 2,5 m mag bedragen en de bouwhoogte van dagrecreatieve voorzieningen die ten hoogste 3 m mag bedragen;
3. de ashoogte van windturbines bedraagt niet meer dan 15 m, dan wel niet meer dan de bestaande ashoogte indien deze meer bedraagt; de wieklengte bedraagt niet meer dan 2/3 van de ashoogte; de afstand van de windturbine tot de dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ bedraagt ten minste de masthoogte + 1/3 wieklengte.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- het landschapsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
nadere eisen stellen aan:
- de afstand tussen de gebouwen. Hierdoor kan worden voorkomen dat het op geconcentreerd bouwen gerichte streven wordt aangetast;
- de afstand tot de weg;
- de plaats van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- de goothoogte, bouwhoogte en dakhelling van gebouwen.
3.4 Afwijken van de bouwregels
a. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
1. lid 3.2, sub a onder 5:
voor het bouwen van stallen, mits is aangetoond dat er geen significant negatieve gevolgen zijn voor de instandhoudingsdoelstelling van Natura 2000-gebieden als gevolg van ammoniakdepositie;
2. lid 3.2, sub a, onder 6:
voor het vergroten van de oppervlakte van de stalvloer van een bestaande intensieve veehouderij (ondergeschikte neventak of volwaardig), met dien verstande dat de stalvloeroppervlakte niet mag worden uitgebreid, dan wel kan worden uitgebreid tot een oppervlakte van ten hoogste 5.000 m2, overeenkomstig navolgend overzicht:
Adres |
Plaats |
Uitbreiding oppervlakte |
Oostumerweg 10 |
Garnwerd |
Geen uitbreiding |
Warffumerweg 5 |
Rasquert |
Geen uitbreiding |
M.D. Teenstraweg 10 |
Den Andel |
Geen uitbreiding |
Oude Ae 7 |
Winsum |
Tot 5.000 m2 |
Het hiervoor gestelde is niet van toepassing voor zover de toename van de stalvloeroppervlakte noodzakelijk is om daarmee tegemoet te komen aan aangescherpte eisen op het gebied van milieu en dierenwelzijn en het aantal te houden dieren daarbij niet toeneemt.
Binnen de gebouwen mag ten hoogste één bouwlaag worden gebruikt voor het houden van dieren;
3. lid 3.2, sub a, onder 9:
voor het verhogen van de goot- en bouwhoogte voor bedrijfsgebouwen tot respectievelijk maximaal 6 m en 14 m;
4. lid 3.2, sub a, onder 10:
voor het verminderen van de dakhelling;
5. lid 3.2, sub a, onder 9 en 10:
voor het bouwen van serre-, vrijloop- of boogstallen, mits:
- de bouwhoogte van boogstallen niet meer bedraagt dan 12 m;
- de bouwhoogte van serrestallen niet meer bedraagt dan 8 m;
- het gebruik van de verlichting niet meer dan 150 lux bedraagt, tenzij de stal tussen 20.00 uur en 06.00 uur is voorzien van voorzieningen die de lichtuitstraling met ten minste 90% reduceren;
- er overeenstemming is over een goede landschappelijke inpassing en de uitvoering van het plan voor landschappelijke inpassing is geborgd;
6. lid 3.2, sub b, onder 1:
voor de bouw van een tweede bedrijfswoning bij een agrarisch bedrijf, mits:
- wordt gebouwd binnen het in lid 3.2, sub a, onder 1 genoemde bouwvlak;
- de noodzaak van de tweede bedrijfswoning vanuit permanente toezichtsaspecten wordt gemotiveerd;
- de omvang van het bedrijf zodanig is dat sprake is van een structureel volwaardig tweepersoonsbedrijf;
- de tweede bedrijfswoning wordt gesitueerd nabij de bestaande eerste bedrijfswoning en de bedrijfsbebouwing;
7. lid 3.2, sub b, onder 3:
voor het vergroten van de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen per hoofdgebouw tot 70 m² respectievelijk 90 m², mits:
- de gezamenlijke oppervlakte van het bouwvlak en de tuin ten minste 1.000 m² respectievelijk 2.000 m² bedraagt.
b. De onder a bedoelde afwijking mag daarnaast:
- geen onevenredige afbreuk doen aan het milieu, de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater;
- geen negatieve invloed hebben op de ontwikkelingsmogelijkheden van andere gronden en gebouwen.
3.5 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
a. het gebruik van bestaande gebouwen niet zijnde stallen, voor het houden van landbouwhuisdieren;
b. het gebruik van verlichting in een nieuwe ligboxenstal die meer dan 150 lux bedraagt, tenzij de stal tussen 20.00 uur en 06.00 uur is voorzien van voorzieningen die de lichtuitstraling met ten minste 90% reduceren;
c. het gebruik van assimilatiebelichting in een nieuwe kas die niet voorzien is van:
- een lichtscherminstallatie aan de bovenzijde waarmee van zonsondergang tot zonsopgang ten minste 98% van de lichtuitstraling wordt gereduceerd;
- een afscherming van de zijgevel, zodanig dat de lichtuitstraling op 10 m afstand van zonsondergang tot zonsopgang met ten minste 95% wordt gereduceerd en de gebruikte lampen niet zichtbaar zijn;
d. het gebruik van de manege ter plaatse van de aanduiding ‘manege’, Klein Garnwerd 2 te Winsum voor paardensportevenementen en horeca activiteiten;
e. het gebruik van bedrijfsgebouwen en vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
f. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan huis verbonden beroep en/of bedrijf, zodanig dat:
1. de bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van een aan huis verbonden beroep of bedrijf meer bedraagt dan een derde deel van de oppervlakte van de gebouwen op een bouwperceel, met een maximum oppervlakte van 50 m2;
2. de woonfunctie onevenredig wordt aangetast;
3. degene die de activiteiten in de woning uitvoert, geen bewoner van de woning is;
4. er detailhandel plaatsvindt die geen verband houdt met het aan huis verbonden beroep of bedrijf;
5. de activiteiten qua aard, omvang en uitstraling niet passen in een woonomgeving;
6. de activiteiten meldingsplichtig zijn volgens het Activiteitenbesluit of vergunningplichtig als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
7. de verkeers- en parkeerdruk in de naaste omgeving onevenredig toeneemt;
g. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een bed and breakfast, zodanig dat:
1. het aantal kamers ten behoeve van bed and breakfast meer dan vier bedraagt;
2. het parkeren niet op eigen terrein plaatsvindt;
h. het gebruik van de molen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – windmolen’ voor wonen.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
a. lid 3.1:
voor een kleinschalig kampeerterrein op erven bij agrarische bedrijven, met dien verstande dat:
- de afwijking niet van toepassing is voor zover de gronden mede zijn bestemd als Waarde – Landschap, Waarde – Natuur, Waarde – Open gebied of Waarde – Wierde invloedszone;
- het realiseren van een kleinschalig kampeerterrein uitsluitend is toegestaan op het erf van een als zodanig bestemd agrarisch bedrijf;
- de grootte van het betreffende erf minimaal 2.500 m² bedraagt;
- ten hoogste 25 kampeermiddelen worden geplaatst;
- de afstand tot de dichtstbijzijnde als zodanig bestemde woning ten minste 50 m bedraagt;
- het kampeerterrein door opgaande beplanting wordt omzoomd;
- de bebouwde oppervlakte aan sanitaire voorzieningen ten hoogste 25 m² bedraagt.
b. lid 3.1:
voor de uitoefening van een nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf, mits:
1. de nevenactiviteit niet de primaire productie betreft en ondergeschikt blijft aan de agrarische hoofdactiviteit;
2. de nevenactiviteit uitsluitend betrekking heeft op:
- sociale, culturele, maatschappelijke, recreatieve en educatieve functies, waaronder begrepen expositieruimten, kinderboerderij en kampeerboerderij;
- zorgfuncties, met dien verstande dat de zorgfunctie plaatsvindt binnen bestaande bebouwing, er sprake is van een levensvatbaar agrarisch bedrijf en er sprake is van een verwevenheid tussen zorgfunctie en het (grondgebonden) agrarisch bedrijf;
- detailhandel, met dien verstande dat deze zich beperkt tot het aanbieden en verkopen van hoofdzakelijk ambachtelijke, agrarische en/of aan de agrarische sector gelieerde producten en dat de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 120 m² en plaatsvindt binnen bestaande bebouwing;
- een bedrijf genoemd in de als bijlage 1 bij deze regels opgenomen Staat van bedrijven, categorieën 1 en 2 van de publicatie Bedrijven en Milieuzonering van de VNG ofwel hiermee wat betreft het leefklimaat vergelijkbare bedrijven;
3. de bestaande landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden worden behouden;
4. de verschijning van het gehele bedrijf landschappelijk wordt ingepast;
5. de nevenactiviteit beperkt blijft tot het agrarisch bouwperceel, waarbij alleen gebruik wordt gemaakt van de bestaande gebouwen;
6. de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de totale vloeroppervlakte en de opslag van goederen plaatsvindt binnen de gebouwen.
c. lid 3.5, onder a:
voor het gebruik van bestaande gebouwen voor het houden van landbouwhuisdieren, mits is aangetoond dat er geen significant negatieve gevolgen zijn voor de instandhoudingsdoelstelling van natura 2000-gebieden als gevolg van ammoniakdepositie.
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- het aanleggen van dagrecreatieve voorzieningen, in de vorm van voet-, fiets- en ruiterpaden, picknickplaatsen, parkeervoorzieningen en de inrichting van visoevers;
- het aanleggen of verwijderen van ondergrondse leidingen;
- het graven, verleggen of dempen van sloten;
- het vellen en rooien van houtopstanden;
- het aanleggen van landbouwontsluitingswegen, voet- en fietspaden.
b. De onder a bedoelde vergunning is niet vereist indien het werken en/of werkzaamheden betreft die het normale onderhoud tot doel hebben.
c. Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.
3.8 Wijzigingsbevoegdheid
a. Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen voor het vergroten van de totale bebouwde oppervlakte binnen het bouwvlak, tot maximaal 2 ha, met uitzondering van intensieve veehouderijen en met uitzondering van gronden die geheel of gedeeltelijk mede bestemd zijn als Waarde – Landschap, Waarde – Natuur of Waarde -Wierde invloedszone, mits:
- bedrijfseconomische overwegingen voor het uitbreiden van de bebouwing aanwezig zijn;
- is aangetoond dat binnen het bestaande bouwperceel geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding;
- de historisch gegroeide landschapsstructuur wordt gerespecteerd;
- er voldoende afstand in acht wordt genomen tot andere ruimtelijke elementen;
- de infrastructurele ontsluiting toereikend is;
- de ordening, maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen evenwichtig is;
- er overeenstemming is over een goede landschappelijke inpassing en de uitvoering van het plan voor landschappelijke inpassing is geborgd; het gebruik van de bebouwing is uitsluitend toegestaan indien de erfbeplanting overeenkomstig het beplantingsplan is aangelegd en vervolgens in stand wordt gehouden;
- de voor de bedrijfsvoering niet meer in gebruik zijnde opstallen, met uitzondering van monumentale of karakteristieke gebouwen op het bouwperceel worden gesaneerd;
- geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische, cultuurhistorische en archeologische waarden, het bebouwingsbeeld, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en het woon- en leefklimaat van direct omwonenden;
- er rekening wordt gehouden met het aspect nachtelijke uitstraling.
b. Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan, voor zover het betreft agrarische bedrijfsgebouwen met bijbehorende erven, bij agrarische bedrijfsbeëindiging wijzigen ten behoeve van:
1. wonen;
2. aan het landelijke gebied gebonden niet-agrarische bedrijven;
3. sociale, culturele, medische en educatieve voorzieningen;
4. bedrijven behorend tot de milieucategorieën 1 en 2, alsmede behorend tot categorie 3.1 voor zover naar aard en invloed op de omgeving met de categorieën 1 en 2 gelijk te stellen bedrijvigheid van de publicatie Bedrijven en Milieuzonering van de VNG (zie de als bijlage 1 bij regels opgenomen Staat van bedrijven);
5. recreatieve functies in de vorm van groepsaccommodaties, hotels en/of pensions;
6. maneges.
Aan deze functiewijzigingen, zijn de volgende voorwaarden verbonden:
- de activiteiten genoemd onder 2 tot en met 6 zijn uitsluitend toegestaan in combinatie met de woonfunctie;
- het aantal wooneenheden per voormalig agrarisch bedrijf mag niet meer bedragen dan één;
- de activiteiten genoemd onder 2 tot en met 6 dienen plaats te vinden binnen de gebouwen en op het bijbehorende erf;
- de functie wonen wordt beperkt tot het hoofdgebouw;
- de verbouw vindt uitsluitend inpandig plaats;
- de bestaande maatvoering, die wordt bepaald door de goothoogte, dakhelling, nokhoogte, nokrichting en oppervlakte, blijft gehandhaafd, behoudens geringe uitwendige aanpassingen;
- gestreefd dient te worden naar het afbreken van landschappelijk verstorende bebouwing;
- er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen (agrarische) bedrijven;
- er dient zorg te worden gedragen voor een goede landschappelijke inpassing;
- er mag geen onaanvaardbare verkeersaantrekkende werking ontstaan;
- de opslag van materialen of goederen op het erf, anders dan voor het verwezenlijken van de bestemming, is uitgesloten;
- detailhandel, anders dan in ambachtelijke, agrarische of aan de agrarische sector gelieerde producten, is uitdrukkelijk uitgesloten, waarbij de bedrijfsvloeroppervlakte beperkt dient te blijven tot maximaal 60 m²;
- onnodige sloop van monumentale bebouwing dient te worden voorkomen;
- de vestiging van maneges is uitsluitend toegestaan in de nabijheid van kernen.
Na wijziging krijgt het perceel de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – voormalige boerderij’ en de bestemming die past bij de nieuwe functie (respectievelijk Wonen, Bedrijf, Horeca, Maatschappelijk, Recreatie – Recreatiewoning of Sport - Manege). Ook is het mogelijk om de bestemming weer te wijzigen naar de agrarische bedrijfsbestemming.