Artikel 13. Wonen
- 4
|
13.1 |
Bestemmingsomschrijving |
|
|
De voor ‘Wonen – |
|
|
a. |
bestaande woningen
ten tijde van de ter visie legging van het ontwerp van het plan, in de vorm van
gestapelde woningen; |
|
b. |
met wonen
verenigbare overige functies tot een maximum van 30% van de bruto
vloeroppervlakte van het hoofdgebouw plus maximaal 50% van de oppervlakte van
de gerealiseerde bijgebouwen; |
|
met de daarbij behorende: |
|
|
c. |
parkeervoorzieningen; |
|
d. |
Woonstraten,
fiets- en wandelpaden, trottoirs en paden; |
|
e. |
water
(waterberging/waterafvoer); |
|
f. |
erven, tuinen; |
|
g. |
groen- en
speelvoorzieningen; |
|
h. |
overige voorzieningen
zoals nutsvoorzieningen; |
|
i. |
bouwwerken, geen
gebouwen zijnde. |
13.2 |
Bouwregels |
|
13.2.1 |
Het bestaande
aantal woningen mag niet worden overschreden; |
|
13.2.2 |
Voor het bouwen van
hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen: |
|
|
a. |
een hoofdgebouw
mag uitsluitend binnen het aangeduide bouwvlak worden gebouwd; |
|
b. |
de bouwhoogte van
een hoofdgebouw mag niet meer dan de aangeduide hoogte bedragen. |
13.2.3 |
Voor het bouwen
van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende bepalingen: |
|
|
a. |
aan- en uitbouwen
en bijgebouwen mogen uitsluitend ten behoeve van wonen worden gebouwd; |
|
b. |
de aan- uitbouwen mogen
uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd; de bouwhoogte mag ten hoogste
|
|
c. |
bijgebouwen zijn
uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouw’; de
bouwhoogte mag ten hoogste |
13.2.4 |
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen: |
|
|
a. |
de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste
|
|
b. |
de hoogte van vlaggenmasten mag ten hoogste |
|
c. |
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen binnen het
bouwvlak te worden gebouwd waarbij de hoogte niet meer dan |
13.3 |
Nadere eisen |
|
|
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van: |
|
|
a. |
de woonsituatie; |
|
b. |
het straat- en bebouwingsbeeld; |
|
c. |
de verkeersveiligheid; |
|
d. |
de sociale veiligheid; |
|
e. |
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden; |
13.4 |
Ontheffing van
de bouwregels |
|
Burgemeester en
wethouders kunnen ontheffing verlenen van: |
|
het bepaalde in
lid 13.2.3 sub b voor (gedeelten van) aan- en uitbouwen voor zover deze zich
bevinden op een afstand van meer dan |
13.5 |
Specifieke
gebruiksregels |
|
13.5.1 |
Tot een strijdig gebruik
met deze bestemming zoals bedoeld in artikel 7.10 Wet ruimtelijke ordening
wordt in ieder geval gerekend: |
|
|
a. |
het gebruik voor
permanente of tijdelijke bewoning, voor zover het vrijstaande bijgebouwen
betreft; |
|
b. |
het gebruik van bijgebouwen
als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte; |
|
c. |
het plaatsen van
caravans; |
|
d. |
het storten van
afval; |
|
e. |
het gebruik van
gronden en bouwwerken als seksinrichting; |
|
f. |
het gebruik van onbebouwd
blijvende grond voor de opslag van afval en materialen. |
13.5.2 |
Burgemeester en
wethouders verlenen ontheffing van het in lid 13.5.1 gestelde verbod, indien
strikte toepassing leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik en
het verbod niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd. |
13.6 |
Ontheffing -
mantelzorg |
|
13.6.1 |
Burgemeester en
wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 13.5.1
sub b ten behoeve van het gebruik van een aanbouw of bijgebouw als
afhankelijke woonruimte indien: |
|
|
a. |
gebruik als
afhankelijke woonruimte noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg; |
|
b. |
geen onevenredige aantasting
plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder het woongenot van
omwonenden of beperking in de bedrijfsvoering; |
|
c. |
het gebruik van de
bijgebouwen als afhankelijke woonruimte is beperkt tot een vloeroppervlakte
van ten hoogste |
|
d. |
de ontheffing
vervalt zodra de noodzaak vanuit het oogpunt van mantelzorg is komen te
vervallen. |