Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. agrarische bedrijven, met inbegrip van de bestaande intensieve veehouderijbedrijven ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’;
b. cultuurgrond;
c. extensieve dagrecreatie;
d. evenemententerrein, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘evenemententerrein’;
e. manege, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘manege’;
f. hoveniersbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘hovenier’;
g. recreatieverblijven, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘recreatie’;
h. tuin, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘tuin’;
i. ijsbaan met de daarbij behorende voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘ijsbaan’;
j. viskwekerij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘viskwekerij’;
k. windturbine, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘windturbine’;
l. paardenstalling, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – paardenstalling’;
m. voormalige agrarische bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – plattelandswoning’;
n. transportbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – transportbedrijf’;
o. bescherming van de karakteristieke huisgrachten en bijbehorende (opgaande) beplanting;
met de daarbij behorende:
p. bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen;
q. tuinen en erven, parkeervoorzieningen, wegen en paden, water, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
In de bestemming zijn niet begrepen:
- boom- en fruitteelt, met uitzondering van de teelt van niet-opgaande gewassen;
- houtteelt en de aanleg van bos, met uitzondering van bestaand productiebos;
- mestvergisting.
De bestemming extensieve dagrecreatie is beperkt tot de inrichting en het gebruik van dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van voet-, fiets- en ruiterpaden, picknickplaatsen, parkeervoorzieningen, visoevers, voorzieningen voor de kanovaart en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen.
Van de in de bestemming begrepen wegen mag het aantal rijstroken ten hoogste twee bedragen.
In de bestemming is de aanleg van één paardrijbak per agrarisch bedrijf voor hobbymatig gebruik begrepen, mits de oppervlakte ten hoogste 1.200 m² bedraagt en de paardrijbak landschappelijk wordt ingepast.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
a. alle gebouwen van een agrarisch bedrijf worden gebouwd binnen het bouwperceel, gelegen in het bouwvlak dat als zoekgebied fungeert;
b. de grootte van het bouwperceel bedraagt maximaal 15.000 m2, dan wel de bestaande grootte indien deze meer bedraagt, met dien verstande dat:
- de bebouwing zoveel mogelijk wordt geclusterd;
- uitbreiding van het bouwperceel tot boven de 10.000 m2 alleen mogelijk is indien:
-
is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische, cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
-
de historisch gegroeide landschapsstructuur wordt gerespecteerd;
-
er voldoende afstand in acht wordt genomen tot andere ruimtelijke elementen;
-
de infrastructurele ontsluiting toereikend is;
-
de ordening, maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen evenwichtig is;
-
er overeenstemming is over een goede landschappelijke inpassing en de uitvoering van het plan voor landschappelijke inpassing is geborgd; het gebruik van de bebouwing is uitsluitend toegestaan indien de erfbeplanting overeenkomstig het beplantingsplan is aangelegd en vervolgens in stand wordt gehouden;
-
de voor de bedrijfsvoering niet meer in gebruik zijnde opstallen, met uitzondering van monumentale of karakteristieke gebouwen op het bouwperceel c.q. het verlaten bouwperceel, worden gesaneerd;
-
het woon- en leefklimaat van direct omwonenden niet onevenredig wordt aangetast;
-
er rekening wordt gehouden met het aspect nachtelijke uitstraling;
- de uitbreidingsrichting aansluit bij het aanwezige bebouwingspatroon, waarbij tevens rekening wordt gehouden met het uitzicht van (bedrijfs)woningen;
c. in afwijking van het bepaalde onder b bedraagt het bouwperceel ter plaatse van de gronden die geheel of gedeeltelijk zijn bestemd als Waarde – Geomorfologie, Waarde – Invloedsgebied wierden of Waarde - Landschap, maximaal 10.000 m², tenzij anders is aangegeven op de lijst ‘afweging omvang agrarisch bouwperceel’ die is opgenomen in de bijlagen bij de regels (bijlage 1);
d. uitsluitend de bestaande stallen zijn toegestaan;
e. een uitzondering op het bepaalde onder d geldt voor het oprichten van nieuwe gebouwen ten behoeve van het houden van landbouwhuisdieren onder de voorwaarde dat dit uitsluitend is toegestaan indien is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakemissie van het betreffende bedrijf;
f. in afwijking van het bepaalde onder e bedraagt de staloppervlakte voor de uitoefening van intensieve veehouderij (ondergeschikte neventak of volwaardig) niet meer dan de bestaande staloppervlakte;
g. bij de berekening van de oppervlakte van het bouwperceel worden voortuinen en huisgrachten niet meegerekend;
h. bebouwing verbonden door middel van de aanduiding ‘relatie’ wordt aangemerkt als behorend tot één agrarisch bedrijf;
i. binnen een afstand van 5 meter gemeten vanaf de boveninsteek van watergangen met de bestemming Water mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van de bestaande gebouwen.
3.2.2 Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:
a. de bedrijfsgebouwen dienen minimaal 3 meter achter de voorgevel van de bedrijfswoning en minimaal 20 meter vanaf de naar de weg gekeerde bouwperceelgrens/grenzen van de openbare weg te worden gebouwd, dan wel overeenkomstig de bestaande situatie;
b. onder bedrijfsgebouwen zijn kassen met een bouwhoogte van meer dan 1,2 meter tot een oppervlakte van 600 m² begrepen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
c. de goot- en bouwhoogte van de bedrijfsgebouwen bedragen ten hoogste 5 meter respectievelijk 14 meter, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
d. de dakhelling van de bedrijfsgebouwen bedraagt ten minste 22º.
3.2.3 Bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
a. per bedrijf is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan, dan wel ten hoogste het bestaande aantal;
b. in afwijking van sub a is ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning uitgesloten’ geen bedrijfswoning toegestaan;
c. de goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk maximaal 3,5 meter en 8 meter, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
d. de bedrijfswoning moet zijn voorzien van een kap, waarvan de dakhelling minimaal 30° en maximaal 60° dient te bedragen;
e. de oppervlakte van de bedrijfswoning inclusief de bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt ten hoogste 300 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
f. de goot- en bouwhoogte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedragen niet meer dan respectievelijk 3 meter en 5,5 meter, dan wel de bestaande hoogten indien deze meer bedragen;
g. de aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op ten minste 1 meter achter de voorgevel van de bedrijfswoning, dan wel het verlengde hiervan, te worden gebouwd;
h. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning’ is tevens het wonen, anders dan ten behoeve van het agrarisch bedrijf, toegestaan; de onder c tot en met g genoemde bouwregels zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de oppervlakte van de woning, inclusief de bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen, niet meegerekend wordt met de oppervlakte van het agrarisch bouwperceel en met dien verstande dat ten behoeve van het agrarisch bedrijf de bouw van een nieuwe bedrijfswoning niet is toegestaan.
3.2.4 Overige gebouwen
Voor het bouwen van overige gebouwen gelden de volgende regels:
-
gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding mogen buiten het bouwperceel worden gebouwd; de maximale inhoud bedraagt 50 m3 per gebouw, dan wel ten hoogste de bestaande inhoud indien deze meer bedraagt; de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 3,5 meter;
-
ter plaatse van de aanduiding ‘ijsbaan’ is bebouwing ten behoeve van de functie ijsbaan toegestaan tot een oppervlakte van 150 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
3.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. alle bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen binnen het bouwperceel te worden gebouwd, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen en bouwwerken ten behoeve van dagrecreatieve voorzieningen;
b. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 14 meter, met uitzondering van de bouwhoogte van reclamemasten die ten hoogste 6 meter mag bedragen en de bouwhoogte van dagrecreatieve voorzieningen die ten hoogste 3 meter mag bedragen;
c. de ashoogte van windturbines bedraagt niet meer dan 15 meter, dan wel de hoogte zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte (m)’; de wieklengte bedraagt niet meer dan twee derde van de ashoogte;
d. binnen een afstand van 5 meter gemeten vanaf de boveninsteek van watergangen met de bestemming Water mogen geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, met uitzondering van de bestaande bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- het landschapsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
nadere eisen stellen aan:
- de afstand tussen de gebouwen. Hierdoor kan worden voorkomen dat het op geconcentreerd bouwen gerichte streven wordt aangetast;
- de afstand tot de weg;
- de plaats van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- de goothoogte, bouwhoogte en dakhelling van gebouwen.
3.4 Afwijken van de bouwregels
a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
1. lid 3.2.1, sub a:
voor het verschuiven van het bouwvlak, mits:
- de totale bebouwde oppervlakte niet wordt vergroot;
- is aangetoond dat de verschuiving noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
- de ordening, maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen evenwichtig is;
- er overeenstemming is over een goede landschappelijke inpassing en de uitvoering van het plan voor landschappelijke inpassing is geborgd; het gebruik van de bebouwing is uitsluitend toegestaan indien de erfbeplanting overeenkomstig het beplantingsplan is aangelegd en vervolgens in stand wordt gehouden;
2. lid 3.2.1, sub b:
voor het vergroten van het bouwperceel binnen het bouwvlak, tot maximaal 20.000 m2, met uitzondering van intensieve veehouderijen, mits:
- bedrijfseconomische overwegingen voor het uitbreiden van de bebouwing aanwezig zijn;
- is aangetoond dat binnen de bestaande denkbeeldige rechthoek geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding;
- is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische, cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de historisch gegroeide landschapsstructuur wordt gerespecteerd;
- er voldoende afstand in acht wordt genomen tot andere ruimtelijke elementen;
- de infrastructurele ontsluiting toereikend is;
- de ordening, maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen evenwichtig is;
- er overeenstemming is over een goede landschappelijke inpassing en de uitvoering van het plan voor landschappelijke inpassing is geborgd; het gebruik van de bebouwing is uitsluitend toegestaan indien de erfbeplanting overeenkomstig het beplantingsplan is aangelegd en vervolgens in stand wordt gehouden;
- de voor de bedrijfsvoering niet meer in gebruik zijnde opstallen, met uitzondering van monumentale of karakteristieke gebouwen op het bouwperceel c.q. het verlaten bouwperceel, worden gesaneerd;
- het woon- en leefklimaat van direct omwonenden niet onevenredig wordt aangetast;
- er rekening wordt gehouden met het aspect nachtelijke uitstraling;
3. lid 3.2.1 sub e:
voor het bouwen van stallen, mits is aangetoond dat er geen significant negatieve gevolgen zijn voor de instandhoudingsdoelstelling van Natura 2000-gebieden als gevolg van ammoniakdepositie;
4. lid 3.2.1 sub f:
voor het vergroten van de oppervlakte van de stalvloer van een bestaande intensieve veehouderij (ondergeschikte neventak of volwaardig), met dien verstande dat de stalvloeroppervlakte niet mag worden uitgebreid, dan wel kan worden uitgebreid tot een oppervlakte van ten hoogste 5.000 m2 of 7.500 m2, overeenkomstig onderstaand overzicht:
Adres |
Plaats |
Uitbreiding oppervlakte |
Stedumerweg 28 |
Loppersum |
5.000 m2 |
Fraamweg 9 |
Middelstum |
Geen uitbreiding |
Kolkweg 5a |
Zijldijk |
7.500 m2 |
Godlinzerweg 5 |
Leermens |
Geen uitbreiding |
Wijmersweg 67 |
Loppersum |
Geen uitbreiding |
Westerweg 4 |
’t Zandt |
7.500 m2 |
Eekwerderweg 1 |
Wirdum |
Geen uitbreiding |
Stitswerderweg 25 |
Middelstum |
5.000 m2 |
Oosterwijtwerderweg 13 |
Eenum |
Geen uitbreiding |
Weersterweg 14 |
Stedum |
Geen uitbreiding |
Molenweg 16 |
Westeremden |
Geen uitbreiding |
mits is aangetoond dat er geen significant negatieve gevolgen zijn voor de instandhoudingsdoelstelling van Natura 2000-gebieden als gevolg van ammoniakdepositie.
De hiervoor genoemde beperkingen voor vergroting van de staloppervlakte zijn niet van toepassing voor zover de toename van de stalvloeroppervlakte noodzakelijk is om daarmee tegemoet te komen aan aangescherpte eisen op het gebied van milieu en dierenwelzijn en het aantal te houden dieren daarbij niet toeneemt.
Binnen de gebouwen mag ten hoogste één bouwlaag worden gebruikt voor het houden van dieren;
5. lid 3.2.2, sub a:
voor het verkleinen van de afstand van de bedrijfsgebouwen tot de weg;
6. lid 3.2.2, sub b:
voor een vergroting van het oppervlak aan kassen met een hoogte van 1,2 meter of meer per bedrijf tot ten hoogste 1.000 m2, voor zover de gronden niet mede zijn bestemd als Waarde – Geomorfologie, Waarde – Invloedsgebied wierden of Waarde - Landschap;
7. lid 3.2.2, sub c:
voor een verhoging van de bouwhoogte van torensilo’s tot ten hoogste 25 meter;
8. lid 3.2.2, sub c:
voor een verhoging van de goothoogte van bedrijfsgebouwen tot 6 meter;
9. lid 3.2.2, sub d:
voor een verlaging van de dakhelling van bedrijfsgebouwen tot ten minste 18º;
10. lid 3.2.1, sub i en lid 3.2.5, sub d:
voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mits vooraf advies wordt ingewonnen bij het betreffende waterschap.
b. De onder a bedoelde afwijkingen mogen daarnaast:
- geen onevenredige afbreuk doen aan het milieu, de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater;
- geen negatieve invloed hebben op de ontwikkelingsmogelijkheden van andere gronden en gebouwen.
c. Aan de onder a lid 3 tot en met 10 bedoelde afwijkingen wordt bovendien de voorwaarde gesteld dat gezorgd wordt voor een goede landschappelijke inpassing.
3.5 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
a. het gebruik van bestaande gebouwen niet zijnde stallen, voor het houden van landbouwhuisdieren;
b. het gebruik van gronden buiten het bouwperceel voor mestopslag;
c. het gebruik van de gronden voor reclamedoeleinden anders dan voor het op de gronden gevestigde bedrijf;
d. het gebruik van de gronden en gebouwen voor horecadoeleinden, tenzij behorend bij en ondergeschikt aan de manege ter plaatse van de aanduiding ‘manege’ en de ijsbaan ter plaatse van de aanduiding ‘ijsbaan’;
e. het gebruik van de gronden en gebouwen voor verblijfsrecreatieve doeleinden, met uitzondering van de recreatieverblijven ter plaatse van de aanduiding ‘recreatie’;
f. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
g. het gebruik van verlichting in een ligboxenstal die meer dan 150 lux bedraagt, tenzij de stal tussen 20.00 uur en 06.00 uur is voorzien van voorzieningen die de lichtuitstraling met ten minste 90% reduceren; deze bepaling geldt niet voor bestaande stallen;
h. het gebruik van assimilatiebelichting in kassen, tenzij de lichtuitstraling wordt gereduceerd op een wijze zoals bepaald in het Activiteitenbesluit.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
a. lid 3.1:
voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf in combinatie met een mestvergistingsinstallatie (co-vergisting) waarbij het bedrijf:
- in hoofdzaak eigen geproduceerde mest verwerkt en de co-vergiste mest gebruikt op de gronden die tot het bedrijf behoren of afvoert naar derden; of
- aangevoerde mest verwerkt en de co-vergiste mest hoofdzakelijk gebruikt op de tot het bedrijf behorende gronden, mits:
1. is aangetoond dat geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
2. er sprake is van een bouwperceel, gelegen aan een weg die berekend is op zwaar verkeer;
3. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
4. is aangetoond dat er geen significant negatieve gevolgen zijn voor de instandhoudingsdoelstelling van Natura 2000-gebieden als gevolg van ammoniakdepositie;
5. er overeenstemming is over een goede landschappelijke inpassing en de uitvoering van het plan voor landschappelijke inpassing is geborgd; het gebruik van de bebouwing is uitsluitend toegestaan indien de erfbeplanting overeenkomstig het beplantingsplan is aangelegd en vervolgens in stand wordt gehouden;
b. lid 3.1:
voor de uitoefening van een nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf, mits:
1. de nevenactiviteit niet de primaire productie betreft en ondergeschikt blijft aan de agrarische hoofdactiviteit;
2. de nevenactiviteit uitsluitend betrekking heeft op:
- sociale, culturele, recreatieve en educatieve functies en zorgfuncties, waaronder begrepen expositieruimten, kinderboerderij en kampeerboerderij;
- detailhandel, met dien verstande dat deze zich beperkt tot het aanbieden en verkopen van hoofdzakelijk ambachtelijke, agrarische en/of aan de agrarische sector gelieerde producten en dat de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 120 m² en plaatsvindt binnen bestaande bebouwing;
- een bedrijf behorend tot de milieucategorieën 1 en 2, alsmede behorend tot categorie 3.1 voor zover naar aard en invloed op de omgeving met de categorieën 1 en 2 gelijk te stellen bedrijvigheid van de publicatie Bedrijven en Milieuzonering van de VNG (zie Staat van bedrijven, bijlage 3);
3. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
4. de bestaande landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden worden behouden;
5. de verschijning van het gehele bedrijf landschappelijk wordt ingepast;
6. de nevenactiviteit wordt uitgeoefend binnen het agrarisch bouwperceel;
7. de bedrijfsactiviteiten plaatsvinden binnen de bestaande gebouwen, met dien verstande dat bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van totale vloeroppervlakte en de opslag van goederen dient plaats te vinden binnen de gebouwen;
c. lid 3.1:
voor het gebruik van agrarische cultuurgrond als tuin, mits:
- het perceel grenst aan de bestemming Wonen;
- geen bouwwerken zijn toegestaan;
- bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning een plan voor landschappelijke inpassing wordt ingediend;
d. lid 3.5, onder a:
voor het gebruik van bestaande gebouwen voor het houden van landbouwhuisdieren, mits is aangetoond dat er geen significant negatieve gevolgen zijn voor de instandhoudingsdoelstelling van Natura 2000-gebieden als gevolg van ammoniakdepositie;
e. lid 3.5, onder e:
voor kleinschalig kamperen, met dien verstande dat:
- geen kampeerterrein mag worden aangelegd op de gronden die mede zijn bestemd als Waarde – Geomorfologie, Waarde – Invloedsgebied wierden of Waarde – Landschap;
- de afstand tot de erfgrens van de dichtstbijzijnde woning van derden ten minste 50 meter bedraagt;
- het kleinschalig kampeerterrein grenst aan de woning van de betreffende beheerder;
- kamperen uitsluitend mogelijk is van 15 maart tot en met 31 oktober;
- maximaal 15 standplaatsen voor kampeermiddelen zijn toegestaan;
- stacaravans niet zijn toegestaan;
- per kleinschalig kampeerterrein maximaal drie chalets en/of trekkershutten zijn toegestaan;
- de totale oppervlakte aan bebouwing voor sanitaire voorzieningen maximaal 50 m2 bedraagt;
- bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning een plan voor landschappelijke inpassing wordt ingediend;
f. lid 3.5, onder e:
voor een ‘bed and breakfast’, mits:
- het aantal kamers ten behoeve van bed and breakfast maximaal drie bedraagt, voor ten hoogste zes personen in totaal;
- parkeren op eigen terrein plaatsvindt.
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- het aanleggen van dagrecreatieve voorzieningen, in de vorm van voet-, fiets- en ruiterpaden, picknickplaatsen, parkeervoorzieningen, de inrichting van visoevers en voorzieningen voor de kanovaart;
- het aanleggen van landbouwontsluitingswegen, voet- en fietspaden;
- het dempen van huisgrachten en het rooien van houtsingels die deel uitmaken van erven.
b. De onder a bedoelde vergunning is niet vereist indien het werken en/of werkzaamheden betreft die het normale onderhoud tot doel hebben.
c. Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.
3.8 Wijzigingsbevoegdheid
3.8.1 Vergroting agrarisch bouwperceel
Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan ter plaatse van de gronden die geheel of gedeeltelijk zijn bestemd als Waarde – Geomorfologie, Waarde – Invloedsgebied wierden, Waarde - Landschap, of Waarde - Wierde wijzigen voor het vergroten van het bouwperceel binnen het bouwvlak, tot maximaal 20.000 m2, met uitzondering van intensieve veehouderijen, mits:
- bedrijfseconomische overwegingen voor het uitbreiden van de bebouwing aanwezig zijn;
- is aangetoond dat binnen de bestaande denkbeeldige rechthoek geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding;
- is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische, cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de historisch gegroeide landschapsstructuur wordt gerespecteerd;
- er voldoende afstand in acht wordt genomen tot andere ruimtelijke elementen;
- de infrastructurele ontsluiting toereikend is;
- de ordening, maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen evenwichtig is;
- er overeenstemming is over een goede landschappelijke inpassing en de uitvoering van het plan voor landschappelijke inpassing is geborgd; het gebruik van de bebouwing is uitsluitend toegestaan indien de erfbeplanting overeenkomstig het beplantingsplan is aangelegd en vervolgens in stand wordt gehouden;
- de voor de bedrijfsvoering niet meer in gebruik zijnde opstallen, met uitzondering van monumentale of karakteristieke gebouwen op het bouwperceel c.q. het verlaten bouwperceel, worden gesaneerd;
- het woon- en leefklimaat van direct omwonenden niet onevenredig wordt aangetast;
- er rekening wordt gehouden met het aspect nachtelijke uitstraling.
3.8.2 Functiewijziging bij bedrijfsbeëindiging
Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan, voor zover het betreft agrarische bedrijfsgebouwen met bijbehorende erven, bij agrarische bedrijfsbeëindiging wijzigen ten behoeve van:
a. wonen;
b. aan het landelijke gebied gebonden niet-agrarische bedrijven;
c. sociale, culturele, medische en educatieve voorzieningen;
d. een bedrijf behorend tot de milieucategorieën 1 en 2, alsmede behorend tot categorie 3.1 voor zover naar aard en invloed op de omgeving met de categorieën 1 en 2 gelijk te stellen bedrijvigheid van de publicatie Bedrijven en Milieuzonering van de VNG (zie Staat van bedrijven, bijlage 3);
e. recreatieve functies in de vorm van groepsaccommodaties, hotels en/of pensions;
f. maneges en pensionstallen;
g. opslag van caravans en daarmee vergelijkbare kampeermiddelen.
Aan deze functiewijzigingen, zijn de volgende voorwaarden verbonden:
- de activiteiten genoemd onder b tot en met g zijn uitsluitend toegestaan in combinatie met de woonfunctie;
- het aantal wooneenheden per voormalig agrarisch bedrijf mag niet meer dan één bedragen;
- de activiteiten genoemd onder b tot en met g dienen plaats te vinden binnen de gebouwen;
- de functie wonen wordt beperkt tot het hoofdgebouw;
- de bestaande maatvoering, die wordt bepaald door de goothoogte, dakhelling, nokhoogte, nokrichting en oppervlakte, blijft gehandhaafd, behoudens geringe uitwendige aanpassingen;
- gestreefd dient te worden naar het afbreken van landschappelijk verstorende bebouwing;
- er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen (agrarische) bedrijven;
- er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan het milieu, de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater;
- er dient zorg te worden gedragen voor een goede landschappelijke inpassing;
- er mag geen onaanvaardbare verkeersaantrekkende werking ontstaan;
- detailhandel, anders dan ambachtelijke, agrarische of aan de agrarische sector gelieerde producten, is uitdrukkelijk uitgesloten; de bedrijfsvloeroppervlakte voor detailhandel dient beperkt te blijven tot maximaal 60 m²;
- de opslag van materialen of goederen op het terrein, anders dan voor het verwezenlijken van de bestemming, is uitgesloten;
- de vestiging van maneges is uitsluitend toegestaan in de nabijheid van kernen.
Na wijziging krijgt het voormalige agrarische bedrijf de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – voormalige boerderij’ en de bestemming die past bij de nieuwe functie (respectievelijk Wonen, Bedrijf, Horeca, Maatschappelijk of Recreatie).
3.8.3 Uitbreiding bouwvlak
Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van de uitbreiding van het bouwvlak van een buiten het plangebied, maar aan het plangebied grenzend, agrarisch bedrijf, mits:
- binnen het bestaande bouwvlak onvoldoende ruimte aanwezig is en verandering van de omvang en/of de vorm van het bouwperceel anderszins niet tot de mogelijkheden behoort;
- het nieuwe bouwvlak aansluit bij het bestaande bouwvlak;
- de bouwregels, zoals genoemd in lid 3.2, in acht worden genomen;
- de gebruiksmogelijkheden van in de directe nabijheid gelegen gronden en bebouwing niet onevenredig worden aangetast.
- er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het milieu, de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater.
Artikel 4 Bedrijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. bestaande bedrijven;
b. bedrijven behorend tot de milieucategorieën 1 en 2, alsmede behorend tot categorie 3.1 voor zover naar aard en invloed op de omgeving met de categorieën 1 en 2 gelijk te stellen bedrijvigheid van de publicatie Bedrijven en Milieuzonering van de VNG (zie Staat van bedrijven, bijlage 3);
c. mestbassin, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘agrarisch bedrijf’;
d. transportbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – transportbedrijf’;
e. windturbine, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘windturbine’;
met de daarbij behorende:
f. bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen;
g. tuinen en erven, parkeervoorzieningen, wegen en paden, water, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
In de bestemming zijn niet begrepen:
- geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
- risicovolle inrichtingen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
a. de bedrijfsvloeroppervlakte van de bestaande gebouwen mag eenmalig met 20% worden vergroot, te rekenen vanaf 17 juni 2009, mits deze uitbreiding niet leidt tot een onevenredige aantasting van landschap, natuur en milieu en niet leidt tot verkeersoverlast;
b. de goot- en bouwhoogte van gebouwen, mogen ten hoogste 3,5 meter respectievelijk 8 meter bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
c. in afwijking van het bepaalde in lid a en b dient ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – voormalige boerderij’ de bestaande maatvoering, die bepaald wordt door de goothoogte, dakhelling, nokhoogte, nokrichting en oppervlakte, te worden gehandhaafd, behoudens geringe uitwendige aanpassingen;
d. binnen een afstand van 5 meter gemeten vanaf de boveninsteek van watergangen met de bestemming Water mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van de bestaande gebouwen.
4.2.2 Bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
a. per bedrijf is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan;
b. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – voormalige boerderij’ is de woonfunctie beperkt tot het hoofdgebouw van de voormalige boerderij;
c. de bedrijfswoning moet zijn voorzien van een kap, waarvan de dakhelling minimaal 30° en maximaal 60° dient te bedragen;
d. de oppervlakte van de bedrijfswoning inclusief de bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt ten hoogste 300 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
e. de goot- en bouwhoogte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedragen niet meer dan respectievelijk 3 meter en 5,5 meter, dan wel de bestaande hoogten indien deze hoger zijn;
f. de aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op ten minste 1 meter achter de voorgevel van de bedrijfswoning, dan wel het verlengde hiervan, te worden gebouwd.
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte ten hoogste 3 meter mag bedragen, met uitzondering van de bouwhoogte van reclamemasten die ten hoogste 6 meter mag bedragen.
4.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.1, sub d voor het bouwen van gebouwen, mits vooraf advies wordt ingewonnen bij het betreffende waterschap.
4.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
a. het gebruik van de gronden en gebouwen voor detailhandel, met uitzondering van het aanbieden en verkopen van ambachtelijke agrarische of aan de agrarische sector gelieerde producten op een vloeroppervlakte van maximaal 60 m2;
b. de buitenopslag van materialen en goederen anders dan ter verwezenlijking van de bestemming;
c. het gebruik van de gronden voor reclamedoeleinden anders dan voor het op de gronden gevestigde bedrijf;
d. het gebruik van de gronden en gebouwen voor verblijfsrecreatieve doeleinden en/of horeca;
e. het gebruik van de gebouwen voor bewoning, met uitzondering van de bedrijfswoning;
f. het gebruik van gronden als paardrijbak.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
a. lid 4.4, sub d:
voor een bed and breakfast, mits:
1. het aantal kamers ten behoeve van bed and breakfast maximaal
drie bedraagt, voor ten hoogste zes personen in totaal;
2. parkeren op eigen erf plaatsvindt;
-
lid 4.4, sub f:
voor paardrijbakken, mits:
1. de afstand tussen de paardrijbak en een bestaande woning van derden ten minste 30 meter bedraagt;
2. de oppervlakte van de paardrijbak niet meer dan 800 m² bedraagt;
3. een open omheining wordt toegepast met een maximale hoogte van 2 meter;
4. er geen lichtmasten worden geplaatst;
5. de paardrijbak landschappelijk wordt ingepast.
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van bedrijven ter plaatse van de aanduiding ’specifieke bouwaanduiding - voormalige boerderij’ wijzigen ten behoeve van:
a. wonen;
b. sociale, culturele, medische en educatieve voorzieningen;
c. recreatieve functies in de vorm van groepsaccommodaties, hotels en/of pensions;
d. maneges en pensionstallen;
e. opslag van caravans en daarmee vergelijkbare kampeermiddelen.
Aan deze functiewijzigingen zijn de volgende voorwaarden verbonden:
- de activiteiten onder b tot en met e zijn uitsluitend toegestaan in combinatie met de woonfunctie;
- de activiteiten dienen plaats te vinden binnen de gebouwen;
- de bestaande maatvoering, die wordt bepaald door de goothoogte, dakhelling, nokhoogte, nokrichting en oppervlakte, blijft gehandhaafd, behoudens geringe uitwendige aanpassingen;
- er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen (agrarische) bedrijven;
- er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan het milieu, de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater;
- er dient zorg te worden gedragen voor een goede landschappelijke inpassing;
- er mag geen onaanvaardbare verkeersaantrekkende werking ontstaan;
- de opslag van materialen of goederen op het terrein, anders dan voor het verwezenlijken van de bestemming, is uitgesloten;
- de vestiging van maneges is uitsluitend toegestaan in de nabijheid van kernen.
Na wijziging behoudt het perceel de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – voormalige boerderij’ en de bestemming die past bij de nieuwe functie (respectievelijk Wonen, Horeca, Maatschappelijk of Recreatie).
Artikel 5 Bedrijf – Delfstoffengebied
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘bedrijf – delfstoffengebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. voorzieningen voor de exploratie en/of exploitatie en/of distributie van aardgas;
met de daarbij behorende:
b. bedrijfsgebouwen;
c. parkeervoorzieningen, wegen en paden, water, groenvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
-
het bebouwingspercentage bedraagt ten hoogste 5% van het bestemmingsvlak of het bestaande percentage indien dit meer bedraagt;
-
de bouwhoogte van de gebouwen mag ten hoogste 15 meter bedragen
-
binnen een afstand van 5 meter gemeten vanaf de boveninsteek van watergangen met de bestemming Water mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van de bestaande gebouwen.
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte ten hoogste 30 meter mag bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van brandvlamtorens ten hoogste 65 meter mag bedragen en de bouwhoogte van reclamemasten ten hoogste 6 meter bedraagt.
5.3 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
a. het gebruik van de gronden voor reclamedoeleinden anders dan voor het op de gronden gevestigde bedrijf;
b. het gebruik van de gebouwen voor bewoning.
5.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.1, sub c voor het bouwen van gebouwen, mits vooraf advies wordt ingewonnen bij het betreffende waterschap.
Artikel 6 Bedrijf – Nutsvoorziening
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘bedrijf – nutsvoorziening’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. voorzieningen van openbaar nut, zoals gemalen, rioolwaterzuiveringsinstallaties, rioolgemalen, transformatorstations, gasdrukregel- en meetstations en dergelijke;
met de daarbij behorende:
b. bedrijfsgebouwen;
c. parkeervoorzieningen, wegen en paden, water, groenvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
-
de oppervlakte van de bestaande gebouwen mag eenmalig met 10% worden vergroot;
-
de goot- en bouwhoogte van gebouwen mogen ten hoogste 3,5 meter respectievelijk 8 meter bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
-
binnen een afstand van 5 meter gemeten vanaf de boveninsteek van watergangen met de bestemming Water mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van de bestaande gebouwen.
6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte ten hoogste 3 meter mag bedragen.
6.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2.1, sub c voor het bouwen van gebouwen, mits vooraf advies wordt ingewonnen bij het betreffende waterschap.
6.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
a. het gebruik van de gronden voor reclamedoeleinden anders dan voor het op de gronden gevestigde bedrijf;
b. het gebruik van de gebouwen voor bewoning.
Artikel 7 Bos
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘bos’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. bos, bebossing en bosbouw;
b. extensieve dagrecreatie;
c. parkeerterrein ten behoeve van de aangrenzende bestemming Cultuur en ontspanning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘parkeerterrein’;
met de daarbij behorende:
d. parkeervoorzieningen, wegen en paden, water, nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
De bestemming extensieve dagrecreatie is beperkt tot de inrichting en het gebruik van dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van voet-, fiets- en ruiterpaden, picknickplaatsen, parkeervoorzieningen, visoevers en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Gebouwen
Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte ten hoogste 3 meter mag bedragen.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden
a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
1. het ophogen, afgraven, afschuiven of egaliseren van gronden;
2. het rooien en/of kappen van beplantingen;
3. het graven en dempen van sloten en andere watergangen, het vergroten en/of het verkleinen van het doorstromingsprofiel en het aanbrengen en verwijderen van dammen en stuwen.
b. Indien de omgevingsvergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de omgevingsvergunning voorgelegd aan het betreffende waterschap, met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies.
c. De onder a bedoelde vergunning is niet vereist voor:
1. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die normaal onderhoud en beheer betreffen;
2. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan.
d. De onder a bedoelde vergunning mag geen onevenredige afbreuk doen aan de in lid 7.1 omschreven waarden.
7.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
a. het gebruik van de gronden voor reclamedoeleinden anders dan voor de op de gronden aanwezige bestemming.
Artikel 8 Cultuur en ontspanning
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘cultuur en ontspanning’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. vergader- en trouwlocatie;
b. expositieruimte;
c. theeschenkerij;
d. dagbesteding;
e. kleinschalige evenementen, zoals een streekproductenmarkt;
f. bed and breakfast;
g. behoud en beheer van het cultureel-historische en ecologisch waardevolle gebied;
met de daarbij behorende:
h. bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen;
i. tuinen en erven, parkeervoorzieningen, wegen en paden, water, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
a. de bedrijfsvloeroppervlakte van de bestaande gebouwen mag eenmalig met 20% worden vergroot, te rekenen vanaf 17 juni 2009, mits deze uitbreiding niet leidt tot een onevenredige aantasting van landschap, natuur en milieu en niet leidt tot verkeersoverlast;
b. de goot- en bouwhoogte van gebouwen mogen ten hoogste 3,5 meter respectievelijk 8 meter bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
c. binnen een afstand van 5 meter gemeten vanaf de boveninsteek van watergangen met de bestemming Water mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van de bestaande gebouwen.
8.2.2 Bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
a. per bedrijf is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan;
b. de bedrijfswoning moet zijn voorzien van een kap, waarvan de dakhelling minimaal 30° en maximaal 60° dient te bedragen;
c. de oppervlakte van de bedrijfswoning inclusief de bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt ten hoogste 300 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
d. de goot- en bouwhoogte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedragen niet meer dan respectievelijk 3 meter en 5,5 meter, dan wel de bestaande hoogten indien deze hoger zijn;
e. de aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op ten minste 1 meter achter de voorgevel van de bedrijfswoning, dan wel het verlengde hiervan, te worden gebouwd.
8.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte ten hoogste 3 meter mag bedragen.
8.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2.1, sub c voor het bouwen van gebouwen, mits vooraf advies wordt ingewonnen bij het betreffende waterschap.
8.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
a. het gebruik van de gronden voor reclamedoeleinden anders dan voor het op de gronden gevestigde bedrijf;
b. het gebruik van de gebouwen voor permanente bewoning, met uitzondering van de bedrijfswoning.
Artikel 9 Horeca
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘horeca’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. horecabedrijf categorie I;
b. congrescentrum, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘congrescentrum’;
c. dorpshuis en rondvaartbedrijf ter plaatse van de aanduiding ‘maatschappelijk’;
met de daarbij behorende:
d. bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen;
e. tuinen en erven, parkeervoorzieningen, wegen en paden, water, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
-
de bedrijfsvloeroppervlakte van de bestaande gebouwen mag eenmalig met 20% worden vergroot, te rekenen vanaf 17 juni 2009, mits deze uitbreiding niet leidt tot een onevenredige aantasting van landschap, natuur en milieu en niet leidt tot verkeersoverlast;
b. de goot- en bouwhoogte van gebouwen mogen ten hoogste 3,5 meter respectievelijk 8 meter bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
c. in afwijking van het bepaalde in lid a en b dient ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – voormalige boerderij’ de bestaande maatvoering, die bepaald wordt door de goothoogte, dakhelling, nokhoogte, nokrichting en oppervlakte, te worden gehandhaafd, behoudens geringe uitwendige aanpassingen;
d. binnen een afstand van 5 meter gemeten vanaf de boveninsteek van watergangen met de bestemming Water mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van de bestaande gebouwen.
9.2.2 Bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
a. per bedrijf is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan;
b. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – voormalige boerderij’ is de woonfunctie beperkt tot het hoofdgebouw van de voormalige boerderij;
c. de bedrijfswoning moet zijn voorzien van een kap, waarvan de dakhelling minimaal 30° en maximaal 60° dient te bedragen;
d. de oppervlakte van de bedrijfswoning inclusief de bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt ten hoogste 300 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
e. de goot- en bouwhoogte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedragen niet meer dan respectievelijk 3 meter en 5,5 meter, dan wel de bestaande hoogten indien deze hoger zijn;
f. de aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op ten minste 1 meter achter de voorgevel van de bedrijfswoning, dan wel het verlengde hiervan, te worden gebouwd.
9.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte ten hoogste 3 meter mag bedragen, met uitzondering van de bouwhoogte van reclamemasten die ten hoogste 6 meter mag bedragen.
9.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2.1, sub d voor het bouwen van gebouwen, mits vooraf advies wordt ingewonnen bij het betreffende waterschap.
9.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
a. het gebruik van de gronden voor reclamedoeleinden anders dan voor het op de gronden gevestigde bedrijf;
b. het gebruik van de gebouwen voor bewoning, met uitzondering van de bedrijfswoning;
c. het gebruik van gronden als paardrijbak.
9.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
a. lid 9.4, sub c:
voor paardrijbakken, mits:
1. de afstand tussen de paardrijbak en een bestaande woning van derden ten minste 30 meter bedraagt;
2. de oppervlakte van de paardrijbak niet meer dan 800 m² bedraagt;
3. een open omheining wordt toegepast met een maximale hoogte van 2 meter;
4. er geen lichtmasten worden geplaatst;
5. de paardrijbak landschappelijk wordt ingepast.
9.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van horecabedrijven ter plaatse van de aanduiding ’specifieke bouwaanduiding - voormalige boerderij’ wijzigen ten behoeve van:
a. wonen;
b. aan het landelijk gebied gebonden niet-agrarische bedrijven;
c. sociale, culturele, medische en educatieve voorzieningen;
d. een bedrijf behorend tot de milieucategorieën 1 en 2, alsmede behorend tot categorie 3.1 voor zover naar aard en invloed op de omgeving met de categorieën 1 en 2 gelijk te stellen bedrijvigheid van de publicatie Bedrijven en Milieuzonering van de VNG (zie Staat van bedrijven, bijlage 3);
e. recreatieve functies;
f. maneges en pensionstallen;
g. opslag van caravans en daarmee vergelijkbare kampeermiddelen.
Aan deze functiewijzigingen zijn de volgende voorwaarden verbonden:
- de activiteiten onder b tot en met g zijn uitsluitend toegestaan in combinatie met de woonfunctie;
- de activiteiten dienen plaats te vinden binnen de gebouwen;
- de bestaande maatvoering, die wordt bepaald door de goothoogte, dakhelling, nokhoogte, nokrichting en oppervlakte, blijft gehandhaafd, behoudens geringe uitwendige aanpassingen;
- er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen (agrarische) bedrijven;
- er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan het milieu, de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater;
- er dient zorg te worden gedragen voor een goede landschappelijke inpassing;
- er mag geen onaanvaardbare verkeersaantrekkende werking ontstaan;
- de opslag van materialen of goederen op het terrein, anders dan voor het verwezenlijken van de bestemming, is uitgesloten;
- de vestiging van maneges is uitsluitend toegestaan in de nabijheid van kernen.
Na wijziging behoudt het perceel de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – voormalige boerderij’ en de bestemming die past bij de nieuwe functie (respectievelijk Wonen, Bedrijf, Maatschappelijk of Recreatie).
Artikel 10 Maatschappelijk
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. maatschappelijke voorzieningen;
b. uitsluitend voorzieningen voor zorg (inclusief bestaande logiesverstrekking), educatie en sociaal-medische voorzieningen en dagrecreatie ter plaatse van de aanduiding ‘zorginstelling’;
c. uitsluitend een windmolen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van maatschappelijk - molen’;
d. uitsluitend kassen ter plaatse van de aanduiding ‘kas’;
e. uitsluitend groenvoorzieningen ter plaatse van de aanduiding ‘groen’;
f. uitsluitend kleinschalig kamperen ter plaatse van de aanduiding ‘recreatie’;
g. uitsluitend chalets ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – chalets’;
h. zorgboerderij en dorpstuin, ter plaatse van de aanduiding ‘zorgboerderij’;
met de daarbij behorende:
i. bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen;
j. tuinen en erven, parkeervoorzieningen, wegen en paden, water, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
In de bestemming zoals genoemd in lid 10.1, sub a en b zijn detailhandel en daghorecavoorzieningen uitsluitend begrepen voor zover deze zijn aan te merken als rechtstreeks voortvloeiend uit en ondergeschikt aan de in lid 10.1, sub a en b genoemde activiteiten.
In de bestemming zoals genoemd in lid 10.1, sub f is het gebruik van de gronden voor kleinschalig kamperen toegestaan. Hiervoor geldt dat:
- de afstand tot de erfgrens van de dichtstbijzijnde woning van derden ten minste 50 meter bedraagt;
- het kleinschalig kampeerterrein grenst aan de woning van de betreffende beheerder;
- kamperen uitsluitend mogelijk is van 15 maart tot en met 31 oktober;
- maximaal 15 standplaatsen voor kampeermiddelen zijn toegestaan;
- er geen andere kampeermiddelen dan tenten mogen worden geplaatst, met dien verstande dat er ten hoogste twee kampeerauto’s, caravans of daarmee vergelijkbare voertuigen of onderkomens zijn toegestaan;
- de totale oppervlakte aan bebouwing voor sanitaire voorzieningen maximaal 50 m2 bedraagt.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
a. de bedrijfsvloeroppervlakte van de bestaande gebouwen mag eenmalig met 20% worden vergroot, te rekenen vanaf 17 juni 2009, mits deze uitbreiding niet leidt tot een onevenredige aantasting van landschap, natuur en milieu en niet leidt tot verkeersoverlast;
b. de goot- en bouwhoogte van gebouwen mogen ten hoogste 3,5 meter respectievelijk 8 meter bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
c. in afwijking van het bepaalde in lid a en b dient ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – voormalige boerderij’ de bestaande maatvoering, die bepaald wordt door de goothoogte, dakhelling, nokhoogte, nokrichting en oppervlakte, te worden gehandhaafd, behoudens geringe uitwendige aanpassingen;
d. de bouwhoogte van kassen ter plaatse van de aanduiding ‘kas’ mag ten hoogste 3,5 meter bedragen;
e. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – chalets’ mogen ten hoogste vijf chalets worden gebouwd;
f. binnen een afstand van 5 meter gemeten vanaf de boveninsteek van watergangen met de bestemming Water mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van de bestaande gebouwen.
10.2.2 Bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
a. per bestemmingsvlak is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan;
b. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – voormalige boerderij’ is de woonfunctie beperkt tot het hoofdgebouw van de voormalige boerderij;
c. de bedrijfswoning moet zijn voorzien van een kap, waarvan de dakhelling minimaal 30° en maximaal 60° dient te bedragen;
d. de oppervlakte van de bedrijfswoning inclusief de bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt ten hoogste 300 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
e. de goot- en bouwhoogte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedragen niet meer dan respectievelijk 3 meter en 5,5 meter, dan wel de bestaande hoogten indien deze hoger zijn;
f. de aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op ten minste 1 meter achter de voorgevel van de bedrijfswoning, dan wel het verlengde hiervan, te worden gebouwd.
10.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte ten hoogste 3 meter mag bedragen, met uitzondering van de bouwhoogte van reclamemasten die ten hoogste 6 meter mag bedragen.
10.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.2.1, sub f voor het bouwen van gebouwen, mits vooraf advies wordt ingewonnen bij het betreffende waterschap.
10.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
a. het gebruik van de gronden voor reclamedoeleinden anders dan voor de op de gronden gevestigde maatschappelijke voorziening;
b. het gebruik van de gronden en gebouwen voor horecadoeleinden, tenzij behorend bij en ondergeschikt aan de aanwezige maatschappelijke, educatieve en/of sociaal-medische voorzieningen;
c. het gebruik van de gronden en gebouwen voor permanente bewoning, met uitzondering van de bedrijfswoning;
d. het gebruik van gronden als paardrijbak.
10.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
a. lid 10.4, sub d:
voor paardrijbakken, mits:
1. de afstand tussen de paardrijbak en een bestaande woning van derden ten minste 30 meter bedraagt;
2. de oppervlakte van de paardrijbak niet meer dan 800 m² bedraagt;
3. een open omheining wordt toegepast met een maximale hoogte van 2 meter;
4. er geen lichtmasten worden geplaatst;
5. de paardrijbak landschappelijk wordt ingepast.
10.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van maatschappelijke voorzieningen ter plaatse van de aanduiding ’specifieke bouwaanduiding - voormalige boerderij’ wijzigen ten behoeve van:
a. wonen;
b. aan het landelijk gebied gebonden niet-agrarische bedrijven;
c. een bedrijf behorend tot de milieucategorieën 1 en 2, alsmede behorend tot categorie 3.1 voor zover naar aard en invloed op de omgeving met de categorieën 1 en 2 gelijk te stellen bedrijvigheid van de publicatie Bedrijven en Milieuzonering van de VNG (zie Staat van bedrijven, bijlage 3);
d. recreatieve functies in de vorm van groepsaccommodaties, hotels en/of pensions;
e. maneges en pensionstallen;
f. opslag van caravans en daarmee vergelijkbare kampeermiddelen.
Aan deze functiewijzigingen zijn de volgende voorwaarden verbonden:
- de activiteiten onder b tot en met g zijn uitsluitend toegestaan in combinatie met de woonfunctie;
- de activiteiten dienen plaats te vinden binnen de gebouwen;
- de bestaande maatvoering, die wordt bepaald door de goothoogte, dakhelling, nokhoogte, nokrichting en oppervlakte, blijft gehandhaafd, behoudens geringe uitwendige aanpassingen;
- er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen (agrarische) bedrijven;
- er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan het milieu, de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater;
- er dient zorg te worden gedragen voor een goede landschappelijke inpassing;
- er mag geen onaanvaardbare verkeersaantrekkende werking ontstaan;
- de opslag van materialen of goederen op het terrein, anders dan voor het verwezenlijken van de bestemming, is uitgesloten;
- de vestiging van maneges is uitsluitend toegestaan in de nabijheid van kernen.
Na wijziging behoudt het perceel de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – voormalige boerderij’ en de bestemming die past bij de nieuwe functie (respectievelijk Wonen, Bedrijf, Horeca of Recreatie).
Artikel 11 Natuur
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘natuur’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. behoud, herstel en ontwikkeling van de natuurlijke waarden;
alsmede voor:
b. cultuurgrond met daarbij behorende paden en sloten;
c. extensieve dagrecreatie;
met dien verstande dat hieronder het behoud en/of herstel en ontwikkeling van de volgende essentiële ruimtelijke kenmerken worden begrepen:
Hoeksmeer:
- de openheid;
- de slikkige plas-drasgronden.
Borg Rusthoven:
- bestaande bosbeplanting;
- madelanden.
In de bestemming is de aanleg van bos niet begrepen.
De bestemming extensieve dagrecreatie is beperkt tot de inrichting en het gebruik van dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van voet-, fiets- en ruiterpaden, picknickplaatsen, parkeervoorzieningen, visoevers en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen.
11.2 Bouwregels
11.2.1 Gebouwen
Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
11.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte ten hoogste 3 meter mag bedragen.
11.3 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen het gebruik van de gronden voor reclamedoeleinden.
11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- het aanleggen van dagrecreatieve voorzieningen, in de vorm van voet-, fiets- en ruiterpaden, picknickplaatsen, parkeervoorzieningen, de inrichting van visoevers en voorzieningen voor de kanovaart;
- het aanleggen of verwijderen van ondergrondse leidingen;
- het afgraven en ophogen van gronden;
- het egaliseren van gronden;
- diepploegen en mengwoelen van gronden;
- graven en dempen van sloten en watergangen;
- het vergroten of verkleinen van het doorstromingsprofiel van sloten en watergangen;
- het verwijderen van stuwen en dammen;
- het aanbrengen van drainage of wijzigen van het greppelsysteem.
b. De onder a bedoelde vergunning is niet vereist indien het werken en/of werkzaamheden betreft die het normale onderhoud tot doel hebben.
c. Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.
d. De onder a bedoelde vergunning mag geen onevenredige afbreuk doen aan de in lid 11.1 omschreven waarden.
Artikel 12 Recreatie
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘recreatie’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. dag- en verblijfsrecreatie in de vorm van groepsaccommodatie, kamperen, gastenkamers, dagrecreatief aanbod, culturele activiteiten en aan de functie ondergeschikte horeca;
met de daarbij behorende:
b. bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen;
c. tuinen, erven, terreinen, waterlopen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, wegen, straten, paden en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
12.2 Bouwregels
12.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
a. de bedrijfsvloeroppervlakte van de bestaande gebouwen mag eenmalig met 20% worden vergroot, te rekenen vanaf 17 juni 2009, mits deze uitbreiding niet leidt tot een onevenredige aantasting van landschap, natuur en milieu en niet leidt tot verkeersoverlast; daarnaast mogen gebouwen voor sanitaire voorzieningen worden gebouwd met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 50 m2 per bedrijf;
b. de goot- en bouwhoogte van gebouwen mogen ten hoogste 3,5 meter respectievelijk 8 meter bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
c. binnen een afstand van 5 meter gemeten vanaf de boveninsteek van watergangen met de bestemming Water mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van de bestaande gebouwen.
12.2.2 Bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
a. per bedrijf is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning uitgesloten’ geen bedrijfswoning is toegestaan;
b. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – voormalige boerderij’ is de woonfunctie beperkt tot het hoofdgebouw van de voormalige boerderij;
c de bedrijfswoning moet zijn voorzien van een kap, waarvan de dakhelling minimaal 30° en maximaal 60° dient te bedragen;
d. de oppervlakte van de bedrijfswoning inclusief de bijbehorende en bijgebouwen bedraagt ten hoogste 300 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
e. de goot- en bouwhoogte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedragen niet meer dan respectievelijk 3 meter en 5,5 meter, dan wel de bestaande hoogten indien deze hoger zijn;
f. de aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op ten minste 1 meter achter de voorgevel van de bedrijfswoning, dan wel het verlengde hiervan, te worden gebouwd.
12.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte ten hoogste 3 meter mag bedragen, met uitzondering van de bouwhoogte van reclamemasten die ten hoogste 6 meter mag bedragen.
12.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.2.1, sub c voor het bouwen van gebouwen, mits vooraf advies wordt ingewonnen bij het betreffende waterschap.
12.5 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
a. het gebruik van de gronden voor reclamedoeleinden anders dan voor het op de gronden gevestigde bedrijf;
b. het gebruik van de gronden en gebouwen voor permanente bewoning, met uitzondering van de bedrijfswoning;
c. het gebruik van gronden als paardrijbak.
12.6 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
a. lid 12.5, sub c:
voor paardrijbakken, mits:
1. de afstand tussen de paardrijbak en een bestaande woning van derden ten minste 30 meter bedraagt;
2. de oppervlakte van de paardrijbak niet meer dan 800 m² bedraagt;
3. een open omheining wordt toegepast met een maximale hoogte van 2 meter;
4. er geen lichtmasten worden geplaatst;
5. de paardrijbak landschappelijk wordt ingepast.
Artikel 13 Sport
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘sport ‘aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. sport- en speelterreinen;
b. voorzieningen, zoals kantine, kleedkamers en sanitaire voorzieningen;
met de daarbij behorende:
c. gebouwen;
d. parkeervoorzieningen, wegen en paden, water, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
In de bestemming zijn sportterreinen voor gemotoriseerde en gemechaniseerde sporten niet begrepen.
13.2 Bouwregels
13.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
a. de gebouwen worden in het bouwvlak gebouwd;
b. de goot- en bouwhoogte van gebouwen mogen ten hoogste 3,5 meter respectievelijk 8 meter bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
c. binnen een afstand van 5 meter gemeten vanaf de boveninsteek van watergangen met de bestemming Water mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van de bestaande gebouwen.
13.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte ten hoogste 6 meter mag bedragen, met uitzondering van de bouwhoogte erf- en terreinafscheidingen die ten hoogste 3 meter mag bedragen.
13.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.2.1, sub c voor het bouwen van gebouwen, mits vooraf advies wordt ingewonnen bij het betreffende waterschap.
13.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
a. het gebruik van de gronden voor reclamedoeleinden anders dan voor de op de gronden gevestigde sportvoorziening;
b. het gebruik van de gebouwen voor bewoning.
Artikel 14 Verkeer - Railverkeer
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘verkeer – railverkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. railverkeer met inbegrip van kruisingen met wegverkeer en water;
b. stationsvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
c. gebouwen;
d. terreinen, waterlopen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, wegen, straten, paden en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
14.2 Bouwregels
14.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
a. op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van een stationsvoorziening;
b. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan de bestaande hoogte;
c. binnen een afstand van 5 meter gemeten vanaf de boveninsteek van watergangen met de bestemming Water mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van de bestaande gebouwen.
14.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
De hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 10 meter bedragen.
14.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.2.1, sub c voor het bouwen van gebouwen, mits vooraf advies wordt ingewonnen bij het betreffende waterschap.
14.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen het gebruik van de gronden voor reclamedoeleinden.
Artikel 15 Verkeer - Wegverkeer
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘verkeer – wegverkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wegen;
b. voet- en fietspaden;
c. parkeervoorzieningen;
d. bruggen;
met de daarbij behorende:
e. bermen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Het aantal rijstroken mag ten hoogste twee bedragen.
15.2 Bouwregels
15.2.1 Gebouwen
Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
15.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
De hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 10 meter bedragen.
15.3 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
a. het veranderen van het wegprofiel, dan wel het veranderen van bestaande geluidsreducerende maatregelen, waardoor de voorkeurgrenswaarde of een hoger verkregen grenswaarde op grond van de Wet geluidhinder wordt overschreden;
b. het gebruik van de gronden voor reclamedoeleinden.
Artikel 16 Water
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. water;
b. oeverstroken;
c. gemaal;
d. extensief dagrecreatief gebruik;
e. jachthaven, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘jachthaven’;
met de daarbij behorende:
f. bermen, verharding, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, aanlegsteigers en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
16.2 Bouwregels
16.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
a. op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van de bestaande gebouwen;
b. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan de bestaande hoogte.
16.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
De hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 6 meter bedragen.
16.3 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen het gebruik van de gronden voor reclamedoeleinden.
Artikel 17 Water – Karakteristieke waterloop
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘water - karakteristieke waterloop’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. watergangen;
b. oeverstroken;
c. gemalen;
d. extensief dagrecreatief gebruik;
met de daarbij behorende:
e. bermen, verharding, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, aanlegsteigers en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde,
met dien verstande dat het beloop en het profiel van de waterlopen, alsmede de laagten die vanuit de natuurlijke oorsprong met de waterlopen samenhangen of hebben samengehangen, worden gehandhaafd en de herkenbare verkaveling zichtbaar blijft.
17.2 Bouwregels
17.2.1 Gebouwen
Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
17.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
De hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen.
17.3 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
a. het verleggen van de waterloop;
b. het wijzigen van het profiel van de waterloop;
c. het gebruik van de gronden voor reclamedoeleinden.
17.4 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 17.3, sub b voor het aanbrengen en/of het herstel van natuurvriendelijke oevers, met dien verstande dat de vergunning wordt verleend indien:
- de waterhuishoudkundige noodzaak van de werken en werkzaamheden is aangetoond en bij realisatie het ‘natuurlijk’ karakter van de sloot behouden blijft;
- er overleg met de provincie heeft plaatsgevonden;
- de onder lid 17.1 genoemde waarden niet worden aangetast.
17.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren in de laagten die met de waterloop samenhangen of hebben samengehangen:
a. het diepploegen van de gronden;
b. het ophogen van de gronden;
c. het afschuiven van de gronden;
met dien verstande dat de vergunning wordt verleend:
- indien de noodzaak van de werken en werkzaamheden is aangetoond;
- indien de onder lid 17.1 genoemde waarden niet worden aangetast.
Artikel 18 Wonen
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep, zoals vermeld in bijlage 2 bij de regels;
b. houthandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘ambachtelijke be- en verwerking agrarische producten’;
c. detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘detailhandel’;
d. dienstverlening, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘dienstverlening’;
e. een groepsaccommodatie voor therapeutisch en recreatief gebruik, een bouwbedrijf en een zorgboerderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘gemengd’;
f. hoveniersbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘hovenier’;
g. agrarisch hulpbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – agrarisch hulpbedrijf’;
met de daarbij behorende:
h. hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, tuinen, water en bouwwerken, geen bouwwerken zijnde.
18.2 Bouwregels
18.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
a. per bestemmingsvlak is ten hoogste één woning toegestaan, dan wel ten hoogste het aantal dat is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’, dan wel ten hoogste het bestaande aantal woningen;
b. de goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk maximaal 3,5 meter en 8 meter, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
c. de woning moet zijn voorzien van een kap, waarvan de dakhelling minimaal 30° en maximaal 60° dient te bedragen;
d. de oppervlakte van de woning inclusief de bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt ten hoogste 300 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
e. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – voormalige boerderij’ dient de woonfunctie beperkt te blijven tot het hoofdgebouw en dient de bestaande maatvoering, die bepaald wordt door de goothoogte, dakhelling, nokhoogte, nokrichting en oppervlakte, te worden gehandhaafd, behoudens geringe uitwendige aanpassingen;
f. binnen een afstand van 5 meter gemeten vanaf de boveninsteek van watergangen met de bestemming Water mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van de bestaande gebouwen.
18.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden daarnaast de volgende regels:
a. de goot- en bouwhoogte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedragen niet meer dan respectievelijk 3 meter en 5,5 meter, dan wel de bestaande hoogten indien deze hoger zijn;
b. de aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op ten minste 1 meter achter de voorgevel van de woning, dan wel het verlengde hiervan, te worden gebouwd;
c. binnen een afstand van 5 meter gemeten vanaf de boveninsteek van watergangen met de bestemming Water mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van de bestaande gebouwen.
18.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
De bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 meter.
18.3 Afwijken van de bouwregels
a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
1. lid 18.2.1, sub d:
voor het vergroten van de oppervlakte van de bijgebouwen met 450 m2 ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – agrarisch hulpbedrijf’, mits:
- er geen extra ontsluiting naar de weg wordt aangelegd;
- de maatvoering aansluit bij het hoofdgebouw, met dien verstande dat de goothoogte mag worden verhoogd naar 4 meter;
- de niet meer in gebruik zijnde opstallen worden gesaneerd;
- bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning een plan voor landschappelijke inpassing wordt ingediend;
- geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
2. lid 18.2.1, sub f en lid 18.2.2, sub c:
voor het bouwen van gebouwen, mits vooraf advies wordt ingewonnen bij het betreffende waterschap.
b. De onder a bedoelde afwijkingen mogen daarnaast:
- geen onevenredige afbreuk doen aan het milieu, de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater;
- geen negatieve invloed hebben op de ontwikkelingsmogelijkheden van andere gronden en gebouwen.
18.4 Specifieke gebruiksregels
18.4.1 Toegestaan gebruik
De uitoefening van een aan huis verbonden beroep is uitsluitend toegestaan voor zover de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd en er geen ernstige hinder of afbreuk aan het woonmilieu wordt gedaan. Dit betekent dat:
- de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
- aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het beroep uitsluitend inpandig mogen worden verricht;
- maximaal 100 m² van de oppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden activiteiten;
- degene die de gebruiker is van de woning ook degene moet zijn die het aan huis verbonden beroep uitoefent;
- de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het karakter van de omringende woonomgeving. Dit betekent onder andere dat er geen andere reclame-uitingen dan een naambord in de tuin of aan de woning mogen zijn;
- behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met het aan huis verbonden beroep, geen detailhandel mag plaatsvinden;
- het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat dient te worden geparkeerd op eigen terrein.
18.4.2 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
a. het gebruik van gronden en gebouwen voor een aan huis verbonden bedrijf;
b. het gebruik van de gronden en gebouwen voor verblijfsrecreatieve doeleinden en/of horeca;
c. het gebruik van een woonhuis voor meer dan één woning;
d. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
e. het gebruik van gronden als paardrijbak.
18.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
a. lid 18.4.2, sub a:
voor een aan huis verbonden bedrijf, mits:
1. de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de oppervlakte van de binnen het bestemmingsvlak aanwezige bebouwing;
2. de bedrijfsactiviteit wordt uitgeoefend door in ieder geval een van de bewoners van de woning;
3. de woonsituatie en/of gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden niet onevenredig worden aangetast;
4. er geen onevenredige parkeerdruk voor de omgeving optreedt;
5. er geen detailhandel plaatsvindt anders dan productiegebonden detailhandel;
6. de bedrijvigheid zich beperkt tot bedrijven behorend tot de milieucategorieën 1 en 2 van de publicatie Bedrijven en Milieuzonering van de VNG of daaraan qua aard en omvang gelijk te stellen (zie Staat van bedrijven, bijlage 3);
b. lid 18.4.2, sub b:
voor kleinschalig kamperen, met dien verstande dat:
- de afwijking niet van toepassing is voor zover de gronden mede bestemd zijn als Waarde – Geomorfologie, Waarde – Invloedsgebied wierden, Waarde – Landschap of Waarde - Wierde;
- de afstand tot de erfgrens van de dichtstbijzijnde woning van derden ten minste 50 meter bedraagt;
- het kleinschalig kampeerterrein grenst aan de woning van de betreffende beheerder;
- kamperen uitsluitend mogelijk is van 15 maart tot en met 31 oktober;
- maximaal 15 standplaatsen voor kampeermiddelen zijn toegestaan;
- stacaravans niet zijn toegestaan;
- per kleinschalig kampeerterrein maximaal drie chalets en/of trekkershutten zijn toegestaan;
- de oppervlakte van sanitairgebouwen maximaal 50 m2 bedraagt;
- bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning een plan voor landschappelijke inpassing wordt ingediend;
c. lid 18.4.2, sub b:
voor een bed and breakfast, mits:
1. het aantal kamers ten behoeve van bed and breakfast maximaal drie bedraagt, voor ten hoogste zes personen in totaal;
2. parkeren op eigen erf plaatsvindt;
d. lid 18.4.2, sub e:
voor paardrijbakken, mits:
1. de afstand tussen de paardrijbak en een bestaande woning van derden ten minste 30 meter bedraagt;
2. de oppervlakte van de paardrijbak niet meer dan 800 m² bedraagt;
3. een open omheining wordt toegepast met een maximale hoogte van 2 meter;
4. de paardrijbak niet is voorzien van bestrating of andere verharding;
5. er geen lichtmasten worden geplaatst;
6. de paardrijbak landschappelijk wordt ingepast.
18.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van woningen ter plaatse van de aanduiding ’specifieke bouwaanduiding - voormalige boerderij’ wijzigen ten behoeve van:
a. aan het landelijk gebied gebonden niet-agrarische bedrijven;
b. sociale, culturele, medische en educatieve voorzieningen;
c. een bedrijf behorend tot de milieucategorieën 1 en 2, alsmede behorend tot categorie 3.1 voor zover naar aard en invloed op de omgeving met de categorieën 1 en 2 gelijk te stellen bedrijvigheid van de publicatie Bedrijven en Milieuzonering van de VNG (zie Staat van bedrijven, bijlage 3);
d. recreatieve functies in de vorm van groepsaccommodaties, hotels en/of pensions;
e. maneges en pensionstallen;
f. opslag van caravans en daarmee vergelijkbare kampeermiddelen.
Aan deze functiewijzigingen zijn de volgende voorwaarden verbonden:
- de activiteiten zijn uitsluitend toegestaan in combinatie met de woonfunctie;
- de activiteiten dienen plaats te vinden binnen de gebouwen;
- de bestaande maatvoering, die wordt bepaald door de goothoogte, dakhelling, nokhoogte, nokrichting en oppervlakte, blijft gehandhaafd, behoudens geringe uitwendige aanpassingen;
- er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen (agrarische) bedrijven;
- er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan het milieu, de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater;
- er dient zorg te worden gedragen voor een goede landschappelijke inpassing;
- er mag geen onaanvaardbare verkeersaantrekkende werking ontstaan;
- de opslag van materialen of goederen op het terrein, anders dan voor het verwezenlijken van de bestemming, is uitgesloten;
- de vestiging van maneges is uitsluitend toegestaan in de nabijheid van kernen.
Na wijziging behoudt het perceel de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – voormalige boerderij’ en de bestemming die past bij de nieuwe functie (respectievelijk Bedrijf, Horeca, Maatschappelijk of Recreatie).
Artikel 19 Leiding - Gas
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘leiding – gas’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
a. transportleidingen voor het vervoeren van gas, aardgascondensaat en formatiewater;
met de daarbij behorende:
b. belemmeringenstrook;
c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn. Verder geldt dat, voor zover de dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen, de dubbelbestemming ‘leiding – gas’ voorrang krijgt.
19.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
a. op of in de lid 19.1 bedoelde gronden zijn geen gebouwen toegestaan, met uitzondering van bestaande gebouwen;
b. op of in de in lid 19.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bedoelde leiding(en) worden gebouwd;
c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
19.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 19.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) mits het geen kwetsbaar object betreft en de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad.
Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de betrokken leidingbeheerder.
19.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik van de gronden en bouwwerken voor kwetsbare objecten, met uitzondering van het bestaande gebruik.
19.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
19.5.1 Vergunningplicht
Het is verboden op of in de in lid 19.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- het aanbrengen en rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
- het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
- het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe in ieder geval worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
- het permanent opslaan van goederen;
- het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
19.5.2 Uitzonderingen vergunningplicht
Het verbod als bedoeld in lid 19.5.1 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:
- reeds in uitvoering zijn of vergund zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
- het normale onderhoud van de leiding en belemmeringenstrook of van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
- graafwerkzaamheden betreffen als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.
19.5.3 Voorwaarden
Een omgevingsvergunning kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden de belangen van de leiding niet schaden.
19.5.4 Adviesprocedure
Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 19.5.1, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen in verband met de leiding niet worden geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.
Artikel 20 Leiding - Hoogspanning
20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘leiding – hoogspanning’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
a. een ondergrondse hoogspanningsleiding;
met de daarbij behorende:
b. belemmeringenstrook;
c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
20.2 Bouwregels
20.2.1 Gebouwen
a. In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, mogen op of in de in lid 20.1, onder b genoemde belemmeringenstrook geen gebouwen worden gebouwd; de belemmeringenstrook van de 110 kV hoogspanningsleiding Winsum Ranum-Eemshaven bedraagt aan weerszijden 3 meter.
b. Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken.
20.2.2 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regel:
- de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen.
20.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
20.3.1 Vergunningplicht
Het is verboden op of in de in lid 20.1, onder b bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- het aanbrengen van beplantingen en bomen;
- het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- het indrijven van voorwerpen in de bodem;
- het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe in ieder geval worden gerekend afgraven, ontginnen en ophogen;
- het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
- het permanent opslaan van goederen.
20.3.2 Uitzonderingen vergunningplicht
Het verbod als bedoeld in lid 20.3.1 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:
- verband houden met de aanleg van de betreffende hoogspanningsleiding;
- reeds in uitvoering zijn of vergund zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
- het normale onderhoud van de leiding en belemmeringenstrook of van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen.
20.3.3 Voorwaarden
Een omgevingsvergunning kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden de belangen van de leiding niet onevenredig schaden.
20.3.4 Adviesprocedure
Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 20.3.1, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen in verband met de leiding niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.
Artikel 21 Leiding - Hoogspanningsverbinding
21.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘leiding – hoogspanningsverbinding’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
a. een bovengrondse hoogspanningsleiding;
met de daarbij behorende:
b. belemmeringenstrook;
c. indicatieve zone;
d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
21.2 Bouwregels
21.2.1 Gebouwen
a. In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, mogen op of in de in lid 21.1, onder b genoemde belemmeringenstrook geen gebouwen worden gebouwd; de belemmeringenstrook bedraagt ter weerszijden van de hartlijn respectievelijk 35 meter voor de 380 Kv-hoogspanningsverbinding Eemshaven-Meeden gecombineerd met de 220 kV-hoogspanningsverbinding Robbenplaat-Schildmeer en 30 meter voor de 220 Kv-hoogspanningsverbinding Vierverlaten-Eemshaven gecombineerd met de 220 kV-hoogspanningsverbinding Vierverlaten-Robbenplaat.
b. In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, mogen op of in de lid 21.1, onder c genoemde zone geen gebouwen ten behoeve van gevoelige bestemmingen worden gebouwd tenzij is aangetoond dat de gebouwen buiten de magneetveldzone komen te staan. Bij het berekenen van de magneetveldzone dient gebruik te worden gemaakt van de door het RIVM opgestelde handreiking.
c. Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken.
21.2.2 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regel:
- de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 65 meter bedragen.
21.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 21.2 voor:
a. het bouwen binnen de belemmeringenstrook overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.
b. het bouwen binnen de magneetveldzone van gebouwen ten behoeve van gevoelige bestemmingen ingeval van specifieke lokale omstandigheden.
21.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik van de gronden en bouwwerken voor gevoelige bestemmingen binnen de magneetveldzone, met uitzondering van het bestaande gebruik.
21.5 Afwijken van de gebruiksregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 21.4 voor het gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van gevoelige bestemmingen binnen de magneetveldzone ingeval van specifieke lokale omstandigheden.
21.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
21.6.1 Vergunningplicht
Het is verboden op of in de in lid 21.1, onder b bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- het aanbrengen van beplantingen en bomen;
- het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe in ieder geval worden gerekend afgraven, ontginnen en ophogen;
- het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
- het permanent opslaan van goederen.
21.6.2 Uitzonderingen vergunningplicht
Het verbod als bedoeld in lid 21.6.1 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:
- verband houden met de aanleg van de betreffende hoogspanningsleiding;
- reeds in uitvoering zijn of vergund zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
- het normale onderhoud van de leiding en belemmeringenstrook of van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen.
21.6.3 Voorwaarden
Een omgevingsvergunning kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden de belangen van de leiding niet onevenredig schaden.
21.6.4 Adviesprocedure
Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 21.6.1, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen in verband met de leiding niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.
Artikel 22 Waarde – Archeologie 1
22.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘waarde – archeologie 1’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar andere voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van wettelijk beschermde archeologische monumenten.
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
22.2 Bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken is een vergunning van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed noodzakelijk. Een aanvraag daartoe dient bij de gemeente Loppersum te worden ingediend.
22.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Voor het aanleggen van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, is een vergunning van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed noodzakelijk. Een aanvraag daartoe dient bij de gemeente Loppersum te worden ingediend.
Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning krachtens de Monumentenwet 1988 een beschermd monument af te breken, te verstoren of in enig opzicht te wijzigen.
Artikel 23 Waarde - Archeologie 2
23.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘waarde - archeologie 2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van archeologische waarden.
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
23.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 40 centimeter wordt geroerd, met uitzondering van:
- bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 50 m² ten behoeve van andere voor deze gronden geldende bestemmingen.
De gebouwen die bestaan ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan zijn hiervan uitgezonderd.
23.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 23.2, mits:
a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad;
c. één of meer van de volgende voorwaarden in acht wordt of worden genomen:
1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
2. een verplichting tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
3. een verplichting de bouw van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Indien het voornemen bestaat om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
23.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
- het ontgronden, afgraven, egaliseren van gronden;
- het mengen, diepploegen, ontginnen van gronden dieper dan 40 centimeter;
- het graven of dempen van watergangen;
- het aanbrengen van systematische drainage in agrarische percelen dieper dan 40 centimeter;
- het graven van sleuven breder dan 50 centimeter en dieper dan 100 centimeter ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- het permanent verlagen van het waterpeil.
b. Een vergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend indien:
1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad;
3. één of meer van de volgende voorwaarden in acht wordt of worden genomen:
- een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- een verplichting tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
- een verplichting de bouw van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Indien het voornemen bestaat om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
c. Het verbod als bedoeld onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
- plaatsvinden in of op gronden waarvan schriftelijk is aangetoond dat de bodem ter plaatse reeds is verstoord;
- reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
- het normale onderhoud betreffen;
- herdrainage en het uitbaggeren van sloten betreffen;
- mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.
23.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:
a. deze bestemming te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
b. aan gronden alsnog de bestemming Waarde - Archeologie 2 toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze medebestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Artikel 24 Waarde - Archeologie 4
24.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘waarde - archeologie 4’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar andere voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van archeologische (verwachtings)waarden.
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
24.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 50 centimeter wordt geroerd, met uitzondering van:
- bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met niet meer dan 200 m² wordt uitgebreid;
- bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 200 m² ten behoeve van andere voor deze gronden geldende bestemmingen.
24.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 24.2, mits:
a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad;
c. één of meer van de volgende voorwaarden in acht wordt of worden genomen:
1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
2. een verplichting tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
3. een verplichting de bouw van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Indien het voornemen bestaat om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
24.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
- het ontgronden, afgraven, egaliseren van gronden over een oppervlakte groter dan 200 m²;
- het mengen, diepploegen, ontginnen van gronden over een oppervlakte groter dan 200 m² en dieper dan 50 centimeter;
- het graven of dempen van watergangen;
- het aanbrengen van systematische drainage in agrarische percelen dieper dan 50 centimeter;
- het graven van sleuven breder dan 50 centimeter en dieper dan 100 centimeter ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- het permanent verlagen van het waterpeil.
b. Een vergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend indien:
1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad;
3. één of meer van de volgende voorwaarden in acht wordt of worden genomen:
- een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- een verplichting tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
- een verplichting de bouw van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Indien het voornemen bestaat om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
c. Het verbod als bedoeld onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
- plaatsvinden in of op gronden waarvan schriftelijk is aangetoond dat de bodem ter plaatse reeds is verstoord;
- reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
- het normale onderhoud betreffen;
- herdrainage en het uitbaggeren van sloten betreffen;
- mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.
24.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:
a. deze bestemming te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
b. aan gronden alsnog de bestemming Waarde - Archeologie 4 toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze medebestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Artikel 25 Waarde - Geomorfologie
25.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘waarde - geomorfologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar andere voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de laagten die vanuit de natuurlijke oorsprong met de waterlopen samenhangen of hebben samengehangen en van de herkenbare verkaveling die daarmee samenhangt.
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
25.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a. Het is verboden op of in de als Waarde - Geomorfologie bestemde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- het aanbrengen van houtwallen en -singels, lijnvormige houtopstanden, uitgezonderd erfbeplantingen;
- de aanleg van (productie)bos en boomgaarden;
- het afgraven en ophogen van gronden;
- het egaliseren van gronden;
- het diepploegen en mengwoelen van gronden;
- het graven en dempen van sloten en watergangen;
- het vergroten of verkleinen van het doorstromingsprofiel van sloten en watergangen;
- het verwijderen van stuwen en dammen;
- het wijzigen van het greppelsysteem.
b. De onder a bedoelde vergunning is niet vereist indien het werken en/of werkzaamheden betreft die het normale onderhoud tot doel hebben.
c. Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.
d. De onder a bedoelde vergunning mag geen onevenredige afbreuk doen aan de in lid 25.1 omschreven waarden.
Artikel 26 Waarde - Invloedsgebied wierden
26.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘waarde – invloedsgebied wierden’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor het behoud van de openheid van, het zicht op en de herkenbaarheid van wierden en wierdendorpen.
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
26.2 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
a. het gebruik van de gronden voor de aanleg van bossen en boomgaarden;
b. het gebruik van de gronden voor nieuwe houtteelt.
26.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a. Het is verboden op of in de als Waarde - Wierde invloedszone bestemde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- het aanbrengen van houtwallen en -singels, lijnvormige houtopstanden, uitgezonderd erfbeplantingen;
- het afgraven en ophogen van gronden;
- het egaliseren van gronden;
- het diepploegen en mengwoelen van gronden;
- het graven en dempen van sloten en watergangen;
- het vergroten of verkleinen van het doorstromingsprofiel van sloten en watergangen;
- het verwijderen van stuwen en dammen;
- het wijzigen van het greppelsysteem.
b. De onder a bedoelde vergunning is niet vereist indien het werken en/of werkzaamheden betreft die het normale onderhoud tot doel hebben.
c. Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.
d. De onder a bedoelde vergunning mag geen onevenredige afbreuk doen aan de in lid 26.1 omschreven waarden.
Artikel 27 Waarde - Landschap
27.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘waarde – landschap’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor het behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
Hieronder worden het behoud, herstel en ontwikkeling van de volgende essentiële ruimtelijke kenmerken begrepen:
- de openheid van het landschap;
- het reliëf;
- de oorspronkelijke verkavelingen en het beloop van wegen en waterlopen;
- het profiel van de dijken en historische dijken;
- de openheid van, het zicht op en de herkenbaarheid van wierden en wierdendorpen.
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
27.2 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
a. het gebruik van de gronden voor de aanleg van bossen en boomgaarden;
b. het gebruik van de gronden voor nieuwe houtteelt.
27.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a. Het is verboden op of in de als Waarde – Landschap bestemde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- het aanbrengen van houtwallen en -singels, lijnvormige houtopstanden, uitgezonderd erfbeplantingen;
- het afgraven en ophogen van gronden;
- het egaliseren van gronden;
- het diepploegen en mengwoelen van gronden;
- het graven en dempen van sloten en watergangen;
- het vergroten of verkleinen van het doorstromingsprofiel van sloten en watergangen;
- het verwijderen van stuwen en dammen;
- het wijzigen van het greppelsysteem.
b. De onder a bedoelde vergunning is niet vereist indien het werken en/of werkzaamheden betreft die het normale onderhoud tot doel hebben.
c. Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.
d. De onder a bedoelde vergunning mag geen onevenredige afbreuk doen aan de in lid 27.1 omschreven waarden.
Artikel 28 Waarde – Wierde
28.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘waarde – wierde’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het reliëf en de openheid van, het zicht op en de herkenbaarheid van de wierde.
28.2 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in elk geval gerekend:
a. het gebruik van de gronden voor de aanleg van bossen en boomgaarden;
b. het gebruik van de gronden voor houtteelt;
c. het diepploegen, egaliseren en afschuiven van gronden.
28.3 Afwijken van de gebruiksregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 28.2, lid c voor het aanvullen van wierden in geval de aanvulling dient ter versterking van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden.
28.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
28.4.1 Omgevingsvergunning
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
a. het aanbrengen van houtwallen en –singels, lijnvormige houtopstanden, uitgezonderd erfbeplantingen;
b. het graven en dempen van sloten en watergangen;
c. het vergroten of verkleinen van het doorstromingsprofiel van sloten en watergangen;
d. het verwijderen van stuwen en dammen;
e. het aanbrengen van drainage of het wijzigen van het greppelsysteem;
f. het wijzigen van het verkavelingspatroon.
28.4.2 Voorwaarden
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 28.4.1 wordt slechts verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de in lid 28.1 omschreven waarden.
28.4.3 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in lid 28.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
a. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
b. het normale onderhoud betreffen;
c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende (omgevings)vergunning.
Artikel 29 Waterstaat – Waterkering
29.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘waterstaat – waterkering aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
a. het onderhoud en de instandhouding van dijken en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering;
met de daarbij behorende:
b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
29.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
a. op of in de lid 29.1 bedoelde gronden zijn geen gebouwen toegestaan, met uitzondering van bestaande gebouwen;
b. op of in de in lid 29.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de waterkering en de waterhuishouding worden gebouwd.
29.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 29.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering.
Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de beheerder van de betreffende waterkering.
29.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
29.4.1 Vergunningplicht
Het is verboden op of in de in lid 29.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
- het aanbrengen en rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
- het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
29.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht
Het verbod als bedoeld in lid 29.4.1 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:
- reeds in uitvoering zijn of vergund zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
- het normale onderhoud van de waterkering of van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
- graafwerkzaamheden betreffen als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.
29.4.3 Voorwaarden
Een omgevingsvergunning kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden de belangen van de waterkering niet schaden.
29.4.4 Adviesprocedure
Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 29.4.1, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de beheerder van de waterkering omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen in verband met de waterkering niet worden geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.