|
|||||||||
|
|||||||||
|
|||||||||
|
|||||||||
Begrippen |
|||||||||
|
|||||||||
|
In deze regels wordt verstaan onder: |
||||||||
1. |
plan: het bestemmingsplan ‘Meedhuizen’
van de gemeente Delfzijl; |
||||||||
2. |
bestemmingsplan: de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat
in het GMLbestand NL.IMRO.0010.13BP-VG02 met de bijbehorende
regels (en eventuele bijlagen); |
||||||||
3. |
aanbouw: een gebouw dat als een afzonderlijke ruimte is
aangebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw
onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch
opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; |
||||||||
4. |
aanduiding: een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden
zijn aangeduid, waar ingevolge de regel regels worden gesteld ten aanzien van
het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden; |
||||||||
5. |
aanduidingsgrens: de grens van een aanduiding
indien het een vlak betreft; |
||||||||
6. |
aan-huis-verbonden bedrijf: het beroepsmatig verlenen van diensten of het
uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk, waarvan
de omvang in een woning met bijbehorende gebouwen past en de woonfunctie in
ruimtelijke en visuele zin in overwegende mate behouden blijft; |
||||||||
7. |
aan-huis-verbonden beroep: een beroep of het beroepsmatig verlenen van
diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch
of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een
woning en de daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kan
worden uitgeoefend; |
||||||||
8. |
agrarisch bedrijf: een bedrijf dat is gericht
op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen
en/of het houden van dieren; |
||||||||
9. |
archeologisch deskundige: een door het college van burgemeester en wethouders
aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie; |
||||||||
10. |
archeologisch monument: terrein dat op basis van de Monumentenwet 1988
door het Rijk is aangewezen als beschermd archeologisch monument; |
||||||||
11. |
archeologisch onderzoek: onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of
graven en/of begeleiden) verricht door een daartoe bevoegde instantie; |
||||||||
12. |
archeologisch onderzoeksgebied: een gebied met een daaraan toegekende hoge archeologische
verwachting vanwege de kennis en wetenschap van de in dat gebied verwachte
overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
|
||||||||
13. |
archeologisch waardevol gebied: een gebied met een daaraan toegekende
archeologische waarde vanwege de kennis en wetenschap van de in dat gebied
voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit
het verleden; |
||||||||
14. |
bebouwing: één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen
gebouwen zijnde; |
||||||||
15. |
bed and breakfast: een kleinschalige, aan de woonfunctie
ondergeschikte accommodatie voor uitsluitend logies en ontbijt, die geschikt is
voor maximaal vier personen, verdeeld over maximaal twee slaapkamers en is
bedoeld voor doorstroom in de recreatieve verhuur; |
||||||||
16. |
bebouwingspercentage: een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage,
dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden
bebouwd; |
||||||||
17. |
bedrijfsvloeroppervlakte: de totale bruto oppervlakte van de ruimte die
wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden
beroep c.q. een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit bij een woning,
inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke; |
||||||||
18. |
bedrijfswoning: een woning in of bij een gebouw of op een terrein,
kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens
huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein,
noodzakelijk is; |
||||||||
19. |
beperkt kwetsbaar object: een object waarvoor ingevolge het Besluit
externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een
risicoafstand is bepaald waarmee rekening moet worden gehouden; |
||||||||
20. |
bestaand bouwwerk: een bouwwerk, dat ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestaat,
wordt gebouwd, dan wel nadien krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de
aanvraag voor dat tijdstip is ingediend, kan worden gebouwd; |
||||||||
21. |
bestaand gebruik: het gebruik dat bestaat ten tijde van het van kracht
worden van het betreffende gebruiksverbod; |
||||||||
22. |
bestemmingsgrens: de grens van een bestemmingsvlak; |
||||||||
23. |
bestemmingsvlak: een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde
bestemming; |
||||||||
24. |
bijgebouw: een opzichzelfstaand, al dan niet vrijstaand
gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat
in ruimtelijk en functioneel/architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het
hoofdgebouw; |
||||||||
25. |
bouwen: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk
oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk,
alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van
een standplaats; |
||||||||
26. |
bouwgrens: de grens van een bouwvlak; |
||||||||
27. |
bouwlaag: een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door
op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is
begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw,
souterrain en zolder; |
||||||||
28. |
bouwperceel: een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge
de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten; |
||||||||
29. |
bouwperceelsgrens: een grens van een bouwperceel; |
||||||||
30. |
bouwvlak: een geometrisch bepaald
vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde
gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten; |
||||||||
31. |
bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout,
steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond
is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond; |
||||||||
32. |
carport: een overkapping, al dan niet aangebouwd aan een
ander bouwwerk, die van boven geheel of gedeeltelijk is afgesloten en met
maximaal 3 wanden is omsloten; |
||||||||
33. |
dak: iedere bovenbeëindiging van een gebouw; |
||||||||
34. |
detailhandel: het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder
begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen
aan personen die die goederen kopen voor gebruik,
verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of
bedrijfsactiviteit; |
||||||||
35. |
dienstverlenend bedrijf: een bedrijf of instelling waarvan de
werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke
diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten,
fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en
inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een
seksinrichting; |
||||||||
36. |
eerste bouwlaag: de bouwlaag op de begane grond; |
||||||||
37. |
erf: een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte
daarvan, dat is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is gericht
ten dienste van het gebruik van dat gebouw en de bestemming deze inrichting
niet verbiedt; |
||||||||
38. |
foliebassin: een mestbassin, uitgevoerd als een met folie beklede
grondput met of zonder omdijking; |
||||||||
39. |
gebouw: elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke,
overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt; |
||||||||
40. |
grondgebonden agrarische
bedrijfsvoering: Een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk
niet in gebouwen plaatsvindt, zoals een melkveehouderij, een akkerbouwbedrijf
of een biologisch veehouderijbedrijf, waarbij het gebruik van agrarische
gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf; |
||||||||
41. |
hoofdgebouw: een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn
constructie of afmeting, dan wel gelet op de bestemming, als het
belangrijkste gebouw valt aan te merken en in architectonisch opzicht de
hoofdvorm bepaalt; |
||||||||
42. |
horecabedrijf: een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken
en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin
bedrijfsmatig logies wordt verstrekt; |
||||||||
43. |
horecabedrijf, categorie I: een horecabedrijf, waar
in hoofdzaak maaltijden en/of logies worden verstrekt en waar doorgaans geen
overlast voor het leefklimaat wordt veroorzaakt, zoals restaurants, hotels en
pensions en een horecabedrijf dat vooral is gericht op het overdag en 's
avonds verstrekken van in hoofdzaak alcoholvrije dranken en eenvoudige
etenswaren, zoals ijssalons, croissanterieën, lunchrooms en naar de aard en
openingstijden daarmee gelijk te stellen horecabedrijven; |
||||||||
44. |
horecabedrijf, categorie II: een horecabedrijf,
waar meestal in hoofdzaak alcoholische dranken worden verstrekt en/of waarvan
de exploitatie doorgaans overlast voor het leefklimaat kan veroorzaken en een
grote druk op de openbare orde met zich meebrengt, zoals cafés, bars en
discotheken; |
||||||||
45. |
intensieve veehouderij: niet-grondgebonden
agrarische bedrijven die zelfstandig of als neventak (nagenoeg) geheel in
gebouwen varkens, pluimvee, vleeskalveren en pelsdieren houden. Het
biologisch houden van dieren conform de Landbouwkwaliteitswet
en het houden van melkrundvee, schapen of paarden wordt niet aangemerkt als
intensieve veehouderij; |
||||||||
46. |
kwetsbaar object: een object waarvoor
ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het
risico c.q. een risicoafstand is bepaald, die in acht moet worden genomen; |
||||||||
47. |
kampeermiddel: een tent, een tentwagen, een
kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander voertuig of onderkomen,
dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden
gebruikt voor recreatief nachtverblijf, en geen bouwwerk is waarvoor
ingevolge de Woningwet een omgevingsvergunning is vereist; |
||||||||
48. |
kap: een dak met een hellingspercentage
van tenminste 25%; |
||||||||
49. |
kleinschalige bedrijfsmatige activiteit: bedrijvigheid die door zijn beperkte
omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden
uitgeoefend; |
||||||||
50. |
maatschappelijke voorzieningen: educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele,
levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen
ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel
en horeca ten dienste van deze voorzieningen; |
||||||||
51. |
mestbassin: een reservoir, bestemd en geschikt voor het
bewaren van dunne mest, dat geheel of gedeeltelijk is gelegen onder een stal;
|
||||||||
52. |
mestsilo: een bouwwerk in de vorm van een betonnen bak ten
behoeve van de opslag van mest; |
||||||||
53. |
mestzak: een mestbassin, geheel of grotendeels gelegen
boven het aansluitende terrein, voornamelijk opgebouwd uit kunststoffolies
waarvan de bodemafdichting en afdekking één geheel vormen; |
||||||||
54. |
niet-grondgebonden agrarische
bedrijfsvoering: een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk
in gebouwen plaatsvindt en die als zodanig niet afhankelijk is van agrarische
gronden als productiemiddel, zoals een intensief veehouderijbedrijf of een
intensief kwekerijbedrijf; |
||||||||
55. |
normaal onderhoud: het onderhoud dat gelet op de bestemming
regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en
gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren; |
||||||||
56. |
overkapping: elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt met ten hoogste drie wanden, waarvan tenminste één wand geen onderdeel vormt van de constructie; |
||||||||
57. |
peil: indien op het land wordt gebouwd: -
voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de
weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang; -
voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de toegang niet direct aan de
weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij
voltooiing van de bouw; indien in het water wordt gebouwd: -
het Normaal Amsterdams Peil (of een plaatselijk aan te houden waterpeil); |
||||||||
58. |
prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van
seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding; |
||||||||
59. |
recreatieve voorzieningen: gebouwde en niet-gebouwde
voorzieningen gericht op ontspanning en vrijetijdsbesteding, met uitzondering
van seksinrichtingen en horecavoorzieningen; |
||||||||
60. |
risicovolle inrichting: een inrichting,
waarvoor ofwel op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen,
ofwel op grond van het Vuurwerkbesluit vanwege de verwerking of opslag van
verpakt of onverpakt professioneel vuurwerk, al dan niet in samenhang met
consumentenvuurwerk, een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een
risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten
van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten; |
||||||||
61. |
silo: een bouwwerk ten behoeve van
opslagdoeleinden; |
||||||||
62. |
torensilo: een gebouw ten behoeve van
opslagdoeleinden; |
||||||||
63. |
tunnelkas: elke constructie van hout,
metaal of ander materiaal, welke met plastic of in gebruik daarmee overeenstemmend
materiaal is afgedekt en dient als teeltondersteuning voor bedekte teelten; |
||||||||
64. |
seksinrichting: een voor het publiek
toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof
zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen
van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval
verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon,
seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in
combinatie met elkaar; |
||||||||
65. |
uitbouw: een gebouw dat als vergroting van een bestaande
ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden
kan worden van het hoofdgebouw en dat in ruimtelijk/architectonisch opzicht
ondergeschikt is aan het hoofdbouw; |
||||||||
66. |
voorerf: het gedeelte van een bouwperceel gelegen voor de
voorgevel van een hoofdgebouw; |
||||||||
67. |
voorgevel: de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw
of, indien een perceel met meerdere zijden aan de weg grenst, die als zodanig
door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel(s); |
||||||||
68. |
woning: een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld
voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden; |
||||||||
69. |
woonhuis: een gebouw, dat één woning omvat en dat qua
uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden |
||||||||
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|