Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
a. het plan:
het bestemmingsplan Buitengebied Winsum van de gemeente Winsum;
b. bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0053.BPBG2011BEHE1-VA02 met de bijbehorende regels en bijlagen;
c. aan- en uitbouw:
een onderdeel van een hoofdgebouw dat door de vorm daarvan onderscheiden kan worden en dat door zijn ligging en/of in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan de hoofdvorm;
d. aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
e. aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
f. aan huis verbonden beroep en/of bedrijf:
een dienstverlenend beroep en/of bedrijf, dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
g. agrarisch bedrijf:
bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen, houtteelt daaronder begrepen, of het houden van dieren, met inbegrip van productiegerichte paardenhouderijen en boom- en sierkwekerijen;
h. agrarisch bouwperceel:
aaneengesloten stuk grond waarop bebouwing met een hoofdgebouw en bijbehorende gebouwen van een agrarisch bedrijf is toegestaan;
i. bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
j. bed and breakfast:
een kleinschalige, aan de woonfunctie ondergeschikte, recreatieve verblijfsvoorziening voor uitsluitend logies en ontbijt;
k. bedrijf:
inrichting voor de bedrijfsmatige uitoefening van industrie, ambacht, handel, vervoer of nijverheid;
l. bedrijfswoning:
woning die gezien ligging en functie bedoeld is voor de huisvesting van personen wier aanwezigheid, gelet op de bestemming van een gebouw of een terrein, noodzakelijk is;
m. belemmeringenstrook:
een strook grond of water waaraan beperkingen kunnen worden opgelegd in verband met de veiligheid van ondergrondse en/of bovengrondse leidingen;
n. beperkt kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;
o. bestaande:
1. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen;
2. het onder 1 bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende Beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of de Beheersverordening, of een andere planologische toestemming;
p. bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
q. bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
r. bijgebouw:
een opzichzelfstaand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
s. boom- en sierkwekerij:
een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van beplantingsgewassen zoals bos- en haagplantsoen, laan- en parkbomen, vrucht- en fruitbomen, struiken en vaste planten (onder meer bestemd voor tuinen en parken), rozenstruiken, sierconiferen en overige sierheesters, een en ander in de vorm van vollegrondsteelt, dan wel pot- of containerteelt;
t. bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
u. bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
v. bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten; het agrarische bouwperceel bestaat uit een denkbeeldige rechthoek van 1,5 ha, dan wel 1 ha, afhankelijk van de kwetsbaarheid van het landschap;
w. bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten; het bouwvlak van het agrarisch bedrijf omvat een zoekgebied, waarin aaneengesloten bebouwing kan worden opgericht op een bouwperceel van 1,5 ha, dan wel 1 ha, afhankelijk van de kwetsbaarheid van het landschap;
x. bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
y. boveninsteek watergang:
de snijlijn van het maaiveld en het beloop van een watergang;
z. cultuurhistorie:
fysieke overblijfselen van de historie, zowel bovengronds als ondergronds als het cultuurlandschap met zijn historische landschapselementen als verbinding daartussen;
aa. detailhandel:
bedrijfsmatig te koop aanbieden en uitstallen van goederen met het oog op de verkoop van die goederen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan voor de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
bb. dienstverlening:
inrichtingen ten behoeve van het bedrijfsmatig verlenen van commerciële en niet-commerciële diensten;
cc. Ecologische Hoofdstructuur:
samenhangend netwerk van natuurgebieden van (inter)nationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden;
dd. erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;
ee. extensieve dagrecreatie:
vorm van recreatief medegebruik van het agrarisch gebied of het natuurgebied waarbij het ruimtebeslag beperkt is, zoals wandelen, fietsen en vissen;
ff. gebouw:
elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
gg. geluidzoneringsplichtige inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidzone moet worden vastgesteld;
hh. geomorfologie:
verklarende beschrijving van de vormen van de aardoppervlakte (zoals wierden, kwelderwallen, kreekruggen en dijken), in verband met de wijze van hun ontstaan;
ii. gevoelige bestemmingen:
als gevoelige bestemmingen worden aangemerkt woningen, scholen, crèches en kinderopvangplaatsen, met bijbehorend erf;
jj. grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:
agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf;
kk. hoofdgebouw:
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
ll. horecabedrijf:
een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt.
mm. houtsingel:
met bomen en struiken begroeide strook langs een perceelafscheiding, waarbij de begroeiing zich niet bevindt op een aarden wal;
nn. houtteelt:
bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend het kweken van bomen ten behoeve van de houtproductie op gronden die hier in principe tijdelijk voor worden gebruikt en waarvoor ontheffing is verleend op grond van artikel 6, tweede lid, van de Boswet;
oo. houtwal:
door mensen opgeworpen, langgerekte aarden wal met daarop aaneengesloten beplanting van verschillende houtsoorten en een onderbegroeiing;
pp. huishouden:
één of meer personen die op hetzelfde adres wonen en een economisch-consumptieve eenheid vormen; vaak is een huishouden gebaseerd op bloedverwantschap en huwelijksbinding;
qq. intensieve veehouderij:
niet-grondgebonden agrarische bedrijven die zelfstandig of als neventak geheel of nagenoeg geheel in gebouwen varkens, pluimvee, vleeskalveren en pelsdieren houden, met uitzondering van het biologisch houden van dieren overeenkomstig de Landbouwkwaliteitswet;
rr. kampeermiddel:
recreatief nachtverblijf met een mobiel karakter, zoals een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan, voor zover dat bedoeld is voor een tijdelijke plaatsing op een kampeerterrein en niet als bouwwerk is aan te merken;
ss. kas:
een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, bloemen of planten;
tt. kleinschalige verblijfsrecreatie:
1. het houden van een kampeerterrein bij een agrarisch bedrijf voor (ten hoogste 25) kampeermiddelen;
2. het houden van een kampeerterrein door een organisatie met een doelstelling van sociale, culturele, educatieve of wetenschappelijke aard;
uu. kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, die in acht moet worden genomen;
vv. landbouwhuisdieren:
dieren die voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf (veehouderij) worden gehouden in verband met de productie van bijvoorbeeld melk, vlees, wol, veren of eieren of die gehouden worden in verband met bijvoorbeeld het berijden van dieren;
ww. landschappelijke waarden:
essentiële elementen en kenmerken van landschappen, fysiek van aard;
xx. landschapselement:
elementen in het landschap in de vorm van bomen, bosschages en weg- en laanbeplanting, dijken, dobben, oude rivierbeddingen et cetera;
yy. maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, sportvoorzieningen, recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel ten dienste van deze voorzieningen;
zz. magneetveldzone:
de strook grond die zich aan beide zijden langs de hoogspanningslijn uitstrekt en waarbinnen het magneetveld gemiddeld over een jaar hoger is of in de toekomst hoger kan worden dan 0,4 microtesla;
aaa. manege:
een bedrijf waarin de activiteiten in hoofdzaak bestaan uit het geven van instructies aan derden met het oog op recreatief gebruik van paarden/pony's en het bieden van huisvesting aan die paarden/pony's;
bbb. mestfoliebassin:
een mestbassin, uitgevoerd als een met folie beklede grondput, met of zonder omdijking; afhankelijk van de constructie van het mestfoliebassin kan deze al dan niet als een bouwwerk, geen gebouw zijnde worden beschouwd;
ccc. mestsilo:
bouwwerk, geen gebouw zijnde, in de vorm van een mestbassin, niet zijnde een foliebassin, mestzak of mestkelder en geheel of grotendeels gelegen boven het aansluitende terrein;
ddd. mestvergistingsinstallatie:
installatie voor het produceren van duurzame energie door het bewerken van uitwerpselen van dieren tot krachtens artikel 5, tweede lid van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet aangewezen eindproducten van een krachtens dat artikellid omschreven bewerkingsprocedé dat ziet op het vergisten van ten minste 50 gewichtsprocenten uitwerpselen van dieren met in de omschrijving van dat procedé genoemde nevenbestanddelen, inclusief installaties voor opslag en bewerking van het biogas, en voor-, tussen- en naopslag van mest;
eee. mestzak:
mestbassin, geheel of grotendeels gelegen boven het aansluitende terrein, voornamelijk opgebouwd uit kunststoffolies, waarvan de bodemafdichting en afdekking één geheel vormen; afhankelijk van de constructie van de mestzak kan deze al dan niet als een bouwwerk, geen gebouw zijnde worden beschouwd;
fff. microtesla:
meeteenheid waarin de sterkte van het magneetveld wordt uitgedrukt;
ggg. natuurlijke waarden:
biotische en abiotische waarden van een gebied;
hhh. nevenactiviteiten:
aan de hoofdactiviteit ondergeschikte activiteiten die niet rechtstreeks de uitoefening van de agrarische bedrijfsvoering betreffen;
iii. niet aan het buitengebied gebonden niet-agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat naar de aard van zijn activiteiten niet is gebonden aan het buitengebied of waarvan de activiteiten niet zijn gericht op het buitengebied;
jjj. niet-opgaande gewassen:
bomen, struiken en andere gewassen die vanaf het maaiveld normaal gesproken geen grotere hoogte dan 1,5 m bereiken, zoals laagstambomen en bessenstruiken;
kkk. paardrijbak:
buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, voorzien van een zandbed en al dan niet voorzien van een omheining;
lll. peil:
1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de bouwhoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de bouwhoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
mmm. permanente bewoning:
gebruik van een recreatiewoning als feitelijk hoofdverblijf;
nnn. productiegerichte paardenhouderij:
een paardenhouderij waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan en/of met paarden worden verricht, die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten, trainen en verhandelen van paarden;
ooo. recreatiewoning:
een woonverblijf bestemd voor recreatief gebruik door gebruikers die hun hoofdverblijf elders hebben;
ppp. relatie:
een figuur dat twee afzonderlijk weergegeven delen van een bouwperceel met elkaar verbindt, zodanig dat voor toepassing van de regels sprake is van één bouwperceel;
qqq. risicovolle inrichting:
een inrichting bij welke een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een veiligheidsafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
rrr. seksinrichting:
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
sss. sleufsilo:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, in of op het land voor de opslag van mest of groenvoer;
ttt. tuin:
grond die niet tot het erf behoort, maar wel deel uitmaakt van de woonomgeving en is ingericht als sier- of gebruikstuin, inclusief de op deze grond aanwezige afscheidingen;
uuu. veiligheidszone:
een strook grond of water en de zich boven deze strook bevindende ruimte waaraan beperkingen voor het gebruik kunnen worden opgelegd in verband met de veiligheid van personen en functies;
vvv. vloeroppervlakte (bruto):
de oppervlakte van een ruimte of een groep van ruimten, gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, die de desbetreffende ruimte of groep van ruimten omhullen; voor de bepaling van de bruto vloeroppervlakte wordt verwezen naar de NEN 2580;
www. windmolen:
molen die door de wind wordt aangedreven, anders dan een windturbine;
xxx. windturbine:
door wind aangedreven molen die wordt gebruikt voor de productie van elektriciteit;
yyy. woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
zzz. zoekgebied:
bouwvlak van het agrarisch bedrijf waarin aaneengesloten bebouwing kan worden opgericht op een bouwperceel van 1,5 ha, dan wel 1 ha, afhankelijk van de kwetsbaarheid van het landschap.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
a. de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak; voor zover in de regels een dakhelling is voorgeschreven, is deze niet van toepassing op horizontale gedeelten van afgeknotte daken, de lage dakvlakken van mansardekappen en op dakvlakken welke niet evenwijdig aan de noklijn zijn gelegen;
b. de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, gemeten op het snijvlak van het gevelvlak en het dakvlak;
c. de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
d. de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen als schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
e. de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
f. de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de plaatsing van gebouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.