Artikel
1: Begrippen
|
|
|
In deze regels wordt verstaan onder:
|
|
1.
|
plan:
de beheersverordening ‘Biessumerwaard’ met
identificatienummer NL.IMRO.0010.20BV-VG01 van de gemeente Delfzijl;
|
|
2.
|
beheersverordening:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;
|
|
3.
|
aanbouw:
een gebouw dat als een afzonderlijke ruimte is aangebouwd aan een
hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw
onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch
opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
|
|
4.
|
aan-huis-verbonden bedrijf:
het beroepsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke
bedrijvigheid door middel van handwerk, waarvan de omvang in een woning met
bijbehorende gebouwen past en de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin in
overwegende mate behouden blijft;
|
|
5.
|
aan-huis-verbonden beroep:
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief,
juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee
gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en de
daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kan worden
uitgeoefend;
|
|
6.
|
achtererfgebied:
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied
gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant, van het
hoofdgebouw;
|
|
7.
|
bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
|
|
8.
|
bed and breakfast:
een kleinschalige, aan de woonfunctie ondergeschikte accommodatie voor
uitsluitend logies en ontbijt, die geschikt is voor maximum van vier personen,
verdeeld over maximum van twee slaapkamers en is bedoeld voor doorstroom in
de recreatieve verhuur;
|
|
9.
|
bebouwingspercentage:
een op de plankaart of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte
van het deel van een terrein aangeeft dat maximum mag worden bebouwd;
|
|
10.
|
bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts
bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op
de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;
|
|
11.
|
bestaand bouwwerk:
een bouwwerk, dat ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van
dit plan bestaat, wordt gebouwd, dan wel nadien krachtens een
omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor dat tijdstip is ingediend, kan
worden gebouwd;
|
|
12.
|
bestaand gebruik:
het gebruik van gronden en bouwwerken zoals aanwezig op het moment van de
inwerkingtreding van de beheersverordening;
|
|
13.
|
bestaande oppervlakte:
de oppervlaktemaat, dat ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp
van dit plan is vastgesteld, dan wel nadien krachtens een
omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor dat tijdstip is ingediend;
|
|
14.
|
bijbehorend bouwwerk:
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op
hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen
aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;
|
|
15.
|
bijgebouw:
een opzichzelfstaand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm
onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in ruimtelijk en
functioneel/architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
|
|
16.
|
bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of
veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of
gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
|
|
17.
|
bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij
benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks
met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, souterrain
en zolder;
|
|
18.
|
bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een
zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
|
|
19.
|
perceelsgrens:
een grens van een perceel;
|
|
20.
|
bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander
materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij
direct of indirect steun vindt in of op de grond;
|
|
21.
|
carport:
een overkapping, al dan niet aangebouwd aan een ander bouwwerk, die van
boven geheel of gedeeltelijk is afgesloten en met maximum van 3 wanden is
omsloten;
|
|
22.
|
dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
|
|
23.
|
detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling
ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die
goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de
uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
|
|
24.
|
eerste bouwlaag:
de bouwlaag op de begane grond;
|
|
25.
|
erf:
een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat is gelegen
bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is gericht ten dienste van het gebruik
van dat gebouw en de bestemming deze inrichting niet verbiedt;
|
|
26.
|
gebouw:
elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of
gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
|
|
27.
|
hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmeting, dan
wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste gebouw valt aan te merken
en in architectonisch opzicht de hoofdvorm bepaalt;
|
|
28.
|
kap:
een dak met een hellingspercentage van tenminste 25%;
|
|
29.
|
kleinschalige bedrijfsmatige activiteit:
bedrijvigheid die door zijn beperkte omvang in of bij
een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;
|
|
30.
|
maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke,
sport- en recreatieve voorzieningen, speelvoorzieningen en voorzieningen ten
behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en
horeca ten dienste van deze voorzieningen;
|
|
31.
|
overig bouwwerk:
Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die
direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
|
|
32.
|
overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde,
van één bouwlaag dat dient ter overdekking en niet dan wel met ten hoogste
twee wanden is omgeven;
|
|
33.
|
pand:
De kleinste bij de
totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid
die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en
afsluitbaar is;
|
|
34.
|
plangrens
de geometrisch bepaalde lijn, die de grens vormt van het plan;
|
|
35.
|
plankaart
de volledige verzameling van geometrisch bepaalde vlakken, omgeven door een
plangrens behorende bij de beheersverordening Biessumerwaard;
|
|
36.
|
peil:
indien op het land wordt gebouwd:
-
voor een
bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de
hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
-
voor een
bouwwerk op een perceel, waarvan de toegang niet direct aan de weg grenst: de
hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de
bouw;
indien in het water wordt gebouwd:
-
het Normaal
Amsterdams Peil (of een plaatselijk aan te houden waterpeil);
|
|
37.
|
prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen
met een ander tegen vergoeding;
|
|
38.
|
recreatieve voorzieningen:
gebouwde en niet-gebouwde voorzieningen
gericht op ontspanning en vrijetijdsbesteding, met uitzondering van
seksinrichtingen en horecavoorzieningen;
|
|
39.
|
seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke
besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij
bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van
erotisch/pornografische aard plaatsvinden.
Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een
prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon,
seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in
combinatie met elkaar;
|
|
40.
|
uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een
hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het
hoofdgebouw en dat in ruimtelijk/architectonisch opzicht ondergeschikt is aan
het hoofdbouw;
|
|
41.
|
voorerf:
het gedeelte van een bouwperceel gelegen voor de voorgevel van een hoofdgebouw;
|
|
42.
|
voorgevel:
de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel
met meerdere zijden aan de weg grenst, die als zodanig door burgemeester en
wethouders aan te wijzen gevel(s);
|
|
43.
|
woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één
afzonderlijk huishouden;
|
|
44.
|
woonhuis:
een gebouw, dat één woning omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm
als een eenheid beschouwd kan worden.
|
|
Artikel 2: Wijze van
meten
|
|
|
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
|
|
1.
|
de bouwhoogte van een bouwwerk:
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig
bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals
schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen
bouwonderdelen;
|
|
2.
|
de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn,
het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
|
|
3.
|
de dakhelling van een bouwwerk:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak (voorzover in de
regels een dakhelling is voorgeschreven, is deze niet van toepassing op de
horizontale gedeelten van afgeknotte daken, de bovenste dakvlakken van
mansardekappen en op dakvlakken welke niet evenwijdig aan de noklijn zijn
gelegen);
|
|
4.
|
de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de
scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het
afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
|
|
5.
|
de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels
(en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken van
dakkapellen;
|
|
6.
|
de afstand tot de (zijdelingse) grens van een
bouwperceel:
vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) grens van een
bouwperceel.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden
ondergeschikte bouwdelen als:
a.
plinten, pilasters,
kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten
en uitbouwen met een oppervlakte van 2 m² of kleiner;
b.
overstekende daken;
c.
luifels als geïntegreerd
onderdeel van een uitbouw;
buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m ten
opzichte van de bouwgrens of bestemmingsgrens bedraagt.
|
|
Artikel 3: Groen
|
|
3.1
|
Bestaand gebruik
De gronden die op de plankaart zijn voorzien van het besluitvlak
'Groen' zijn bestemd voor:
a.
groenvoorzieningen;
b.
water;
met de daarbij behorende:
c.
fiets- en voetpaden;
d.
parkeervoorzieningen;
e.
speelvoorzieningen, ter
plaatse van de aanduiding ‘speelvoorziening’;
f.
openbare nutsvoorzieningen.
|
|
3.2
|
Bestaande bouwwerken
|
|
3.2.1
|
Ten aanzien van besluitvlak ‘Groen’ geldt dat er geen gebouwen zijn
toegestaan.
|
|
3.2.2
|
Voor bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a.
de bouwhoogte bedraagt niet
meer dan 3 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van vlaggenmasten en
lichtmasten niet meer dan 5 m bedraagt;
b.
de bouwhoogte van
terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m.
|
|
Artikel 4: Openbaar
gebied
|
|
4.1
|
Bestaand gebruik
De gronden die op de plankaart zijn voorzien van het besluitvlak
'Openbaar gebied' zijn bestemd voor:
a.
wegen met een functie voor
intern verkeer
b.
groenvoorzieningen;
c.
water;
met de daarbij behorende:
d.
fiets- en voetpaden;
e.
parkeervoorzieningen;
f.
openbare nutsvoorzieningen.
g.
ontsluiting voor woningen.
h.
wegverkeer gebruikelijke voorzieningen
zoals bermbeplanting, bushaltes
|
|
4.2
|
Bestaande bouwwerken
|
|
4.2.1
|
Ten aanzien van dit besluitvlak geldt dat er geen gebouwen en
overkappingen zijn toegestaan.
|
|
4.2.2
|
Voor bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, geldt dat de
bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan voor
bouwwerken rechtstreeks ten dienste van geleiding, beveiliging en regeling
van het verkeer, niet meer dan 3 m bedraagt
|
|
4.3
|
Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruik van de gronden voor opslag
van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering
van krachtens dit besluitvlak toegelaten bouwactiviteiten en werken en
werkzaamheden;
b. het gebruik van gronden als standplaats
voor kampeermiddelen.
|
|
Artikel 5: Water
|
|
5.1
|
Bestaand gebruik
De gronden die op de plankaart zijn voorzien van het besluitvlak
'Water' zijn bestemd voor:
a.
water en oeverstroken;
b.
waterhuishouding;
met de daarbij behorende:
c.
voorzieningen ten behoeve
van de bediening van kunstwerken;
d.
voorzieningen ten behoeve
van de waterhuishouding;
e.
groenvoorzieningen;
f.
bruggen en dammen;
g.
steigers;
h.
openbare nutsvoorzieningen.
In de bestemming zijn geen ligplaatsen voor woonschepen begrepen.
|
|
5.2
|
Bestaande bouwwerken
|
|
5.2.1
|
Ten aanzien van dit besluitvlak geldt dat geen gebouwen mogen worden
gebouwd.
|
|
5.2.2
|
Het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is anders dan bouwwerken
rechtstreeks ten dienste van het afmeren, geleiding en regeling van het
vaarverkeer niet toegestaan. De oppervlakte van een steiger mag maximum 6 m²
bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is.
|
|
5.3
|
Specifieke gebruiksregels
|
|
|
Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruik maken van het water voor ligplaatsen voor woonschepen
|
|
Artikel 6: Wonen
|
|
6.1
|
Bestaand gebruik
De gronden die op de plankaart zijn voorzien van het besluitvlak
'Wonen' zijn bestemd voor:
a.
wonen, al dan niet in
combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep en/of bedrijf;
met de daarbij behorende:
b.
groenvoorzieningen en
water;
c.
verkeers- en
verblijfsvoorzieningen;
d.
openbare nutsvoorzieningen.
|
|
6.2
|
Bestaande
bouwwerken
|
|
6.2.1
|
Voor de hoofdgebouwen gelden
de volgende regels:
a.
als hoofdgebouw geldt dat
uitsluitend woonhuizen zijn toegestaan;
b.
binnen het plangebied zijn
ten hoogste 30 woonhuizen gebouwd;
c.
een hoofdgebouw is
vrijstaand gebouwd;
d.
de afstand van de gevel van
het hoofdgebouw en de weg, bedraagt tenminste 5m, dan wel de bestaande
afstand indien deze minder is;
e.
de afstand van
hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt niet minder dan 4 m,
dan wel de bestaande afstand indien deze minder is;
f.
de afstanden van de
hoofdgebouwen tot de oeverlijn bedraagt niet minder dan 10 m, dan we de
bestaande afstand indien deze minder is;
g.
de goothoogte bedraagt niet
meer dan 3 m, dan wel de goothoogte van het bestaande gebouw indien deze meer
bedraagt;
h.
de dakhelling bedraagt niet
minder dan 30° en niet meer dan 50°, dan wel de dakhelling van het bestaande
gebouw indien deze meer of minder bedraagt;
i.
een bouwperceel mag niet
meer dan 50% worden bebouwd, dan wel het bestaande percentage indien dit meer
is.
|
|
6.2.2
|
Voor aan- en uitbouwen,
bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
a.
er dient 3 m achter (het
verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw te
worden gebouwd, dan wel niet minder dan de bestaande afstand indien deze
minder bedraagt;
b.
de afstand tot de
zijdelingse perceelsgrens bedraagt niet minder dan 1 m, dan wel de bestaande
afstand indien deze minder is;
c.
de goothoogte mag niet meer
dan 3,50 m bedragen, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer is;
d.
de bouwhoogte mag niet meer
dan 6 m bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer is;
e.
de gezamenlijke oppervlakte
mag niet meer dan 70 m2 bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte
indien deze hoger is;
f.
de gezamenlijke oppervlakte
van de aan-, en uitgebouwde gebouwen mag niet meer bedragen dan de oppervlakte
van het hoofdgebouw;
g.
een bouwperceel mag voor
niet meer dan 50% worden bebouwd, dan wel het bestaande percentage indien dit
meer is.
|
|
6.2.3
|
Voor bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a.
de bouwhoogte van de
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen; met dien
verstande dat de bouwhoogte van vlaggenmasten en lichtmasten niet meer dan 5
m bedraagt;
b.
de bouwhoogte van
terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 m en
daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven
die grenzen aan een openbare weg (niet zijnde een brandgang tussen twee
gebouwen) of openbaar groengebied op een afstand van 1 m of minder uit de
perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt.
|
|
6.3
|
Nadere
eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een
onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden
van aangrenzende gronden;
-
het straat- en
bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan:
a.
de plaats van gebouwen in
die zin dat de gebouwen in de naar de weg gekeerde bouwgrens moeten worden
gebouwd;
b.
de plaats van bouwwerken,
geen gebouwen zijnde.
|
|
6.4
|
Afwijken
van de bouwregels
Burgemeester en wethouders
kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden
van aangrenzende gronden;
-
het straat- en
bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
met een omgevingsvergunning
afwijken van het bepaalde in:
a.
lid 6.2, sub 1 onder d:
ten behoeve van een kleinere afstand tot de
grens van het bouwperceel, dan wel het bouwen op de grens van het
bouwperceel;
b.
lid 6.2, sub 2 onder a:
ten behoeve van een kleinere afstand tot de
afstand van de weg gekeerde gevel c.q. toestaan dat voor de naar de weg
gekeerde gevel wordt gebouwd;
c.
lid 6.2, sub 2 onder a:
voor de bouw van erkers en toegangsportalen voor
de naar de weg gekeerde gevel tot een diepte van 1,50 m gemeten vanuit de
voorgevel en voor maximum van 75% van de lengte van de gevel, waarbij de
bouwhoogte maximum van 0,25 m meer mag bedragen dan de hoogte van de vloer
van de eerste verdieping tot een maximum van 4 m;
d.
lid 6.2, sub 2 onder b:
ten behoeve van een kleinere afstand tot de
grens van het bouwperceel, dan wel het bouwen op de grens van het
bouwperceel;
e.
lid 6.2, sub 2 onder e:
-
ten behoeve van een
vergroting van de oppervlakte met aan- en uitbouwen met maximum van 45 m2,
mits de vergroting ten dienste staat van de huisvesting van mindervaliden en
zorgbehoeftigen;
of,
-
ten behoeve van een
vergroting van de oppervlakte met aan- en uitbouwen, bijgebouwen en
overkappingen met maximum van 45 m2, mits de vergroting ten
dienste staat van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep/bedrijf.
Lid 5, sub b blijft overeenkomstig van toepassing.
|
|
6.5
|
Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:
a.
het gebruik van bijgebouwen
voor bewoning;
b.
het gebruik van de gronden
en bouwwerken ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep en/of bedrijf,
zodanig dat:
-
de bedrijfsvloeroppervlakte
meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van
de aanwezige bebouwing op een bouwperceel;
-
de bedrijfsvloeroppervlakte
meer bedraagt dan 45 m2;
-
het nevengebruik wordt
uitgeoefend door iemand anders dan de bewoner van de woning;
-
de activiteiten vergunning-
of meldingplichtig zijn ingevolge de Wet milieubeheer of andere
milieuwetgeving;
-
de bedrijfsactiviteiten
niet voorkomen in of gelijk zijn te stellen met categorie 1 als vermeld in de
bijlage opgenomen staat van bedrijven;
-
de activiteiten betrekking
hebben op detailhandel, horeca of seksinrichtingen;
-
de beroeps- of
bedrijfsmatig nevengebruik van de bebouwing nadelige invloed heeft op de
normale afwikkeling van het verkeer of onevenredige parkeerdruk veroorzaakt,
ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden
geparkeerd op eigen terrein;
-
reclame-uitingen worden
aangebracht, met uitzondering van de op de grond van de Algemene Plaatselijke
Verordening vergunningsvrije vormen;
c.
het gebruik van de gronden
voor opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve
van de uitvoering van krachtens deze bestemming toegelaten bouwactiviteiten
en werken en werkzaamheden;
d.
het gebruik van gronden als
standplaats voor kampeermiddelen.
|
|
Artikel 7:
Anti-dubbeltelregel
|
|
|
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een
bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog worden gegeven, blijft bij de
beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
|
|
Artikel 8: Algemene
gebruiksregels
|
|
|
De beheersverordening verzet zich tegen het gebruik van de gronden als
seksinrichting.
|
|
Artikel 9: Algemene
afwijkingsregels
|
9.1
|
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken
van:
a.
de in het plan gegeven
maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten,
afmetingen en percentages;
b.
het bepaalde in het plan en
toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen
onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of
-intensiteit daartoe aanleiding geven;
c.
het bepaalde in het plan en
toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden, indien een
meetverschil daartoe aanleiding geeft;
d.
het bepaalde in het plan en
toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het
openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van
kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen
gebouwtjes worden gebouwd, mits:
-
de inhoud per gebouwtje
niet meer dan 50 m³ bedraagt;
e.
het bepaalde in het plan
voor het bouwen van antennes, waarvan de bouwhoogte ten hoogste 40 m mag
bedragen, met dien verstande dat:
1.
de noodzaak voor plaatsing
van de antenne is aangetoond waarbij het gedeelde gebruik van masten moet
zijn overwogen;
2.
het bebouwingsbeeld van de
omgeving niet wordt verstoord;
3.
de antenne in de
onmiddellijke nabijheid van hoge gebouwen en/of bouwwerken of langs grote
infrastructurele lijnen (zoals hoogspanningsleidingen en (spoor)wegen) wordt
geplaatst.
|
9.2
|
De onder lid 9.1 bedoelde afwijkingen mogen niet leiden tot een
onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden
van aangrenzende gronden en/of bouwwerken;
-
de verkeersveiligheid;
-
het straat- en
bebouwingsbeeld.
|
Artikel 10: Overgangsrecht
|
10.1
|
Overgangsrecht bouwwerken
a.
Een bouwwerk dat op het
tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening aanwezig of in uitvoering
is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning en afwijkt
van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt
vergroot:
1.
gedeeltelijk worden
vernieuwd of veranderd;
2.
na het teniet gaan ten
gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de
aanvraag van een omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag
waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b.
Eenmalig kan met een
omgevingsvergunning worden afgeweken van het eerste lid voor het vergroten
van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximum 10%.
c.
Lid 10.1 sub a is niet van
toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding
van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan,
daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
|
10.2
|
Overgangsrecht gebruik
a.
Het gebruik van grond en bouwwerken
dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening en
hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
b.
Het is verboden het met de
beheersverordening strijdige gebruik, bedoeld in lid 10.2 sub a, te
veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik,
tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt
verkleind.
c.
Indien het gebruik, bedoeld
in lid 10.2 sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode
langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te
hervatten of te laten hervatten.
d.
Lid 10.2 sub a is niet van
toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende
bestemmingsplan ‘Biessumerwaard’, daaronder begrepen de overgangsbepalingen
van dat plan.
|
Artikel 11: Slotregel
|
|
Deze regels kunnen worden aangehaald als: 'Regels, behorende bij de
beheersverordening Biessumerwaard, gemeente Delfzijl'.
Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad d.d. 4 juli 2013 onder
nummer 6.
E.A. Groot, voorzitter
O. Rijkens, griffier
|