11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘woongebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. het aantal bestaande woningen;
b. aan huis verbonden beroepen tot 33% van de oppervlakte van het hoofd- en bijbouwvolume;
met de daarbij behorende:
c. groenvoorzieningen;
d. openbare nutsvoorzieningen;
e. voet- en fietspaden;
f. water;
g. wegen met een functie voor intern verkeer;
h. tuinen en erven;
i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
en tevens voor:
j. bedrijven die op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan aanwezig zijn, dan wel bedrijven die zijn genoemd in de bij deze regels behorende Staat van bedrijven onder de categorieën 1 en 2, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf’.
Aan huis verbonden beroepen zijn toegestaan, voorzover wordt voldaan aan de volgende criteria:
1. de activiteiten mogen niet milieuvergunningplichtig, gedeeltelijk milieuvergunningplichtig of meldingsplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer;
2. het gebruik moet een kleinschalig karakter hebben en behouden;
3. het gebruik moet zowel naar de aard als wat betreft visuele aspecten met het woonkarakter van het betreffende gebouw in overeenstemming zijn;
4. de activiteiten mogen alleen worden uitgeoefend door de gebruiker van de woning;
5. de activiteiten moeten te allen tijde qua aard en omvang ondergeschikt blijven aan de woonfunctie op het betreffende perceel;
6. de woonfunctie mag niet negatief worden beïnvloed door de uitoefening van de activiteiten;
7. de activiteiten mogen geen detailhandelsactiviteiten met zich meebrengen, behalve indien de detailhandelsactiviteit ondergeschikt is aan en rechtstreeks voortvloeit uit de aan huis verbonden bedrijfsmatige activiteit;
8. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige parkeerdruk veroorzaken (geen onevenredige verkeersaantrekkende of publieksaantrekkende werking hebben);
9. uitsluitend activiteiten zijn toegestaan indien deze voorkomen in, of gelijk te stellen zijn aan de in de lijst van aanvaardbare vormen van aan huis verbonden beroepen genoemde aan huis verbonden beroepsactiviteiten zoals opgenomen in de bijlage van deze regels;
10. het gebruik mag geen onevenredige aantasting van het straat- en bebouwingsbeeld tot gevolg hebben.
In de bestemming zijn inrichtingen als bedoeld in artikel 40 juncto artikel 1 van de Wet geluidhinder en risicovolle inrichtingen niet begrepen.
11.2 Bouwregels
a. Voor het bouwen van hoofdbouwvolume ten behoeve van wonen gelden de volgende regels:
1. het hoofdbouwvolume dient uitsluitend binnen een bouwvlak te worden gebouwd, met dien verstande dat de voorgevel van het hoofdbouwvolume in de voorgevelbouwgrens wordt gebouwd;
2. de woningen worden vrijstaand of twee aaneen gebouwd en/of tot ten hoogste het bestaande aantal aaneen gebouwd;
3. de goot- en bouwhoogte van het hoofdbouwvolume mag niet meer dan respectievelijk 4,5 m en 9 m bedragen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – laag’ de goot- en bouwhoogte niet meer dan respectievelijk 3,5 m en 8 m bedragen, dan wel niet meer dan de goot- en bouwhoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedragen;
4. de dakhelling van het hoofdbouwvolume bedraagt ten minste 30º;
5. de dakhelling van het hoofdbouwvolume bedraagt ten hoogste 60º;
6. de afstand van het hoofdbouwvolume tot de zijdelingse bouwperceelgrens mag niet minder dan 3 m bedragen, dan wel niet minder dan de bestaande afstand van het hoofdbouwvolume tot die perceelgrens, indien deze minder bedraagt;
7. de afstand tussen de voor- en achtergevel van het hoofdbouwvolume bedraagt niet meer dan 15 m, dan wel de bestaande afstand tussen de voor- en achtergevel van het hoofdbouwvolume indien deze meer bedraagt, met dien verstande dat de afstand tussen de achtergevel en de achterbouwperceelgrens niet minder dan 8 m bedraagt, dan wel de bestaande afstand tussen de achtergevel en de achterbouwperceelgrens, indien deze minder bedraagt;
8. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – nieuwbouwlocatie’ gelden de volgende regels:
- het maximum aantal woningen bedraagt niet meer dan het ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ aangegeven aantal woningen, dan wel het bestaande aantal woningen;
- de woningen worden vrijstaand en/of twee aaneen gebouwd;
- ter plaatse van de aanduiding ‘gevellijn’ wordt de voorgevel van het hoofdbouwvolume in de aangegeven gevellijn gebouwd;
- de goothoogte van het hoofdbouwvolume mag niet meer dan 3,5 m bedragen;
- de dakhelling van het hoofdbouwvolume bedraagt ten minste 30º;
9. van een bouwperceel mag niet meer dan 50% worden bebouwd, dan wel niet meer dan het bestaande percentage indien dat meer is.
b. Voor het bouwen van bijbouwvolume en overkappingen ten behoeve van wonen, gelden de volgende regels:
1. er dient binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
2. bijbouwvolume mag niet minder dan 4 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdbouwvolume worden gebouwd, dan wel niet minder dan de afstand van het bestaande bijbouwvolume tot (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw indien deze minder bedraagt;
3. de goothoogte van het bijbouwvolume mag niet meer dan de hoogte van de eerste bouwlaag bedragen, met dien verstande dat de goothoogte van het vrijstaande bijbouwvolume niet meer dan 3 m bedraagt;
4. de dakhelling van het bijbouwvolume bedraagt ten minste 30º en hoogste 60º;
5. in afwijking op het voorgaande geldt voor de bouw van carports dat:
- een carport achter of in het verlengde van de voorgevel dient te worden gerealiseerd;
- de bouwhoogte van een carport maximaal 3 m bedraagt;
- de onderlinge afstand tussen een carport en het bijbouwvolume ten minste 3 m dient te bedragen, tenzij deze aaneen worden gebouwd;
6. de gezamenlijke oppervlakte mag niet meer dan 70 m², dan wel niet meer dan de bestaande bebouwingsoppervlakte indien deze meer is, bedragen;
7. van een bouwperceel mag niet meer dan 50% worden bebouwd, dan wel niet meer dan het bestaande percentage indien dat meer is.
c. Voor het bouwen van gebouwen ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf‘ gelden de volgende regels:
1. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
2. de oppervlakte aan bestaande gebouwen mag niet meer dan 250 m² bedragen, dan wel niet meer dan de oppervlakte van het bestaande gebouw, indien deze meer bedraagt;
3. de goothoogte van een gebouw zal ten hoogste 4,5 m bedragen, dan wel niet meer dan de goothoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;
4. de bouwhoogte van een gebouw zal ten hoogste 9 m bedragen, dan wel niet meer dan de bouwhoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;
5. het aantal bedrijfswoningen bedraagt niet meer dan het bestaande aantal.
d. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde (niet zijnde overkappingen), gelden de volgende regels:
1. de bouwhoogte mag niet meer dan 2 m bedragen;
2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan een openbare weg (niet zijnde een brandgang tussen twee gebouwen) of openbaar groengebied op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt.
11.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de verschijningsvorm van karakteristieke panden;
nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
11.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan , mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de verschijningsvorm van monumentale en karakteristieke panden;
bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- lid 11.2, sub a, onder 4:
voor het verhogen van de maximale goothoogte met 1 m in het gebied ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – laag’.
11.5 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder het gebruik van gebouwen ten behoeve van aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten.
11.6 Afwijken van de gebruiksregels
a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels voor het gebruik ten behoeve van aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten uitsluitend indien aan navolgende criteria wordt voldaan:
1. de bedrijfsmatige activiteiten mogen niet milieuvergunningplichtig, gedeeltelijk milieuvergunningplichtig of meldingsplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer;
2. het gebruik moet een kleinschalig karakter hebben en behouden;
3. het gebruik moet zowel naar de aard als wat betreft visuele aspecten met het woonkarakter van het betreffende gebouw in overeenstemming zijn;
4. de bedrijfsmatige activiteiten mogen alleen worden uitgeoefend door de gebruiker van de woning;
5. de bedrijfsmatige activiteiten moeten te allen tijde qua aard en omvang ondergeschikt blijven aan de woonfunctie op het betreffende perceel;
6. de woonfunctie mag niet negatief worden beïnvloed door de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten;
7. de bedrijfsmatige activiteiten mogen geen detailhandelsactiviteiten met zich meebrengen, behalve indien de detailhandelsactiviteit ondergeschikt is aan en rechtstreeks voortvloeit uit de aan huis verbonden bedrijfsmatige activiteit;
8. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige parkeerdruk veroorzaken (geen onevenredige verkeersaantrekkende of publieks-aantrekkende werking hebben);
9. uitsluitend bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan indien deze voorkomen in, of gelijk te stellen zijn aan de in de lijst van aanvaardbare vormen van aan huis verbonden bedrijvigheid genoemde aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in de bijlage van deze regels;
10. het gebruik mag geen onevenredige aantasting van het straat- en bebouwingsbeeld tot gevolg hebben.