PLANREGELS
BESTEMMINGSPLAN SINTMAHEERDT |
|
behorende bij het bestemmingsplan voor
gronden gelegen in Leek begrensd door het industriepark Oldebert, de
Oldebertweg, de Auwemalaan, de Sunckemalaan, het industriepark Diepswal en de
Tolbertervaart. |
|
status: |
vastgesteld bestemmingsplan |
datum: |
2 december 2009 |
werknummer: |
2148-8100 |
INHOUD: |
|
pag. |
Hoofdstuk
1 Inleidende regels
|
1
|
||
|
|||
Art. 1. Begrippen |
1 |
||
Art. 2. Wijze van meten |
7 |
||
|
|||
Hoofdstuk
2 Bestemmingsregels
|
9
|
||
|
|||
Art. 3.
Bedrijf -1 |
9 |
||
Art. 4.
Bedrijf - 2 |
12 |
||
Art. 5.
Groen |
14 |
||
Art. 6.
Maatschappelijk |
16 |
||
Art. 7.
Verkeer |
18 |
||
Art. 8.
Verkeer- Verblijfsgebied |
19 |
||
Art. 9.
Water |
21 |
||
Art. 10. Wonen - 1 |
22 |
||
Art. 11. Wonen - 2 |
25 |
||
Art. 12. Wonen - 3 |
28 |
||
Art. 13. Wonen - 4 |
31 |
||
Art. 14. Wonen - Zorgwoning |
33 |
||
Art. 15. Centrum - Uit te werken |
36 |
||
|
|||
Hoofdstuk
3 Algemene regels
|
39
|
||
|
|||
Art. 16. Anti-dubbeltelregel |
39 |
||
Art. 17. Algemene ontheffingsregels |
40 |
||
Art. 18. Algemene wijzigingsregels |
41 |
||
|
|||
Hoofdstuk
4 Overgangs- en slotregels
|
43
|
||
|
|||
Art. 19. Overgangsrecht |
43 |
||
Art. 20. Slotregel |
44 |
||
|
|
||
BIJLAGE 1 LIJST VAN BEDRIJFSACTIVITEITEN |
|
||
Hoofdstuk
1 Inleidende regels
|
Artikel 1.
Begrippen
|
In deze regels wordt verstaan onder: |
|
|||
|
|
|||
1. |
Plan: |
|||
|
Het Bestemmingsplan Sintmaheerdt van de gemeente Leek bestaande uit de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in het gml-bestand NL.IMRO.0022.BPTBSI09BEHE1-VA02. |
|||
|
|
|||
2. |
Aanduiding: |
|||
|
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden. |
|||
|
|
|
||
3. |
Aanbouw/Uitbouw: |
|||
|
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, dan wel als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw (door de vorm) onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. |
|||
|
|
|
||
4. |
Aanduidingsgrens: |
|||
|
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft. |
|||
|
|
|||
5. |
Achtergevel: |
|
||
|
de van de weg afgekeerde gevel met inbegrip
van inspringingen; |
|
||
|
|
|
||
6. |
Ander bouwwerk: |
|||
|
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde. |
|||
|
|
|||
7. |
Ander werk: |
|||
|
Een werk, geen bouwwerk zijnde. |
|||
|
|
|||
8. |
Bebouwing: |
|||
|
Eén of meerdere gebouwen en/of andere bouwwerken geen gebouwen zijnde. |
|||
|
|
|
||
9. |
Bebouwingspercentage: |
|||
|
Een als aanduiding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van een bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd. |
|||
|
|
|
||
10. |
Bedrijf: |
|||
|
Onderneming. |
|||
|
|
|||
11. |
Bedrijfsgebouw: |
|
||
|
een niet voor bewoning
bestemd gebouw dat blijkens aard en indeling bestemd is voor de uitoefening
van een bedrijf; |
|
||
|
|
|
||
12. |
Bedrijfswoning: |
|||
|
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein. |
|||
|
|
|||
13. |
Besluit
externe veiligheid inrichtingen: |
|||
|
Het Besluit houdende milieukwaliteitseisen voor externe veiligheid van inrichtingen milieubeheer (Besluit externe veiligheid inrichtingen) zoals deze gold ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan, of de daarvoor in de plaats tredende regeling. |
|||
|
|
|
||
14. |
Bestaand: |
|||
|
- |
Bij bebouwing: bebouwing zoals aanwezig bij het in werking treden van het bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning; |
||
|
|
|||
15. |
Bestemmingsgrens: |
|||
|
de grens van een bestemmingsvlak. |
|||
|
|
|||
16. |
Bestemmingsvlak: |
|||
|
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde
bestemming. |
|||
|
|
|||
17. |
Bijgebouw: |
|||
|
een vrijstaand of met het hoofdgebouw niet
verbonden gebouw dat door zijn ligging en verschijningsvorm een
ondergeschikte bouwmassa vormt. |
|||
|
|
|||
18. |
Bouwen: |
|||
|
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats. |
|||
|
|
|||
19. |
Bouwgrens: |
|||
|
de grens van een bouwvlak. |
|||
|
|
|||
20. |
Bouwperceel: |
|||
|
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. |
|||
|
|
|||
21. |
Bouwperceelgrens: |
|||
|
Een grens van een bouwperceel. |
|||
|
|
|||
22. |
Bouwvlak: |
|||
|
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten. |
|||
|
|
|||
23. |
Bouwwerk: |
|||
|
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond. |
|||
|
|
|||
24. |
Dakhelling: |
|
||
|
schuin beloop van een dak; |
|
||
|
|
|
||
25. |
Detailhandel: |
|||
|
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. |
|||
|
|
|||
26. |
Erfafscheiding: |
|||
|
schuttingen, muren, terrasschermen en andere gebouwde verticale afscheidingen welke al dan niet op de erfgrens zijn geplaatst. |
|||
|
|
|||
27. |
Dienstverlenende
voorzieningen: |
|
||
|
het beroepsmatig verlenen van diensten, met
uitzondering van prostitutie, waarbij onderscheid gemaakt kan worden in: |
|
||
|
a. |
administratieve, financiële en
zakelijke dienstverlening e.d.: het verrichten van administratieve en
daarmee gelijk te stellen werkzaamheden, al dan niet met daaraan
ondergeschikte baliewerkzaamheden; |
|
|
|
b. |
publieksgerichte
dienstverlening: dienstverlening door een bedrijf of
instelling dat in hoofdzaak baliewerkzaamheden verricht of andere diensten
verleent gericht op het publiek, zoals stomerijen, wasserettes, kappers,
pedicures, makelaars, reis- en uitzendbureaus, e.d.; |
|
|
|
|
|
||
28. |
Garage: |
|
||
|
een niet voor bewoning bestemd gebouw ten
behoeve van de stalling van voertuigen dat in bouwkundig opzicht, dan wel
gelet op de bestemming ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel
gelegen hoofdgebouw. De garage kan aan het hoofdgebouw zijn gebouwd of daar
vrij van staan; |
|
||
|
|
|
||
29. |
Gebouw: |
|||
|
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. |
|||
|
|
|||
30. |
Geluidgevoelige ruimte: |
|
||
|
ruimte binnen een woning voor zover die
kennelijk als slaap-, woon-, of eetkamer wordt gebruikt of voor een zodanig
gebruik is bestemd, alsmede een keuken van ten minste |
|
||
|
|
|
||
31. |
Hoofdgebouw: |
|||
|
een gebouw dat gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel valt aan te merken. |
|||
|
|
|||
32. |
Lijst van
bedrijfsactiviteiten: |
|||
|
de lijst van bedrijven bevattende basisinformatie voor milieuzonering zoals die lijst is opgenomen in bijlage 1 behorende bij deze regels. |
|||
|
|
|||
33. |
Maatschappelijke
voorzieningen: |
|
||
|
educatieve, sociaal medische, sociaal
culturele, levensbeschouwelijke, sport en recreatieve voorzieningen en
voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte
detailhandel ten dienste van deze voorzieningen; |
|
||
|
|
|
||
34. |
Met het wonen verenigbare
functies: |
|
||
|
a. |
zakelijke
en persoonlijke dienstverlening: |
|
|
|
|
het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan
bedrijven of personen, zoals administratiekantoor, advocatenkantoor,
reisbureau, artsenpraktijk, schoonheidssalon, kapsalon en dergelijke al dan
niet met hieraan ondergeschikte detailhandel; |
|
|
|
b. |
praktijkpand,
praktijkruimte, kantoor, atelier: |
|
|
|
|
een gebouw of een gedeelte van een gebouw
dat door de indeling en inrichting bestemd is als beroeps- of bedrijfsmatige
werkruimte voor medische, administratieve, artistieke, ambachtelijke en
daarmee gelijk te stellen beroepen al dan niet met hieraan ondergeschikte
detailhandel; |
|
|
|
mits de woning in overwegende mate haar
woonfunctie behoudt en de ruimtelijke uitwerking of uitstraling met de
woonfunctie in overeenstemming is. |
|
||
|
|
|
||
35. |
Milieuzonering: |
|||
|
Een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden als woongebieden. |
|||
|
|
|||
36. |
Nieuwe woningen: |
|
||
|
woningen die niet bestonden ten tijde van
de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan; |
|
||
|
|
|
||
37. |
Nutsvoorzieningen: |
|||
|
Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie. |
|||
|
|
|
||
38. |
Overkapping: |
|||
|
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een voor mensen toegankelijke oppervlakte overdekt, bestaande uit een dakconstructie en voorzien van ten hoogste één wand. |
|||
|
|
|||
39. |
Peil: |
|||
|
a. |
Voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: - De hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang; |
||
|
b. |
In andere gevallen: - De gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld; |
||
|
c. |
Indien in of op het water wordt gebouwd: - Het Nieuw Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil). |
||
|
|
|||
40. |
Risicovolle
inrichting: |
|||
|
1. |
Inrichting waarop het Besluit externe veiligheid inrichtingen d.d. 27 mei 2004 van toepassing is; |
||
|
2. |
Inrichting waarop het Besluit risico zware ongevallen d.d. 27 mei 1999 van toepassing is; |
||
|
3. |
Inrichting waarop het Vuurwerkbesluit d.d. 22 januari 2002 van toepassing is; |
||
|
4. |
Inrichting als bedoeld in artikel 2.4 van het inrichtingen en vergunningenbesluit milieubeheer d.d. 5 januari 1993 en de tot dusver aangebrachte wijzigingen. |
||
|
|
|
||
41. |
Seksinrichting: |
|||
|
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. |
|||
|
|
|||
42 |
Volkstuin: |
|
||
|
perceel grond
dat zich niet in de onmiddellijke nabijheid van de woning van de gebruiker
bevindt, waarop de gebruiker gewassen teelt voor eigen gebruik. |
|
||
|
|
|
||
43. |
Voorgevel: |
|||
|
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt. |
|||
|
|
|
||
44. |
Voorgevelrooilijn: |
|
||
|
denkbeeldige
lijn die strak loopt langs de naar de voorgevel(s) van hoofdgebouwen voor
zover op dat deel van de openbare weg voorgevels zijn gericht. |
|
||
|
|
|
||
45. |
Watergang/waterloop: |
|||
|
een werk al of niet overdekt, dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af te voeren en toe te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede verstaan. |
|||
|
|
|||
46. |
Weg: |
|||
|
een voor het openbaar verkeer openstaande weg of pad, met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten. |
|||
|
|
|||
47. |
Wet: |
|||
|
Wet ruimtelijke ordening zoals deze gold ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan. |
|||
|
|
|||
48. |
Woning: |
|||
|
een complex van ruimten, uitsluitend voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding. |
|||
|
|
|
||
49. |
Woningwet: |
|
||
|
de Woningwet zoals deze luidde ten tijde
van de vaststelling van dit plan. |
|
||
|
|
|
||
50. |
Zonebesluit
industrieterrein: |
|
||
|
Een zone zoals vastgesteld op grond van de
wet geluidhinder waarbuiten de geluidbelasting vanwege het te zoneren
terreinen de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan. |
|
||
|
|
|
||
51. |
Zorgwoning: |
|
||
|
een individuele, maar niet-zelfstandige
wooneenheid met bijbehorende voorzieningen, bestemd voor de huisvesting van
een persoon of een samenwonende groep van personen onder begeleiding of met
zorg van professionele zorgverleners. |
|
||
Artikel 2 Wijze van meten
|
2.1 |
Bij toepassing van de regels wordt als volgt gemeten: |
|
De bouwhoogte van een bouwwerk: |
|
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen. |
|
|
|
De goothoogte van een bouwwerk: |
|
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. |
|
|
|
De dakhelling: |
|
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak. |
|
|
|
De oppervlakte van een bouwwerk: |
|
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. |
|
|
|
De inhoud van een bouwwerk: |
|
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. |
|
|
|
De afstand tot de perceelgrens: |
|
Vanaf de kortste afstand van enig punt van een bouwwerk tot de perceelgrens. |
|
|
|
De lengte, de breedte en de diepte van een bouwwerk: |
|
Tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van scheidingsmuren). |
|
|
|
De bruto-vloeroppervlakte: |
|
Gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, die de desbetreffende ruimte of groep van ruimten omhullen. |
|
|
|
De hoogte van een windturbine: |
|
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine. |
|
|
2.2 |
Bij de toepassing van het
bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken
worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen,
gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en
overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. de
bestemmingsgrens met niet meer dan |
Hoofdstuk
2 Bestemmingsregels
|
Artikel 3.
Bedrijf - 1
|
3.1 |
Bestemmingsomschrijving |
|
|
De voor ‘Bedrijf - |
|
|
a. |
kleine bedrijven zoals genoemd in bijlage
1a van deze regels, met dien verstande dat risicovolle inrichtingen als
bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en Vergunningenbesluit van de
Wet milieubeheer (Staatsblad 1993, nr. 50) niet zijn toegestaan; |
|
b. |
wonen; |
|
met de daarbij behorende: |
|
|
c. |
parkeervoorzieningen; |
|
d. |
straten, fiets- en wandelpaden, trottoirs
en paden; |
|
e. |
water (waterberging/waterafvoer); |
|
f. |
erven, tuinen; |
|
g. |
groen- en speelvoorzieningen; |
|
h. |
overige voorzieningen zoals
nutsvoorzieningen; |
|
i. |
bouwwerken, geen gebouwen zijnde. |
3.2 |
Bouwregels |
|
3.2.1 |
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de
volgende bepalingen: |
|
|
a. |
hoofdgebouwen mogen uitsluitend als
bedrijfsgebouw of bedrijfswoning worden gebouwd; |
|
b. |
een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het
aangeduide bouwvlak worden gebouwd; |
|
c. |
het maximum totaal aantal bedrijfswoningen
bedraagt 5; |
|
d. |
per bouwperceel dient één bedrijfswoning en
één bedrijfsgebouw te worden gebouwd tot een maximum bebouwingspercentage van
40% van het bouwperceel; |
|
e. |
de afstand van de hoofdgebouwen tot aan de
zijdelingse perceelgrenzen bedraagt tenminste |
|
f. |
de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet
meer dan de aangeduide hoogte bedragen; |
|
g. |
de goothoogte van een hoofdgebouw mag niet
meer dan de aangeduide hoogte
bedragen; |
|
h. |
de dakhelling van een hoofdgebouw mag niet
minder dan 30o bedragen. |
3.2.2 |
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en
bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning gelden de volgende regels: |
|
|
a. |
de oppervlakte aan aan- en uitbouwen en
bijgebouwen bedraagt maximaal |
|
b. |
aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen
tenminste |
|
c. |
de goothoogte en de bouwhoogte van aan- en
uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan de goothoogte en
bouwhoogte van het hoofdgebouw met een maximum van respectievelijk 3 en |
|
d. |
de afstand van aan- en uitbouwen en
bijgebouwen tot de perceelgrens dient tenminste |
3.2.3 |
Voor het bouwen van bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: |
|
|
a. |
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan |
|
b. |
overkappingen met een oppervlak van,
horizontaal gemeten, ten hoogste |
3.3 |
Nadere eisen |
|
3.3.1 |
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd
nadere eisen te stellen ten aanzien van: |
|
|
a. |
de goot- en bouwhoogte van bijgebouwen
uitsluitend indien deze bijgebouwen op de perceelgrens zijn gebouwd en; |
|
b. |
de goot- en bouwhoogte van bijgebouwen
uitsluitend indien deze bijgebouwen hoger zijn dan |
|
c. |
de ligging van de bebouwing, indien dit uit
een oogpunt van brandpreventie en milieuaspecten noodzakelijk wordt geacht. |
3.3.2 |
De nadere eisen zoals genoemd in lid 3.3.1
sub a en lid 3.3.1 sub b kunnen uitsluitend worden gesteld ten behoeve van de
gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken. |
3.4 |
Ontheffing van de
bouwregels |
||
3.4.1 |
Burgemeester en wethouders kunnen
ontheffing verlenen: |
||
|
a. |
indien de oppervlakte van het bouwperceel
niet meer bedraagt dan |
|
|
|
- |
de totale oppervlakte aan gebouwen per
bouwperceel niet meer bedraagt dan |
|
|
- |
het bouwperceel voor niet meer dan 50% is
bebouwd; |
|
b. |
indien de oppervlakte van het bouwperceel
meer bedraagt dan |
|
|
c. |
het bepaalde in lid 3.2.2 sub b met
betrekking tot het plaatsen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen tot op de
voorgevelrooilijn; |
|
|
d. |
het bepaalde in lid 3.2.2 sub c voor
(gedeelten van) aan- en uitbouwen voor zover deze zich bevinden op een
afstand van meer dan |
|
3.4.2 |
indien geen onevenredige afbreuk wordt
gedaan aan het stedenbouwkundig beeld en/of de gebruiksmogelijkheden van
aangrenzende gronden en/of bouwwerken. |
3.5 |
Specifieke gebruiksregels |
|
3.5.1 |
Tot een strijdig gebruik met deze
bestemming zoals bedoeld in artikel 7.10 Wet ruimtelijke ordening wordt in
ieder geval gerekend: |
|
|
a. |
het gebruik voor permanente of tijdelijke
bewoning, voor zover het vrijstaande bijgebouwen betreft; |
|
b. |
het gebruik van bijgebouwen als
zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte; |
|
c. |
het plaatsen van caravans; |
|
d. |
het storten van afval; |
|
e. |
het gebruik van gronden en bouwwerken als
seksinrichting; |
|
f. |
het gebruik van onbebouwd blijvende grond
voor de opslag van afval en materialen en onklare voertuigen. |
3.5.2 |
Woningen en daarbij behorende aan- en
uitbouwen en bijgebouwen mogen alleen worden gebruikt ten behoeve van met het
wonen verenigbare functies onder de volgende voorwaarden: |
|
|
a. |
de nevenactiviteit beperkt zich tot
maximaal 50% van het oppervlak van de gerealiseerde bijgebouwen; |
|
b. |
het gebruik van de bebouwing voor met het
wonen verenigbare functies mag geen ernstige of onevenredige hinder voor de
woonomgeving opleveren en mag geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de
omgeving; |
|
c. |
een seksinrichting is niet toegestaan; |
|
d. |
detailhandel is niet toegestaan; |
|
e. |
het beroeps- en bedrijfsmatig gebruik van
de bebouwing mag geen of een zodanig beperkte verkeersaantrekkende werking
hebben, dat geen extra verkeersmaatregelen noodzakelijk zijn. |
3.5.3 |
Burgemeester en wethouders verlenen
ontheffing van het in lid 3.5.1 gestelde verbod, indien strikte toepassing
leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik en het verbod niet
door dringende redenen wordt gerechtvaardigd. |
|
3.5.4 |
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd
ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 3.1 voor het toestaan van
bedrijven welke naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn
met de volgens de Lijst van Bedrijfsactiviteiten toegestane bedrijven. |
Artikel 4.
Bedrijf - 2
|
4.1 |
Bestemmingsomschrijving |
|
4.1.1 |
De voor ‘Bedrijf - |
|
|
a. |
bedrijven zoals genoemd in bijlage 1b van
deze regels, alsmede een verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder LPG, met
dien verstande dat risicovolle inrichtingen als bedoeld in artikel 2.4 van
het Inrichtingen- en Vergunningenbesluit van de Wet milieubeheer (Staatsblad
1993, nr. 50) niet zijn toegestaan; |
|
met de daarbij behorende: |
|
|
b. |
parkeervoorzieningen; |
|
c. |
straten, fiets- en wandelpaden, trottoirs
en paden; |
|
d. |
water (waterberging/waterafvoer); |
|
e. |
erven, tuinen; |
|
f. |
groen- en speelvoorzieningen; |
|
g. |
overige voorzieningen zoals
nutsvoorzieningen; |
|
h. |
bouwwerken, geen gebouwen zijnde. |
4.2 |
Bouwregels |
|
4.2.1 |
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de
volgende bepalingen: |
|
|
a. |
hoofdgebouwen mogen uitsluitend als
bedrijfsgebouw worden gebouwd; |
|
b. |
een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het
aangeduide bouwvlak worden gebouwd; |
|
c. |
de afstand van de hoofdgebouwen tot aan de
zijdelingse perceelgrenzen bedraagt tenminste |
|
d. |
de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet
meer dan de aangeduide hoogte bedragen. |
4.2.2 |
Voor het bouwen van bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen: |
|
|
a. |
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan |
|
b. |
overkappingen met een oppervlak van,
horizontaal gemeten, ten hoogste |
4.3 |
Nadere eisen |
|
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd
nadere eisen te stellen ten aanzien van de ligging van de bebouwing, indien
dit uit een oogpunt van brandpreventie en milieuaspecten noodzakelijk wordt
geacht. |
4.4 |
Specifieke gebruiksregels |
|
4.4.1 |
Tot een strijdig gebruik met deze bestemming zoals bedoeld in artikel 7.10 Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval gerekend: |
|
|
a. |
het plaatsen van caravans; |
|
b. |
het storten van afval; |
|
c. |
het gebruik van gronden en bouwwerken als
seksinrichting; |
|
d. |
het gebruik van onbebouwd blijvende grond
voor de opslag van afval en materialen. |
4.4.2 |
Burgemeester en wethouders verlenen
ontheffing van het in lid 4.4.1 gestelde verbod, indien strikte toepassing
leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik en het verbod niet
door dringende redenen wordt gerechtvaardigd. |
4.4.3 |
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd
ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 4.4.1 voor het toestaan van
bedrijven welke naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn
met de volgens de Lijst van Bedrijfsactiviteiten toegestane bedrijven. |
Artikel 5.
Groen
|
5.1 |
Bestemmingsomschrijving |
|
5.1.1 |
De voor ‘Groen’ (G) aangewezen gronden zijn
bestemd voor: |
|
|
a. |
groenvoorzieningen en bermen; |
|
b. |
waterpartijen en watergangen; |
|
c. |
bruggen; |
|
d. |
fiets- en wandelpaden; |
|
e. |
speelvoorzieningen; |
|
f. |
voorzieningen ter ondersteuning van
ontmoeting |
|
g. |
nutsvoorzieningen; |
|
met de daarbij behorende: |
|
|
h. |
verhardingen; |
|
i. |
bouwwerken, geen gebouwen zijnde. |
5.1.2 |
Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke
vorm van groen - te handhaven beplanting’ dienen de gronden te worden
gebruikt voor beplanting. |
|
5.1.3 |
Ter plaatse van de aanduiding
‘geluidscherm’ dienen de gronden mede te worden gebruikt voor geluidwering. |
|
5.1.4 |
Ter plaatse van de aanduiding ‘volkstuinen’
mogen de gronden tevens worden gebruikt voor volkstuinen en hobbytuinbouw. |
|
5.1.5 |
Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke
vorm van groen - voorzieningen’ mogen de gronden tevens worden gebruikt voor
kleinschalige gebouwde maatschappelijke en dienstverlenende voorzieningen. |
5.2 |
Bouwregels |
|
5.2.1 |
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen
worden gebouwd. |
|
5.2.2 |
In afwijking van lid 5.2.1 mogen ter
plaatse van de aanduiding ‘volkstuinen’ gebouwen worden gebouwd uitsluitend
ten dienste van de bestemming, waarvoor de volgende regels gelden: |
|
|
a. |
De volkstuin heeft een oppervlakte van
tenminste |
|
b. |
De gezamenlijke oppervlakte van
plantenkassen mag per volkstuin ten hoogste |
|
c. |
De gezamenlijke oppervlakte van bergingen
mag per volkstuin ten hoogste |
|
d. |
De hoogte van een gebouw mag niet meer
bedragen dan |
5.2.3 |
In afwijking van lid 5.2.1 mogen ter
plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van groen-voorzieningen’ gebouwen
worden gebouwd, waarvoor de volgende regels gelden: |
|
|
a. |
Er mogen ten hoogste 2 gebouwen worden
gebouwd; |
|
b. |
De oppervlakte van een gebouw mag ten
hoogste |
|
c. |
De hoogte van een gebouw mag niet meer
bedragen dan |
5.2.4 |
Voor het bouwen van bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen: |
|
|
a. |
De hoogte van vlaggenmasten mag ten hoogste
|
|
b. |
de hoogte van overige bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, mag ten hoogste |
5.3 |
Nadere eisen |
|
Burgemeester en wethouders kunnen nadere
eisen stellen aan de plaats en de afmeting van de bebouwing ten behoeve van
landschappelijke waarden. |
5.4 |
Aanlegvergunning |
5.4.1 |
Het is verboden zonder of in afwijking van
een schriftelijke vergunning (aanlegvergunning) van Burgemeester en
wethouders op de gronden aangeduid met ‘specifieke vorm van groen - te
handhaven beplanting’ beplanting te rooien of te kappen; |
5.4.2 |
De in lid 5.4 bedoelde vergunning is niet
vereist voor zover het betreft kappen ten behoeve van het dunnen van
beplantingen; |
5.4.3 |
De in lid 5.4 bedoelde vergunning mag
slechts worden verleend, indien door uitvoering van het werk of de
werkzaamheid geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke
betekenis van de beplante perceelsscheidingen. |
5.5 |
Specifieke gebruiksregels |
|
5.5.1 |
Tot een strijdig gebruik met deze
bestemming zoals bedoeld in artikel 7.10 Wet ruimtelijke ordening wordt in
ieder geval gerekend: |
|
|
a. |
het plaatsen van caravans; |
|
b. |
het storten van afval; |
|
c. |
het gebruik van onbebouwd blijvende grond
voor de opslag van afval en materialen. |
5.5.2 |
Burgemeester en wethouders verlenen
ontheffing van het in lid 5.5.1 gestelde verbod, indien strikte toepassing
leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik en het verbod niet
door dringende redenen wordt gerechtvaardigd. |
Artikel 6.
Maatschappelijk
|
6.1 |
Bestemmingsomschrijving |
|
|
De op voor ‘Maatschappelijk’ (M) aangewezen
gronden zijn bestemd voor: |
|
|
a. |
maatschappelijke
voorzieningen; |
|
met daaraan ondergeschikt: |
|
|
b. |
parkeervoorzieningen; |
|
c. |
straten, fiets- en wandelpaden, trottoirs
en paden; |
|
d. |
water (waterberging/waterafvoer); |
|
e. |
erven, tuinen; |
|
f. |
groen- en speelvoorzieningen; |
|
g. |
overige voorzieningen zoals
nutsvoorzieningen; |
|
h. |
bouwwerken, geen gebouwen zijnde. |
6.2 |
Bouwregels |
|
|
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de
volgende bepalingen: |
|
|
a. |
hoofdgebouwen mogen uitsluitend ten behoeve
van maatschappelijke voorzieningen worden gebouwd; |
|
b. |
een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een
bouwvlak worden gebouwd; |
|
c. |
het gezamenlijke oppervlak aan
hoofdgebouwen en aan- en bijgebouwen per bouwvlak mag niet meer dan het
aangeduide percentage bedragen; |
|
d. |
de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet
meer dan de aangeduide hoogte bedragen; |
|
e. |
de goothoogte van een hoofdgebouw mag niet
meer dan de aangeduide hoogte bedragen. |
6.3 |
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en
bijgebouwen gelden de volgende bepalingen: |
|
|
a. |
de aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen
uitsluitend ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen worden gebouwd; |
|
b. |
de aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen
uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd; |
|
c. |
de aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen
achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw dan wel in of
achter het verlengde daarvan te worden gebouwd; |
|
d. |
de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en
uitbouwen en de bijgebouwen bij een hoofdgebouw mag niet meer dan |
|
e. |
de bouwhoogte van een aan- en uitbouw en
bijgebouw mag niet meer dan |
6.4 |
Voor het bouwen van bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen: |
|
|
a. |
de hoogte van bouwwerken, geen gebouw
zijnde, mag ten hoogste |
6.4 |
Nadere eisen |
|
|
Burgemeester en wethouders kunnen nadere
eisen stellen aan de plaats en de afmeting van de bebouwing, ten behoeve van: |
|
|
a. |
het straat- en bebouwingsbeeld; |
|
b. |
de verkeersveiligheid; |
|
c. |
de sociale veiligheid; |
|
d. |
de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden; |
6.5 |
Specifieke gebruiksregels |
|
6.5.1 |
Tot een strijdig gebruik met deze
bestemming zoals bedoeld in artikel 7.10 Wet ruimtelijke ordening wordt in
ieder geval gerekend: |
|
|
a. |
het plaatsen van caravans; |
|
b. |
het storten van afval; |
|
c. |
het gebruik van gronden en bouwwerken als
seksinrichting; |
|
d. |
het gebruik van onbebouwd blijvende grond
voor de opslag van afval en materialen. |
6.5.2 |
Burgemeester en wethouders verlenen
ontheffing van het in lid 6.5.1 gestelde verbod, indien strikte toepassing
leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik en het verbod niet
door dringende redenen wordt gerechtvaardigd. |
Artikel 7.
Verkeer
|
7.1 |
Bestemmingsomschrijving |
|
|
De voor ‘Verkeer’ (V) aangewezen gronden
zijn bestemd voor: |
|
|
a. |
ontsluitingswegen; |
|
b. |
bruggen; |
|
c. |
fiets- en wandelpaden; |
|
d. |
groenvoorzieningen, bermen en water; |
|
e. |
parkeervoorzieningen; |
|
f. |
nutsvoorzieningen; |
|
met de daarbij behorende: |
|
|
g. |
bouwwerken, geen gebouwen zijnde. |
7.2 |
Bouwregels |
|
7.2.1 |
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen
worden gebouwd. |
|
7.2.2 |
Voor het bouwen van bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen: |
|
|
a. |
de hoogte van vlaggenmasten mag ten hoogste
|
|
b. |
de hoogte van overige bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van geleiding,
beveiliging en regeling van het verkeer mag ten hoogste |
7.3 |
Nadere eisen |
|
|
Burgemeester en wethouders kunnen nadere
eisen stellen aan de plaats en de afmeting van de bebouwing, ten behoeve van: |
|
|
a. |
het straatbeeld; |
|
b. |
de verkeersveiligheid; |
|
c. |
de sociale veiligheid; |
|
d. |
de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden; |
7.4 |
Specifieke gebruiksregels |
|
7.4.1 |
Tot een strijdig gebruik met deze
bestemming zoals bedoeld in artikel 7.10 Wet ruimtelijke ordening wordt in
ieder geval gerekend: |
|
|
a. |
het plaatsen van caravans; |
|
b. |
het storten van afval; |
|
c. |
het gebruik van onbebouwd blijvende grond
voor de opslag van afval en materialen. |
7.4.2 |
Burgemeester en wethouders verlenen
ontheffing van het in lid 7.4.1 gestelde verbod, indien strikte toepassing
leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik en het verbod niet
door dringende redenen wordt gerechtvaardigd. |
Artikel 8.
Verkeer - verblijfsgebied
|
8.1 |
Bestemmingsomschrijving |
|
8.1.1 |
De voor ‘Verkeer- en Verblijfsgebied’
(V-VB) aangewezen gronden zijn bestemd voor: |
|
|
a. |
woonstraten; |
|
b. |
Bruggen; |
|
c. |
fiets- en wandelpaden; |
|
d. |
groenvoorzieningen, bermen en water; |
|
e. |
parkeervoorzieningen; |
|
f. |
speelvoorzieningen; |
|
g. |
voorzieningen ter ondersteuning van
ontmoeting |
|
h. |
nutsvoorzieningen; |
|
met de daarbij behorende: |
|
|
i. |
bouwwerken, geen gebouwen zijnde. |
8.1.2 |
Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke
vorm van groen - te handhaven beplanting’ dienen de gronden te worden
gebruikt voor beplanting. |
8.2 |
Bouwregels |
|
8.2.1 |
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen
worden gebouwd. |
|
8.2.2 |
Voor het bouwen van bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen: |
|
|
a. |
de hoogte van vlaggenmasten mag ten hoogste
|
|
b. |
de hoogte van overige bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van geleiding,
beveiliging en regeling van het verkeer mag ten hoogste |
8.3 |
Nadere eisen |
|
|
Burgemeester en wethouders kunnen nadere
eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van: |
|
|
a. |
het straatbeeld; |
|
b. |
de verkeersveiligheid; |
|
c. |
de sociale veiligheid; |
|
d. |
de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden. |
8.4 |
Specifieke gebruiksregels |
|
8.4.1 |
Tot een strijdig gebruik met deze
bestemming zoals bedoeld in artikel 7.10 Wet ruimtelijke ordening wordt in
ieder geval gerekend: |
|
|
a. |
het plaatsen van caravans; |
|
b. |
het storten van afval; |
|
c. |
het gebruik van onbebouwd blijvende grond
voor de opslag van afval en materialen. |
8.4.2 |
Burgemeester en wethouders verlenen
ontheffing van het in lid 8.4.1 gestelde verbod, indien strikte toepassing
leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik en het verbod niet
door dringende redenen wordt gerechtvaardigd. |
8.5 |
Aanlegvergunning |
8.5.1 |
Het is verboden zonder of in afwijking van
een schriftelijke vergunning (aanlegvergunning) van Burgemeester en
wethouders op de gronden aangeduid met ‘specifieke vorm van groen - te
handhaven beplanting’ beplanting te rooien of te kappen; |
8.5.2 |
De in lid 8.5.1 bedoelde vergunning is niet
vereist voor zover het betreft kappen ten behoeve van het dunnen van
beplantingen; |
8.5.3 |
De in lid 8.5.1 bedoelde vergunning mag
slechts worden verleend, indien door uitvoering van het werk of de
werkzaamheid geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke
betekenis van de beplante perceelsscheidingen. |
Artikel 9.
Water
|
9.1 |
Bestemmingsomschrijving |
|
|
De voor ‘Water’ (WA)
aangewezen gronden zijn bestemd voor: |
|
|
a. |
waterlopen en waterpartijen; |
|
b. |
waterberging; |
|
c. |
afvoer van water; |
|
d. |
‘recreatief’ gebruik; |
|
e. |
taluds en beschoeiingen; |
|
f. |
groenvoorzieningen; |
|
met de daarbij behorende: |
|
|
g. |
bruggen; |
|
h. |
bouwwerken, geen gebouwen zijnde. |
9.2 |
Bouwregels |
|
9.2.1 |
Op
of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. |
|
9.2.2 |
Voor het bouwen van bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: |
|
|
a. |
de hoogte van vlaggenmasten mag ten hoogste
|
|
b. |
de hoogte van overige bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, mag ten hoogste |
9.3 |
Specifieke gebruiksregels |
|
9.3.1 |
Tot een strijdig gebruik met deze
bestemming zoals bedoeld in artikel 7.10 Wet ruimtelijke ordening wordt in
ieder geval gerekend: |
|
|
a. |
voor woonschepen en drijvende woningen als
ligplaats; |
|
b. |
het storten van afval; |
|
c. |
het gebruik van onbebouwd blijvende grond
voor de opslag van afval en materialen. |
9.3.2 |
Burgemeester en wethouders verlenen
ontheffing van het in lid 9.3.1 gestelde verbod, indien strikte toepassing
leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik en het verbod niet
door dringende redenen wordt gerechtvaardigd. |
Artikel
10. Wonen-1
|
10.1 |
Bestemmingsomschrijving |
|
|
De voor ‘Wonen - |
|
|
a. |
wonen; |
|
b. |
met wonen verenigbare overige functies tot
een maximum van 30% van de bruto vloeroppervlakte van het hoofdgebouw plus
maximaal 50% van de oppervlakte van de gerealiseerde bijgebouwen; |
|
met de daarbij behorende: |
|
|
c. |
parkeervoorzieningen; |
|
d. |
woonstraten, ontsluitingen zoals
buurtontsluitingswegen, fiets- en wandelpaden, trottoirs en paden; |
|
e. |
water (waterberging/waterafvoer); |
|
f. |
erven, tuinen; |
|
g. |
groen- en speelvoorzieningen; |
|
h. |
overige voorzieningen zoals
nutsvoorzieningen; |
|
i. |
bouwwerken, geen gebouwen zijnde. |
10.2 |
Bouwregels |
|
10.2.1 |
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de
volgende bepalingen: |
|
|
a. |
hoofdgebouwen mogen uitsluitend als
grondgebonden woning worden gebouwd; |
|
b. |
het maximum totaal aantal nieuwe woningen
bedraagt 102; |
|
c. |
een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het
aangeduide bouwvlak worden gebouwd; |
|
d. |
per bouwperceel is maximaal één woning
toegestaan tot een maximum bebouwingspercentage van 50% van het bouwperceel,
met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke
bouwaanduiding - patiowoning’ het bebouwingspercentage ten hoogste 70% mag
bedragen; |
|
e. |
de afstand van de hoofdgebouwen tot aan de
zijdelingse perceelgrenzen bedraagt tenminste |
|
f. |
de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet
meer dan de aangeduide hoogte bedragen, met dien verstande dat ter plaatste
van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - patiowoning’ een opbouw is
toegestaan van ten hoogste |
|
g. |
de goothoogte van een hoofdgebouw mag niet
meer dan de aangeduide hoogte bedragen; |
|
h. |
de dakhelling van een hoofdgebouw mag niet
minder dan 30o bedragen, met dien verstande dat ter plaatse van de
aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - patiowoning’ de dakhelling niet meer
dan 30o mag bedragen. |
10.2.2 |
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en
bijgebouwen gelden de volgende bepalingen: |
|
|
a. |
de oppervlakte aan aan- en uitbouwen en
bijgebouwen bedraagt maximaal |
|
b. |
aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen
tenminste |
|
c. |
de goothoogte en de bouwhoogte van aan- en
uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan de goothoogte en
bouwhoogte van het hoofdgebouw met een maximum van respectievelijk 3 en |
|
d. |
de afstand van aan- en uitbouwen en
bijgebouwen tot de perceelgrens dient tenminste |
10.2.3 |
Voor het bouwen van bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen: |
|
|
a. |
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan |
|
b. |
overkappingen met een oppervlak van,
horizontaal gemeten, ten hoogste |
10.3 |
Ontheffing van de
bouwregels |
||
10.3.1 |
Burgemeester en wethouders kunnen
ontheffing verlenen: |
||
|
a. |
indien de oppervlakte van het bouwperceel
niet meer bedraagt dan |
|
|
|
- |
de totale oppervlakte aan gebouwen per
bouwperceel niet meer bedraagt dan |
|
|
- |
het bouwperceel voor niet meer dan 50% is
bebouwd; |
|
b. |
indien de oppervlakte van het bouwperceel
meer bedraagt dan |
|
|
|
||
|
c. |
van het bepaalde in lid 10.2.2 sub b met
betrekking tot het plaatsen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen tot op de
voorgevelrooilijn; |
|
|
d. |
van het bepaalde in lid 10.2.2 sub c voor
(gedeelten van) aan- en uitbouwen voor zover deze zich bevinden op een
afstand van meer dan |
|
10.3.2 |
indien geen onevenredige afbreuk wordt
gedaan aan het stedenbouwkundig beeld en/of de gebruiksmogelijkheden van
aangrenzende gronden en/of bouwwerken. |
10.4 |
Specifieke gebruiksregels |
|
10.4.1 |
Tot een strijdig gebruik met deze
bestemming zoals bedoeld in artikel 7.10 Wet ruimtelijke ordening wordt in
ieder geval gerekend: |
|
|
a. |
het gebruik voor permanente of tijdelijke
bewoning, voor zover het vrijstaande bijgebouwen betreft; |
|
b. |
het gebruik van bijgebouwen als
zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte; |
|
c. |
het plaatsen van caravans; |
|
d. |
het storten van afval; |
|
e. |
het gebruik van gronden en bouwwerken als
seksinrichting; |
|
f. |
het gebruik van onbebouwd blijvende grond
voor de opslag van afval en materialen. |
10.4.2 |
Woningen en daarbij behorende aan- en
uitbouwen en bijgebouwen mogen alleen worden gebruikt ten behoeve van met het
wonen verenigbare functies onder de volgende voorwaarden: |
|
|
a. |
de nevenactiviteit beperkt zich tot
maximaal 50% van het oppervlak van de gerealiseerde bijgebouwen; |
|
b. |
het gebruik van de bebouwing voor met het
wonen verenigbare functies mag geen ernstige of onevenredige hinder voor de
woonomgeving opleveren en mag geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de
omgeving; |
|
c. |
een seksinrichting is niet toegestaan; |
|
d. |
detailhandel is niet toegestaan; |
|
e. |
het beroeps- en bedrijfsmatig gebruik van
de bebouwing mag geen of een zodanig beperkte verkeersaantrekkende werking
hebben, dat geen extra verkeersmaatregelen noodzakelijk zijn. |
10.4.3 |
Burgemeester en wethouders verlenen
ontheffing van het in lid 10.4.1 gestelde verbod, indien strikte toepassing
leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik en het verbod niet
door dringende redenen wordt gerechtvaardigd. |
10.5 |
Ontheffing - mantelzorg |
|
10.5.1 |
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd
ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 10.4.1 sub b ten behoeve van
het gebruik van een aanbouw of bijgebouw als afhankelijke woonruimte indien: |
|
|
a. |
gebruik als afhankelijke woonruimte
noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg; |
|
b. |
geen onevenredige aantasting plaatsvindt
van in het geding zijnde belangen waaronder het woongenot van omwonenden of
beperking in de bedrijfsvoering; |
|
c. |
het gebruik van de bijgebouwen als
afhankelijke woonruimte is beperkt tot een vloeroppervlakte van ten hoogste |
|
d. |
de ontheffing vervalt zodra de noodzaak
vanuit het oogpunt van mantelzorg is komen te vervallen. |
10.6 |
Wijzigingsbevoegdheid -
zorgwoning |
|
Burgemeester en wethouders kunnen het plan
wijzigen in die zin dat de gronden binnen ‘wonen – |
Artikel
11. Wonen - 2
|
11.1 |
Bestemmingsomschrijving |
|
|
De voor ‘Wonen - |
|
|
a. |
bestaande woningen ten tijde van de ter
visie legging van het ontwerp van het plan; |
|
b. |
met wonen verenigbare overige functies tot
een maximum van 30% van de bruto vloeroppervlakte van het hoofdgebouw plus
maximaal 50% van de oppervlakte van de gerealiseerde bijgebouwen; |
|
met de daarbij behorende: |
|
|
c. |
parkeervoorzieningen; |
|
d. |
woonstraten, fiets- en wandelpaden,
trottoirs en paden; |
|
e. |
water (waterberging/waterafvoer); |
|
f. |
erven, tuinen; |
|
g. |
groen- en speelvoorzieningen; |
|
h. |
overige voorzieningen zoals
nutsvoorzieningen; |
|
i. |
bouwwerken, geen gebouwen zijnde. |
|
met dien verstande dat de bouw van
geluidgevoelige ruimten in woningen niet is toegestaan binnen de op de
plankaart aangegeven aanduiding ’geluidzone-industrie’. |
11.2 |
Bouwregels |
|
11.2.1 |
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de
volgende bepalingen: |
|
|
a. |
hoofdgebouwen mogen uitsluitend als
vrijstaande grondgebonden woning worden gebouwd; |
|
b. |
een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het
aangegeven bouwvlak worden gebouwd; |
|
c. |
per bouwperceel is maximaal één woning
toegestaan tot een maximum bebouwingspercentage van 50 % van het bouwperceel; |
|
d. |
de afstand van de hoofdgebouwen tot aan de
zijdelingse perceelgrenzen bedraagt tenminste |
|
e. |
de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet
meer dan de aangeduide hoogte bedragen; |
|
f. |
de goothoogte van een hoofdgebouw mag niet
meer dan de aangeduide hoogte bedragen; |
|
g. |
de dakhelling van een hoofdgebouw mag niet
minder dan 30o bedragen. |
11.2.2 |
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en
bijgebouwen gelden de volgende bepalingen: |
|
|
a. |
de oppervlakte aan aan- en uitbouwen en
bijgebouwen bedraagt maximaal |
|
b. |
aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen
tenminste |
|
c. |
de goothoogte en de bouwhoogte van aan- en
uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan de goothoogte en
bouwhoogte van het hoofdgebouw met een maximum van respectievelijk 3 en |
|
d. |
de afstand van aan- en uitbouwen en
bijgebouwen tot de perceelgrens dient tenminste |
11.2.3 |
Voor het bouwen van bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen: |
|
|
a. |
de hoogte van vlaggenmasten
mag ten hoogste |
|
b. |
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan |
|
c. |
overkappingen met een oppervlak van,
horizontaal gemeten, ten hoogste |
11.3 |
Nadere eisen |
|
11.3.1 |
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd
nadere eisen te stellen aan de goot- en bouwhoogte van bijgebouwen
uitsluitend indien deze bijgebouwen: |
|
|
a. |
op de perceelgrens zijn gebouwd en; |
|
b. |
hoger zijn dan |
11.3.2 |
De nadere eisen kunnen uitsluitend worden
gesteld ten behoeve van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden
en/of bouwwerken. |
11.4 |
Ontheffing van de
bouwregels |
||
11.4.1 |
Burgemeester en wethouders kunnen
ontheffing verlenen: |
||
|
a. |
indien de oppervlakte van het bouwperceel
niet meer bedraagt dan |
|
|
|
- |
de totale oppervlakte aan gebouwen per
bouwperceel niet meer bedraagt dan |
|
|
- |
het bouwperceel voor niet meer dan 50% is
bebouwd; |
|
b. |
indien de oppervlakte van het bouwperceel
meer bedraagt dan |
|
|
|
||
|
c. |
van het bepaalde in lid 11.2.2 sub b met
betrekking tot het plaatsen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen tot op de
voorgevelrooilijn; |
|
|
d. |
van het bepaalde in lid 11.2.2 sub c voor
(gedeelten van) aan- en uitbouwen voor zover deze zich bevinden op een
afstand van meer dan |
|
11.4.2 |
indien geen onevenredige afbreuk wordt
gedaan aan het stedenbouwkundig beeld en/of de gebruiksmogelijkheden van
aangrenzende gronden en/of bouwwerken. |
11.5 |
Specifieke gebruiksregels |
|
11.5.1 |
Tot een strijdig gebruik met deze
bestemming zoals bedoeld in artikel 7.10 Wet ruimtelijke ordening wordt in
ieder geval gerekend: |
|
|
a. |
het gebruik voor permanente of tijdelijke
bewoning, voor zover het vrijstaande bijgebouwen betreft; |
|
b. |
het gebruik van bijgebouwen als
zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte; |
|
a. |
het plaatsen van caravans; |
|
b. |
het storten van afval; |
|
c. |
het gebruik van gronden en bouwwerken als
seksinrichting; |
|
d. |
het gebruik van onbebouwd blijvende grond
voor de opslag van afval en materialen. |
11.5.2 |
Woningen en daarbij behorende aan- en
uitbouwen en bijgebouwen mogen alleen worden gebruikt ten behoeve van met het
wonen verenigbare functies onder de volgende voorwaarden: |
|
|
a. |
de nevenactiviteit beperkt zich tot
maximaal 50% van het oppervlak van de gerealiseerde bijgebouwen; |
|
b. |
het gebruik van de bebouwing voor met het
wonen verenigbare functies mag geen ernstige of onevenredige hinder voor de
woonomgeving opleveren en mag geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de
omgeving; |
|
c. |
een seksinrichting is niet toegestaan; |
|
d. |
detailhandel is niet toegestaan; |
|
e. |
het beroeps- en bedrijfsmatig gebruik van
de bebouwing mag geen of een zodanig beperkte verkeersaantrekkende werking
hebben, dat geen extra verkeersmaatregelen noodzakelijk zijn. |
11.5.3 |
Burgemeester en wethouders verlenen
ontheffing van het in lid 11.5 gestelde verbod, indien strikte toepassing
leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik en het verbod niet
door dringende redenen wordt gerechtvaardigd. |
11.6 |
Ontheffing - mantelzorg |
|
11.6.1 |
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd
ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 11.5.2 sub b ten behoeve van
het gebruik van een aanbouw of bijgebouw als afhankelijke woonruimte indien: |
|
|
a. |
gebruik als afhankelijke woonruimte
noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg; |
|
b. |
geen onevenredige aantasting plaatsvindt
van in het geding zijnde belangen waaronder het woongenot van omwonenden of
beperking in de bedrijfsvoering; |
|
c. |
het gebruik van de bijgebouwen als
afhankelijke woonruimte is beperkt tot een vloeroppervlakte van ten hoogste |
|
d. |
de ontheffing vervalt zodra de noodzaak
vanuit het oogpunt van mantelzorg is komen te vervallen. |
11.7 |
Wijzigingsbevoegdheid |
|
Burgemeester en wethouders kunnen het plan
wijzigen in die zin dat de aanduiding ’geluidzone-industrie’ van de plankaart
komt te vervallen of ter verkleining van de zone wordt verplaatst. Bij het
toepassen van de wijzigingsbevoegdheid dient te worden aangetoond dat de
geluidsbelasting in het gebied dat ophoudt deel uit te maken van de zone
lager is dan 50 dB(A). |
Artikel
12. Wonen - 3
|
12.1 |
Bestemmingsomschrijving |
|
|
De voor ‘Wonen – |
|
|
a. |
bestaande woningen ten tijde van de ter
visie legging van het ontwerp van het plan; |
|
b. |
met wonen verenigbare overige functies tot
een maximum van 30% van de bruto vloeroppervlakte van het hoofdgebouw plus
maximaal 50% van de oppervlakte van de gerealiseerde bijgebouwen; |
|
met de daarbij behorende: |
|
|
c. |
parkeervoorzieningen; |
|
d. |
woonstraten, fiets- en wandelpaden,
trottoirs en paden; |
|
e. |
water (waterberging/waterafvoer); |
|
f. |
erven, tuinen; |
|
g. |
groen- en speelvoorzieningen; |
|
h. |
overige voorzieningen zoals
nutsvoorzieningen; |
|
i. |
bouwwerken, geen gebouwen zijnde. |
|
met dien verstande dat de bouw van
geluidgevoelige ruimten in woningen niet is toegestaan binnen de op de
plankaart aangegeven aanduiding ’geluidzone-industrie’. |
12.2 |
Bouwregels |
|
12.2.1 |
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de
volgende bepalingen: |
|
|
a. |
hoofdgebouwen mogen uitsluitend als
grondgebonden woning worden gebouwd; |
|
b. |
een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het
aangeduide bouwvlak worden gebouwd; |
|
c. |
per bouwperceel is maximaal één woning
toegestaan tot een maximum bebouwingspercentage van 50% van het bouwperceel; |
|
d. |
de afstand van de hoofdgebouwen tot aan de
zijdelingse perceelgrenzen bedraagt tenminste |
|
e. |
de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet
meer dan de aangeduide hoogte bedragen; |
|
f. |
de goothoogte van een hoofdgebouw mag niet
meer dan de aangeduide hoogte bedragen; |
|
g. |
de dakhelling van een hoofdgebouw mag niet
minder dan 30o bedragen. |
12.2.2 |
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en
bijgebouwen gelden de volgende bepalingen: |
|
|
a. |
de oppervlakte aan aan- en uitbouwen en
bijgebouwen bedraagt maximaal |
|
b. |
aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen
tenminste |
|
c. |
de goothoogte en de bouwhoogte van aan- en
uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan de goothoogte en
bouwhoogte van het hoofdgebouw met een maximum van respectievelijk 3 en |
|
d. |
de afstand van aan- en uitbouwen en
bijgebouwen tot de perceelgrens dient tenminste |
12.2.3 |
Voor het bouwen van bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: |
|
|
a. |
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan |
|
b. |
overkappingen met een oppervlak van,
horizontaal gemeten, ten hoogste |
12.3 |
Nadere eisen |
|
12.3.1 |
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd
nadere eisen te stellen aan de goot- en bouwhoogte van bijgebouwen
uitsluitend indien deze bijgebouwen: |
|
|
a. |
op de perceelgrens zijn gebouwd en; |
|
b. |
hoger zijn dan |
12.3.2 |
De nadere eisen kunnen uitsluitend worden
gesteld ten behoeve van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden
en/of bouwwerken. |
12.4 |
Ontheffing van de
bouwregels |
||
12.4.1 |
Burgemeester en wethouders kunnen
ontheffing verlenen: |
||
|
a. |
indien de oppervlakte van het bouwperceel
niet meer bedraagt dan |
|
|
|
- |
de totale oppervlakte aan gebouwen per
bouwperceel niet meer bedraagt dan |
|
|
- |
het bouwperceel voor niet meer dan 50% is
bebouwd; |
|
b. |
indien de oppervlakte van het bouwperceel
meer bedraagt dan |
|
|
|
||
|
c. |
van het bepaalde in lid 12.2.2 sub b met
betrekking tot het plaatsen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen tot op de
voorgevelrooilijn; |
|
|
d. |
van het bepaalde in lid 12.2.2 sub c voor
(gedeelten van) aan- en uitbouwen voor zover deze zich bevinden op een
afstand van meer dan |
|
12.4.2 |
indien geen onevenredige afbreuk wordt
gedaan aan het stedenbouwkundig beeld en/of de gebruiksmogelijkheden van
aangrenzende gronden en/of bouwwerken. |
12.5 |
Specifieke gebruiksregels |
|
12.5.1 |
Tot een strijdig gebruik met deze
bestemming zoals bedoeld in artikel 7.10 Wet ruimtelijke ordening wordt in
ieder geval gerekend: |
|
|
a. |
het gebruik voor permanente of tijdelijke
bewoning, voor zover het vrijstaande bijgebouwen betreft; |
|
b. |
het gebruik van bijgebouwen als
zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte; |
|
c. |
het plaatsen van caravans; |
|
d. |
het storten van afval; |
|
e. |
het gebruik van gronden en bouwwerken als
seksinrichting; |
|
f. |
het gebruik van onbebouwd blijvende grond
voor de opslag van afval en materialen. |
12.5.2 |
Woningen en daarbij behorende aan- en
uitbouwen en bijgebouwen mogen alleen worden gebruikt ten behoeve van met het
wonen verenigbare functies onder de volgende voorwaarden: |
|
|
a. |
de nevenactiviteit beperkt zich tot
maximaal 50% van het oppervlak van de gerealiseerde bijgebouwen; |
|
b. |
het gebruik van de bebouwing voor met het
wonen verenigbare functies mag geen ernstige of onevenredige hinder voor de
woonomgeving opleveren en mag geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de
omgeving; |
|
c. |
een seksinrichting is niet toegestaan; |
|
d. |
detailhandel is niet toegestaan; |
|
e. |
het beroeps- en bedrijfsmatig gebruik van
de bebouwing mag geen of een zodanig beperkte verkeersaantrekkende werking
hebben, dat geen extra verkeersmaatregelen noodzakelijk zijn. |
12.5.3 |
Burgemeester en wethouders verlenen
ontheffing van het in lid 12.5 gestelde verbod, indien strikte toepassing
leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik en het verbod niet
door dringende redenen wordt gerechtvaardigd. |
12.6 |
Ontheffing - mantelzorg |
|
12.6.1 |
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd
ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 12.5.2 sub b ten behoeve van
het gebruik van een aanbouw of bijgebouw als afhankelijke woonruimte indien: |
|
|
a. |
gebruik als afhankelijke woonruimte
noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg; |
|
b. |
geen onevenredige aantasting plaatsvindt
van in het geding zijnde belangen waaronder het woongenot van omwonenden of
beperking in de bedrijfsvoering; |
|
c. |
het gebruik van de bijgebouwen als
afhankelijke woonruimte is beperkt tot een vloeroppervlakte van ten hoogste |
|
d. |
de ontheffing vervalt zodra de noodzaak
vanuit het oogpunt van mantelzorg is komen te vervallen. |
12.7 |
Wijzigingsbevoegdheid |
|
Burgemeester en wethouders kunnen het plan
wijzigen in die zin dat de aanduiding ’geluidzone-industrie’ van de plankaart
komt te vervallen of ter verkleining van de zone wordt verplaatst. Bij het
toepassen van de wijzigingsbevoegdheid dient te worden aangetoond dat de
geluidsbelasting in het gebied dat ophoudt deel uit te maken van de zone
lager is dan 50 dB(A). |
Artikel
13. Wonen - 4
|
13.1 |
Bestemmingsomschrijving |
|
|
De voor ‘Wonen – |
|
|
a. |
bestaande woningen ten tijde van de ter
visie legging van het ontwerp van het plan, in de vorm van gestapelde
woningen; |
|
b. |
met wonen verenigbare overige functies tot
een maximum van 30% van de bruto vloeroppervlakte van het hoofdgebouw plus
maximaal 50% van de oppervlakte van de gerealiseerde bijgebouwen; |
|
met de daarbij behorende: |
|
|
c. |
parkeervoorzieningen; |
|
d. |
Woonstraten, fiets- en wandelpaden,
trottoirs en paden; |
|
e. |
water (waterberging/waterafvoer); |
|
f. |
erven, tuinen; |
|
g. |
groen- en speelvoorzieningen; |
|
h. |
overige voorzieningen zoals
nutsvoorzieningen; |
|
i. |
bouwwerken, geen gebouwen zijnde. |
13.2 |
Bouwregels |
|
13.2.1 |
Het bestaande aantal woningen mag niet
worden overschreden; |
|
13.2.2 |
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de
volgende bepalingen: |
|
|
a. |
een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het
aangeduide bouwvlak worden gebouwd; |
|
b. |
de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet
meer dan de aangeduide hoogte bedragen. |
13.2.3 |
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en
bijgebouwen gelden de volgende bepalingen: |
|
|
a. |
aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen
uitsluitend ten behoeve van wonen worden gebouwd; |
|
b. |
de aan- uitbouwen mogen uitsluitend binnen
een bouwvlak worden gebouwd; de bouwhoogte mag ten hoogste |
|
c. |
bijgebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter
plaatse van de aanduiding ‘bijgebouw’; de bouwhoogte mag ten hoogste |
13.2.4 |
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen: |
|
|
a. |
de hoogte van erf- en
terreinafscheidingen mag ten hoogste |
|
b. |
de hoogte van vlaggenmasten
mag ten hoogste |
|
c. |
overige bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd waarbij de
hoogte niet meer dan |
13.3 |
Nadere eisen |
|
|
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van: |
|
|
a. |
de woonsituatie; |
|
b. |
het straat- en bebouwingsbeeld; |
|
c. |
de verkeersveiligheid; |
|
d. |
de sociale veiligheid; |
|
e. |
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden; |
13.4 |
Ontheffing van de
bouwregels |
|
Burgemeester en wethouders kunnen
ontheffing verlenen van: |
|
het bepaalde in lid 13.2.3 sub b voor
(gedeelten van) aan- en uitbouwen voor zover deze zich bevinden op een
afstand van meer dan |
13.5 |
Specifieke gebruiksregels |
|
13.5.1 |
Tot een strijdig gebruik met deze
bestemming zoals bedoeld in artikel 7.10 Wet ruimtelijke ordening wordt in
ieder geval gerekend: |
|
|
a. |
het gebruik voor permanente of tijdelijke
bewoning, voor zover het vrijstaande bijgebouwen betreft; |
|
b. |
het gebruik van bijgebouwen als
zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte; |
|
c. |
het plaatsen van caravans; |
|
d. |
het storten van afval; |
|
e. |
het gebruik van gronden en bouwwerken als
seksinrichting; |
|
f. |
het gebruik van onbebouwd blijvende grond
voor de opslag van afval en materialen. |
13.5.2 |
Burgemeester en wethouders verlenen
ontheffing van het in lid 13.5.1 gestelde verbod, indien strikte toepassing
leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik en het verbod niet
door dringende redenen wordt gerechtvaardigd. |
13.6 |
Ontheffing - mantelzorg |
|
13.6.1 |
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd
ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 13.5.1 sub b ten behoeve van
het gebruik van een aanbouw of bijgebouw als afhankelijke woonruimte indien: |
|
|
a. |
gebruik als afhankelijke woonruimte
noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg; |
|
b. |
geen onevenredige aantasting plaatsvindt
van in het geding zijnde belangen waaronder het woongenot van omwonenden of
beperking in de bedrijfsvoering; |
|
c. |
het gebruik van de bijgebouwen als
afhankelijke woonruimte is beperkt tot een vloeroppervlakte van ten hoogste |
|
d. |
de ontheffing vervalt zodra de noodzaak
vanuit het oogpunt van mantelzorg is komen te vervallen. |
Artikel
14. wonen - Zorgwoning
|
14.1 |
Bestemmingsomschrijving |
|
|
De voor ‘Wonen - Zorgwoning’ (W - ZW)
aangewezen gronden zijn bestemd voor: |
|
|
a. |
begeleid wonen; |
|
b. |
met wonen verenigbare overige functies tot
een maximum van 30% van de bruto vloeroppervlakte van het hoofdgebouw plus
maximaal 50% van de oppervlakte van de gerealiseerde bijgebouwen; |
|
met de daarbij behorende: |
|
|
c. |
parkeervoorzieningen; |
|
d. |
woonstraten, fiets- en wandelpaden,
trottoirs en paden; |
|
e. |
water (waterberging/waterafvoer); |
|
f. |
erven, tuinen; |
|
g. |
groen- en speelvoorzieningen; |
|
h. |
overige voorzieningen zoals
nutsvoorzieningen; |
|
i. |
bouwwerken, geen gebouwen zijnde. |
14.2 |
Bouwregels |
|
14.2.1 |
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de
volgende bepalingen: |
|
|
a. |
hoofdgebouwen mogen uitsluitend als
zorgwoning(en) worden gebouwd; |
|
b. |
een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het
aangeduide bouwvlak worden gebouwd; |
|
c. |
het bebouwingspercentage van het
bouwperceel bedraagt ten hoogste 50%; |
|
d. |
de afstand van de hoofdgebouwen tot aan de
zijdelingse perceelgrenzen bedraagt tenminste |
|
e. |
de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet
meer dan de op de plankaart aangegeven hoogte bedragen; |
|
f. |
de goothoogte van een hoofdgebouw mag niet
meer dan de op de plankaart aangegeven hoogte bedragen; |
|
g. |
de dakhelling van een hoofdgebouw mag niet
minder dan 10o en niet meer dan 35o bedragen. |
14.2.2 |
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en
bijgebouwen gelden de volgende bepalingen: |
|
|
a. |
de oppervlakte aan aan- en uitbouwen en
bijgebouwen bedraagt maximaal |
|
b. |
aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen
tenminste |
|
c. |
de goothoogte en de bouwhoogte van aan- en
uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan de goothoogte en
bouwhoogte van het hoofdgebouw met een maximum van respectievelijk 3 en |
|
d. |
de afstand van aan- en uitbouwen en
bijgebouwen tot de perceelgrens dient tenminste |
14.2.3 |
Voor het bouwen van bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen: |
|
|
a. |
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan |
|
b. |
overkappingen met een oppervlak van,
horizontaal gemeten, ten hoogste |
14.3 |
Ontheffing van de
bouwregels |
||
|
Burgemeester en wethouders kunnen
ontheffing verlenen van: |
||
|
a. |
het bepaalde in lid 14.2.1 sub c tot een
maximum bebouwingspercentage van 70%; |
|
|
b. |
het bepaalde in lid 14.2.2 sub a tot een
maximale oppervlakte van |
|
|
|
- |
de totale oppervlakte aan gebouwen per
bouwperceel niet meer bedraagt dan |
|
|
- |
het bouwperceel voor niet meer dan 50% is
bebouwd; |
|
c. |
het bepaalde in lid 14.2.2 sub a tot een
maximale oppervlakte van |
|
|
d. |
het bepaalde in lid 14.2.2 sub b met
betrekking tot het plaatsen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen tot op de
voorgevelrooilijn; |
|
|
e. |
het bepaalde in lid 14.2.2 sub c voor
(gedeelten van) aan- en uitbouwen voor zover deze zich bevinden op een
afstand van meer dan |
|
|
indien geen onevenredige afbreuk wordt
gedaan aan het stedenbouwkundig beeld en/of de gebruiksmogelijkheden van
aangrenzende gronden en/of bouwwerken. |
14.4 |
Specifieke gebruiksregels |
|
14.4.1 |
Tot een strijdig gebruik met deze
bestemming zoals bedoeld in artikel 7.10 Wet ruimtelijke ordening wordt in
ieder geval gerekend: |
|
|
a. |
het gebruik voor permanente of tijdelijke
bewoning, voor zover het vrijstaande bijgebouwen betreft; |
|
b. |
het gebruik van bijgebouwen als
zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte; |
|
c. |
het plaatsen van caravans; |
|
d. |
het storten van afval; |
|
e. |
het gebruik van gronden en bouwwerken als
seksinrichting; |
|
f. |
het gebruik van onbebouwd blijvende grond
voor de opslag van afval en materialen. |
14.4.2 |
Woningen en daarbij behorende aan- en
uitbouwen en bijgebouwen mogen alleen worden gebruikt ten behoeve van met het
wonen verenigbare functies onder de volgende voorwaarden: |
|
|
a. |
de nevenactiviteit beperkt zich tot
maximaal 50% van het oppervlak van de gerealiseerde bijgebouwen; |
|
b. |
het gebruik van de bebouwing voor met het
wonen verenigbare functies mag geen ernstige of onevenredige hinder voor de
woonomgeving opleveren en mag geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de
omgeving; |
|
c. |
een seksinrichting is niet toegestaan; |
|
d. |
detailhandel is niet toegestaan; |
|
e. |
het beroeps- en bedrijfsmatig gebruik van
de bebouwing mag geen of een zodanig beperkte verkeersaantrekkende werking
hebben, dat geen extra verkeersmaatregelen noodzakelijk zijn. |
14.4.3 |
Burgemeester en wethouders verlenen
ontheffing van het in lid 14.4.1 gestelde verbod, indien strikte toepassing
leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik en het verbod niet
door dringende redenen wordt gerechtvaardigd. |
14.5 |
Wijzigingsbevoegdheid |
|
|
Burgemeester en wethouders kunnen het plan
wijzigen in die zin dat de gronden binnen ‘Wonen-Zorgwoning’ geheel of
gedeeltelijk worden bestemd voor ’Wonen- |
|
Artikel
15. centrum - Uit te werken
|
15.1 |
Bestemmingsomschrijving |
|
|
De voor ‘Centrum-Uit
te werken’ (C - U) aangewezen gronden zijn bestemd voor: |
|
|
a. |
maatschappelijke voorzieningen; |
|
b. |
dienstverlenende voorzieningen; |
|
c. |
begeleid wonen; |
|
met daaraan ondergeschikt: |
|
|
d. |
parkeervoorzieningen; |
|
e. |
woonstraten, ontsluitingen zoals
buurtontsluitingswegen, fiets- en wandelpaden, trottoirs en paden; |
|
f. |
water (waterberging/waterafvoer); |
|
g. |
erven, tuinen; |
|
h. |
groen- en speelvoorzieningen; |
|
i. |
verblijfsgebied; |
|
j. |
overige voorzieningen zoals
nutsvoorzieningen; |
|
k. |
bouwwerken, geen gebouwen zijnde. |
15.2 |
Uitwerkingsregels |
|
|
Burgemeester en wethouders werken het plan voor wat betreft de
in lid 15.1 vermelde bestemming uit met inachtneming van het bepaalde in
artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en van de volgende
uitwerkingsregels: |
|
|
a. |
de bebouwing sluit voor wat betreft verschijningsvorm aan op het
toekomstige bebouwingsbeeld van de bestemming ‘wonen - |
|
b. |
nieuwe bebouwing dient zowel te worden georiënteerd op het Spant
als op de westelijk aangrenzende waterpartij; |
|
c. |
de bebouwde oppervlakte mag ten hoogste 40 % bedragen van de
oppervlakte van het bestemmingsvlak; |
|
d. |
de bouwhoogte van hoofdgebouwen mag ten hoogste |
|
e. |
de afstand van een hoofdgebouw tot de perceelgrens aan de
openbare wegzijde, bedraagt minimaal de goothoogte van het betreffende
hoofdgebouw in meters; |
|
f. |
de maatschappelijke en dienstverlenende voorzieningen dienen op
de begane grond van een hoofdgebouw te worden gesitueerd; |
|
g. |
ten behoeve van nieuwe functies dient te worden voorzien in
voldoende uitbreiding van parkeergelegenheid; |
15.3 |
Bouwregels |
|||
|
a. |
Op de gronden als bedoeld in lid 15.1 mogen
bouwwerken uitsluitend worden gebouwd, alsmede werken geen bouwwerken zijnde
en werkzaamheden worden uitgevoerd, in overeenstemming met een door
burgemeester en wethouders uitgewerkt plan dat rechtskracht heeft; |
||
|
b. |
Zolang het uitwerkingsplan of een gedeelte
daarvan nog niet onherroepelijk is, kan worden gebouwd overeenkomstig het
ontwerp uitwerkingsplan dat ter inzage heeft gelegen en gedurende de termijn
van terinzagelegging geen zienswijzen tegen het ontwerp uitwerkingsplan zijn
ingediend; |
||
|
c. |
Zolang en voor zover het uitwerkingsplan of
een gedeelte daarvan nog niet onherroepelijk is, mogen werken, geen
bouwwerken zijnde en werkzaamheden welke zijn gericht op realisering van de
bestemming uitsluitend worden uitgevoerd onder voorwaarden, dat: |
||
|
|
1. |
deze werken, geen bouwwerken zijnde, en
werkzaamheden in overeenstemming zullen zijn met, dan wel op verantwoorde
wijze worden ingepast in een daarvoor opgesteld ontwerp uitwerkingsplan, dat
ter inzage heeft gelegen, en; |
|
|
|
2. |
gedurende de termijn van terinzagelegging
geen zienswijzen tegen het ontwerp uitwerkingsplan zijn ingediend. |
|
15.4 |
Ontheffing van de
bouwregels |
|
|
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd
ontheffing te verlenen; |
|
|
a. |
Van het bepaalde in lid 15.2 onder a. mits
het bouwplan naar het oordeel van burgmeester en wethouders in
overeenstemming is met een in voorbereiding zijnde uitwerking; |
|
b. |
Van het bepaalde in lid 15.2 onder c. tot
vergroting van het maximale bebouwingspercentage tot 50%; |
|
c. |
Van het bepaalde in lid 15.2 onder d. voor een nader aan te duiden gebied met een maximum van 30 % van
het bebouwingsvlak tot een hoogte van
maximaal |
15.5 |
Nadere eisen |
|
|
Burgemeester en wethouders kunnen nadere
eisen stellen aan het bepaalde in 15.2 ten behoeve van: |
|
|
a. |
de woonsituatie; |
|
b. |
het straat- en bebouwingsbeeld; |
|
c. |
de verkeersveiligheid; |
|
d. |
de sociale veiligheid; |
|
e. |
de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden; |
Hoofdstuk
3 Algemene regels
|
Artikel
16. Anti-dubbeltelregel
|
Grond welke eenmaal in aanmerking is
genomen bij het toestaan van een bouwplan waarvan uitvoering is of alsnog kan
worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten
beschouwing. |
Artikel
17. Algemene ontheffingsregels
|
17.1 Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van de regels van het plan: |
|
a. |
Voor afwijkingen ten aanzien van de aanduidingen en in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages; |
b. |
Voor het oprichten van niet
voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut, zoals wachthuisjes,
telefooncellen en naar de aard en omvang daarmee gelijk te stellen
bouwwerken, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen, voor
zover deze bouwwerken geen grotere (goot)hoogte dan |
c. |
Voor straatmeubilair, zoals
lichtmasten en verkeerslichtinstallaties e.d. met een hoogte van maximaal |
d. |
Voor abri’s, kunstwerken, vlaggenmasten e.d.; |
e. |
Ten aanzien van ondergeschikte punten met het oog op de aanpassingen aan de werkelijke afmetingen in het terrein en aan het beloop van bepaalde gegevenheden, met dien verstande dat de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de ontheffing gewenst of noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan; |
f. |
Voor het oprichten van
voorzieningen ten dienste van het ontvangen en zenden van
telecommunicatiesignalen, voor zover deze voorzieningen van geringe
horizontale afmetingen zijn en mits de hoogte niet meer bedraagt dan maximaal
|
g. |
Voor het oprichten van een duurzame energievoorziening
op deelwijkniveau (biomassa/warmtepomp). |
17.2 Burgemeester en wethouders kunnen bij de verlening van de ontheffing voorwaarden stellen ten aanzien van: |
|
a. |
De situering en maatvoering van de in lid 17.1 onder d en f genoemde objecten ten einde een ruimtelijk verantwoorde plaatsing van deze objecten ten opzichte van de omgeving te waarborgen; |
b. |
De waarborging van de verkeersveiligheid, de brandveiligheid, een adequate brand- en rampenbestrijding en zelfredzaamheid; |
c. |
De gewenste parkeer-, laad- en losruimte, van voldoende omvang, op eigen terrein. |
|
|
17.3 De in lid 17.1 genoemde ontheffingen mogen slechts worden verleend indien: |
|
a. |
Hiervoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken; |
b. |
Geen blijvende onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de in het bestemmingsplan beschreven en te beschermen stedenbouwkundige structuur en/of de ruimtelijke kwaliteiten van het gebied; |
c. |
Geen verkeersonveilige situaties ontstaan. |
Artikel 18 Algemene wijzigingsregels
|
18.1 Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen: |
|
a. |
ten behoeve van een
overschrijding van de bestemmingsgrenzen en bebouwingsgrenzen met niet meer
dan |
b. |
ten behoeve van afwijking in
de begrenzing, het beloop of het profiel van een weg of een waterloop, de
ligging of de vorm van een terrein met ten hoogste |
18.2 De in lid 18.1 genoemde wijzigingen zijn slechts toegestaan indien: |
|
a. |
dit in verband met het doelmatig functioneren van een bedrijf of instelling dringend gewenst is, dan wel uit ruimtelijk oogpunt gewenst is in verband met een variatie in het ruimtelijke beeld, of een andere verbetering van de ruimtelijke kwaliteit; |
b. |
hiervoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken; |
c. |
geen blijvende onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de in het bestemmingsplan beschreven en te beschermen stedenbouwkundige structuur en/of de ruimtelijke, c.q. de milieukwaliteiten van het gebied en de omgeving; |
d. |
geen verkeersonveilige situaties ontstaan. |
Hoofdstuk
4 Overgangs- en slotregels
|
Artikel
19. Overgangsrecht
|
19.1 |
Overgangsrecht bouwwerken: |
||
|
a. |
Een bouwwerk dat op het tijdstip van
inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan
wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan,
mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, |
|
|
|
1. |
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; |
|
|
2. |
na het teniet gaan ten gevolge van een
calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de
bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is
teniet gegaan. |
|
b. |
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig
ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 19.1 voor het vergroten van de
inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 19.1 met maximaal 15%. |
|
|
c. |
Lid 19.1 is niet van toepassing op
bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het
plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder
begrepen de overgangsbepaling van dat plan. |
19.2 |
Overgangsrecht gebruik |
|
|
a. |
Het gebruik van grond en bouwwerken dat
bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en
hiermee in strijd is, mag worden voortgezet; |
|
b. |
Het is verboden het met het bestemmingsplan
strijdige gebruik, bedoeld in lid 19.2 sub a, te veranderen of te laten
veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze
verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. |
|
c. |
Indien het gebruik, bedoeld in lid 19.2 sub
a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar
wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te
laten hervatten. |
|
d. |
Het bepaalde in lid 19.2 sub a is niet van
toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende
bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan. |
19.3. |
Hardheidsclausule |
|
Voor
zover toepassing van het overgangsrecht bouwwerken of gebruik leidt tot een
onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen
kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van
dat overgangsrecht ontheffing verlenen. |
Artikel
20. Slotregel
|
Deze regels worden aangehaald als |
|
‘Regels bestemmingsplan Sintmaheerdt’ |
|
|
|
Vastgesteld door de gemeenteraad van Leek |
|
dd |
|
|
|
De voorzitter,
|
De griffier, |
………………
|
……………… |
|
|
|