ARTIKEL 1. BEGRIPPEN
In deze voorschriften
wordt verstaan onder:
1.
Project:
het Projectbesluit
Bousemalaan 3 te Tolbert.
2.
Aanduiding:
een geometrisch
bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de
regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van
deze gronden.
3.
Aanbouw/Uitbouw:
een gebouw dat als
afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe
verbinding staat, dan wel als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd
aan een hoofdgebouw, welk gebouw (door de vorm) onderscheiden kan worden van
het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het
hoofdgebouw.
4.
Aanduidingsgrens:
de grens van een
aanduiding indien het een vlak betreft.
5.
Achtergevel:
de van de weg
afgekeerde gevel met inbegrip van inspringingen;
6.
Ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen
gebouw zijnde.
7.
Ander werk:
een werk, geen
bouwwerk zijnde.
8.
Bebouwing:
één of meerdere
gebouwen en/of andere bouwwerken geen gebouwen
zijnde.
9.
Bebouwingspercentage:
een als aanduiding of
in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van een bouwvlak aangeeft
dat maximaal mag worden bebouwd.
10.
Besluit externe veiligheid inrichtingen:
het Besluit houdende
milieukwaliteitseisen voor externe veiligheid van inrichtingen milieubeheer
(Besluit externe veiligheid inrichtingen) zoals deze gold ten tijde van het
nemen van dit projectbesluit, of de daarvoor
in de plaats tredende
regeling.
11.
Bestaand:
bij
bebouwing: bebouwing zoals aanwezig bij het in werking treden van het
bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip
aangevraagde vergunning;
12.
Bestemmingsgrens:
de grens van een
bestemmingsvlak.
13.
Bestemmingsvlak:
een geometrisch
bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
14.
Bijgebouw:
een vrijstaand of met
het hoofdgebouw niet verbonden gebouw dat door zijn ligging en
verschijningsvorm een ondergeschikte bouwmassa vormt.
15.
Bouwen:
het plaatsen, het geheel
of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een
bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of
veranderen van een standplaats.
16.
Bouwgrens:
de grens van een
bouwvlak.
17.
Bouwperceel:
een aaneengesloten
stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende
bebouwing is toegelaten.
18.
Bouwperceelgrens:
een grens van een
bouwperceel.
19.
Bouwvlak:
een geometrisch
bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde
gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
20.
Bouwwerk:
elke constructie van
enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct
hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun
vindt in of op de grond.
21.
Dakhelling:
schuin
beloop van een dak;
22.
Detailhandel:
het bedrijfsmatig te
koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van
goederen aan personen die die goederen
kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of
bedrijfsactiviteit.
23.
Erfafscheiding:
schuttingen, muren,
terrasschermen en andere gebouwde verticale afscheidingen welke al dan niet op
de erfgrens zijn geplaatst.
24.
dienstverlenende voorzieningen:
het beroepsmatig
verlenen van diensten, met uitzondering van prostitutie, waarbij onderscheid
gemaakt kan worden in:
a. administratieve, financiële en zakelijke
dienstverlening e.d.:
het verrichten van
administratieve en daarmee gelijk te stellen
werkzaamheden, al dan
niet met daaraan ondergeschikte
baliewerkzaamheden;
b. publieksgerichte dienstverlening:
dienstverlening door
een bedrijf of instelling dat in hoofdzaak
baliewerkzaamheden
verricht of andere diensten verleent gericht op
het publiek, zoals
stomerijen, wasserettes, kappers, pedicures,
makelaars, reis- en
uitzendbureau's, e.d.;
25.
Garage:
een niet voor
bewoning bestemd gebouw ten behoeve van de stalling van voertuigen dat in
bouwkundig opzicht, dan wel gelet op de bestemming ondergeschikt is aan een op
hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw. De garage kan aan het hoofdgebouw
zijn gebouwd of daar vrij van staan;
26.
Gebouw:
elk bouwwerk, dat een
voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden
omsloten ruimte vormt.
27.
Hoofdgebouw:
een gebouw dat gelet
op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel valt aan te
merken.
28.
Maatschappelijke voorzieningen:
educatieve,
sociaal medische, sociaal culturele, levensbeschouwelijke, sport en recreatieve
voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook
ondergeschikte detailhandel ten dienste van deze voorzieningen;
29.
Met het wonen verenigbare functies:
a. zakelijke en persoonlijke dienstverlening:
het bedrijfsmatig
verlenen van diensten aan bedrijven of personen,
zoals
administratiekantoor, advocatenkantoor, reisbureau,
artsenpraktijk,
schoonheidssalon, kapsalon en dergelijke al dan niet
met hieraan
ondergeschikte detailhandel;
b. praktijkpand, praktijkruimte, kantoor,
atelier:
een gebouw of een
gedeelte van een gebouw dat door de indeling en
inrichting bestemd is
als beroeps- of bedrijfsmatige werkruimte voor
medische,
administratieve, artistieke, ambachtelijke en daarmee gelijk
te stellen beroepen
al dan niet met hieraan ondergeschikte
detailhandel;
mits de woning in
overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de ruimtelijke uitwerking of
uitstraling met de woonfunctie in overeenstemming
is;
30.
Nieuwe woningen:
woningen die niet
bestonden ten tijde van de ter inzagelegging van het ontwerp van dit plan;
31.
Nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten
behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations,
schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen
ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, telefooncellen en apparatuur voor
telecommunicatie.
32.
Overkapping:
een bouwwerk, geen
gebouw zijnde, dat een voor mensen toegankelijke oppervlakte overdekt,
bestaande uit een dakconstructie en voorzien van ten hoogste één wand.
33.
Peil:
a. Voor een bouwwerk op een perceel,
waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
- De hoogte van de weg ter plaatse van
die hoofdtoegang;
b. In andere gevallen:
- De gemiddelde hoogte van het
aansluitende maaiveld;
c. Indien in of op het water wordt
gebouwd:
- Het Nieuw Amsterdams Peil (of een
ander plaatselijk aan te houden waterpeil).
34.
Seksinrichting:
de voor het publiek
toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij
bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van
erotisch-pornografische aard plaatsvinden.
35.
Voorgevel:
de gevel van het
hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op
uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
36.
Voorgevelrooilijn:
denkbeeldige lijn die
strak loopt langs de naar de voorgevel(s) van hoofdgebouwen voor zover op dat
deel van de openbare weg voorgevels zijn gericht;
37.
Watergang/waterloop:
een werk al of niet
overdekt, dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af
te voeren en toe te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en
onderhoudspaden daaronder mede verstaan.
38.
Weg:
een voor het openbaar
verkeer openstaande weg of pad, met inbegrip van de daarin liggende bruggen en
duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten.
39.
Wet:
Wet ruimtelijke
ordening zoals deze gold ten tijde van de vaststelling van
dit bestemmingsplan.
40.
Woning:
een complex van
ruimten, uitsluitend voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding.
41.
Woningwet:
de Woningwet zoals
deze luidde ten tijde van de vaststelling van dit plan;
42.
Zorgwoning:
een individuele, maar
niet-zelfstandige wooneenheid met bijbehorende voorzieningen, bestemd voor de
huisvesting van een persoon of een samenwonende groep van personen onder
begeleiding of met zorg van professionele zorgverleners.
ARTIKEL
2 WIJZE VAN METEN
2.1 Bij toepassing van deze voorschriften
wordt als volgt gemeten:
De bouwhoogte van een
bouwwerk:
vanaf het peil tot
aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde,
met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen,
antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
De goothoogte van een
bouwwerk:
vanaf het peil tot
aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee
gelijk te stellen constructiedeel.
De dakhelling:
langs het dakvlak ten
opzichte van het horizontale vlak.
De oppervlakte van
een bouwwerk:
tussen de
buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts
geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter
plaatse van het bouwwerk.
De inhoud van een
bouwwerk:
tussen de onderzijde
van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de
scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
De afstand tot de
perceelgrens:
vanaf de kortste
afstand van enig punt van een bouwwerk tot de perceelgrens.
De lengte, de breedte
en de diepte van een bouwwerk:
tussen (de lijnen,
getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van scheidingsmuren).
De
bruto-vloeroppervlakte:
gemeten op
vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, die
de desbetreffende ruimte of groep van ruimten omhullen.
2.2 Bij de toepassing van het bepaalde ten
aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden
ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen,
ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken
buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. de bestemmingsgrens met niet
meer dan 1,5 m wordt overschreden.
ARTIKEL
3. WONEN - ZORGWONING
3.1 Projectomschrijving
De voor 'Wonen -
Zorgwoning' (W - Z) aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
begeleid
wonen;
b.
met
wonen verenigbare overige functies tot een maximum van 30% van de bruto
vloeroppervlakte van het hoofdgebouw plus maximaal 50% van de oppervlakte van
de gerealiseerde bijgebouwen;
met de daarbij
behorende:
c.
parkeervoorzieningen;
d.
woonstraten,
fiets- en wandelpaden, trottoirs en paden;
e.
water
(waterberging/waterafvoer);
f.
erven,
tuinen;
g.
groen-
en speelvoorzieningen;
h.
overige
voorzieningen zoals nutsvoorzieningen;
i.
bouwwerken,
geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.2.1
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
a.
hoofdgebouwen
mogen uitsluitend als zorgwoning(en) worden gebouwd;
b.
een
hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het aangeduide bouwvlak worden gebouwd;
c.
het
bebouwingspercentage van het bouwperceel bedraagt ten hoogste 50%;
d.
de
afstand van de hoofdgebouwen tot aan de zijdelingse perceelgrenzen bedraagt
tenminste 3 meter, tenzij woningscheidende muren op de perceelgrens worden
gebouwd;
e.
de
bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer dan de op de kaart aangegeven
hoogte bedragen;
f.
de
goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer dan de op de kaart aangegeven
hoogte bedragen;
3.2.2 Voor het bouwen
van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:
a.
de
oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt maximaal 70 m2 met
dien verstande dat maximaal 50% van het achtererf bebouwd mag worden;
b.
aan-
en uitbouwen en bijgebouwen dienen tenminste 10 meter achter de voorgevelrooilijn
te worden opgericht;
c.
de
goothoogte en de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer
bedragen dan de goothoogte en bouwhoogte van het hoofdgebouw met een maximum
van respectievelijk 3 en 5,5 meter;
d.
de
afstand van aan- en uitbouwen en bijgebouwen tot de perceelgrens dient
tenminste 1 meter te bedragen tenzij het gebouw op de perceelgrens wordt
geplaatst.
3.2.3
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende
bepalingen:
a.
de
bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen
dan 3 meter;
b.
overkappingen
met een oppervlak van, horizontaal gemeten, ten hoogste 30 m2 mogen worden
opgericht 10 meter achter de voorgevelrooilijn.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1
Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:
a.
het
gebruik voor permanente of tijdelijke bewoning, voor zover het vrijstaande
bijgebouwen betreft;
b.
het
gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
c.
het
plaatsen van caravans;
d.
het
storten van afval;
e.
het
gebruik van gronden en bouwwerken als seksinrichting;
f.
het
gebruik van onbebouwd blijvende grond voor de opslag van afval en materialen.
3.4.2 Woningen en
daarbij behorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen alleen worden gebruikt
ten behoeve van met het wonen verenigbare functies onder de volgende
voorwaarden:
a.
de
nevenactiviteit beperkt zich tot maximaal 50% van het oppervlak van de gerealiseerde
bijgebouwen;
b.
het
gebruik van de bebouwing voor met het wonen verenigbare functies mag geen
ernstige of onevenredige hinder voor de woonomgeving opleveren en mag geen
afbreuk doen aan het woonkarakter van de omgeving;
c.
een
seksinrichting is niet toegestaan;
d.
detailhandel
is niet toegestaan;
e.
het
beroeps- en bedrijfsmatig gebruik van de bebouwing mag geen of een zodanig
beperkte verkeersaantrekkende werking hebben, dat geen extra
verkeersmaatregelen noodzakelijk zijn.