Bestemmingsplan

de weverij - geldrop

REGELS

 

 

H1. Inleidende regels

Artikel 1. Begrippen

Artikel 2. Wijze van meten

 

H2. Bestemmingsregels

Artikel 3. Groen

Artikel 4. Verkeer

Artikel 5. Wonen

Artikel 6. Waarde - Archeologie

 

H3. Algemene regels

Artikel 7. Anti-dubbeltelregel

Artikel 8. Algemene gebruiksregels

Artikel 9. Algemene afwijkingsregels

 

H4. Slot- en overgangsregels

Artikel 10. Overgangsrecht

Artikel 11. Slotregel

 

 

 

 

 

 

 

 


 

HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE REGELS

 

 

Artikel 1 Begrippen

 

1.1        het plan

het bestemmingsplan “De Weverij” van de gemeente Geldrop-Mierlo.

1.2        bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1771.DeWeverij-BVA1 met de bijbehorende regels.

1.3        aanbouw

een aan het hoofdgebouw aangebouwde afzonderlijke, vanuit het hoofdgebouw rechtstreeks toegankelijke ruimte, die als een uitbreiding van de woning te beschouwen is; de aanbouw is qua afmeting en/ of in functioneel opzicht ondergeschikt aan het hoofdgebouw.

1.4        aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge deze regels, ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden, regels worden gesteld.

1.5        aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6        aan-huis-verbonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.7        achtergevellijn

de lijn waarin de achtergevel van een hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.

1.8        afhankelijke woonruimte

een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg is ondergebracht.

1.9        bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.10     bestaande situatie (bebouwing en gebruik)

a.    bij bebouwing: zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de ter inzagelegging van het ontwerpplan, dan wel zoals die mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning.

b.    bij gebruik van grond en opstallen: zoals legaal aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.

1.11     bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.12     bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.13     bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk bouwen, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.14     bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.15     bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.16     bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.17     bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.18     bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.19     dak

de gesloten bovenbeëindiging van een gebouw.

1.20     detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder het uitstallen ten verkoop), verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending  anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.21     dienstverlening

het verlenen van economische en maatschappelijke diensten, waarbij het publiek rechtstreeks al dan niet via een balie te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren en bankfilialen.

1.22     escortbedrijf

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend zoals escortservices en bemiddelingsbureaus.

1.23     functie

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/ of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.

1.24     gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.25     hoofdgebouw

een gebouw dat op een bouwperceel, door zijn constructie, bouwmassa, ruimtelijke uitstraling en/ of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk is aan te merken.

1.26     huishouden

Een aantal, aan elkaar door familieband of anderszins gerelateerde, personen, die gezamenlijk één eenheid vormt en als zodanig ook gebruik maakt van één woning.

1.27     NEN

door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.

1.28     nutsvoorziening

voorziening ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes,

telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur

voor telecommunicatie.

1.29     overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en niet meer dan één eigen wand.

1.30     parkeerplaats

opstalplaats ten behoeve van één auto, hieronder niet begrepen parkeergarages en/ of garageboxen behorende bij woningen. Opstelplaatsen gelegen in collectieve parkeervoorzieningen en carports worden wel aangemerkt als parkeerplaats.

1.31     perceelsgrens

de grens van een bouwperceel.

1.32     prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een

ander tegen betaling.

1.33     seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.34     verbeelding

de verbeelding van het bestemmingsplan ‘Locatie van Agt Geldrop’.

1.35     voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;

1.36     voorgevellijn

denkbeeldige lijn in het verlengde van de voorgevel;

1.37     water en waterhuishoudkundige voorzieningen

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, etc.

1.38     werk

een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde.

1.39     woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

 

 

 

 

 

 

 

 


 

Artikel 2 Wijze van meten

 

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1        afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2        breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of de harten van de scheidsmuren.

2.3        breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of de harten van de scheidsmuren.

2.4        dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5        goothoogte van een bouwwerk

a.    vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

b.    bij meerdere/verschillende (hellende) dakvlakken met verschillende goot- en/of boei-bordhoogten wordt de goot- en/of boeiboordhoogten gemeten bij dat dakvlak, waarvan de verticale projectie meer bedraagt dan 50% van het grondoppervlak van een gebouw;

c.    bij een asymmetrische dakvorm met één hellend dakvlak dat loopt over de volledige breedte, of diepte van een gebouw, wordt de goot- en/of boeiboordhoogte gemeten op het hoogste snijpunt van het dakvlak met de daaronder gelegen gevel; onder de gevel wordt ook verstaan het hart van de scheidsmuren met een gebouw op een aangrenzend bouwperceel.

2.6        bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.7        inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8        oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.9        peil

a.    voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang.

b.    In andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld of het afgewerkte bouwterrein.

2.10     vloeroppervlakte

de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.

 

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftopbouwen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons, overstekende daken en goten buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt.

 

 

 

 


 

HOOFDSTUK 2 BESTEMMINGSREGELS

 

 

Artikel 3 Groen

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.      groenvoorzieningen;

b.      speelvoorzieningen;

c.      water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

 

3.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

a.      De (bouw)hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m¹;

b.      Overkappingen zijn niet toegestaan.

 

 

 

Artikel 4 Verkeer

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.      voorzieningen voor verkeer en verblijf;

b.      parkeervoorzieningen;

c.      speelvoorzieningen;

d.      groenvoorzieningen;

e.      water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

 

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

 

4.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

a.      De (bouw)hoogte van palen, masten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer bedragen dan 6 m¹;

b.      De (bouw)hoogte van speelvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 5 m¹;

c.      De (bouw)hoogte van kunstobjecten mag niet meer bedragen dan 6 m¹;

d.      De (bouw)hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m¹;

e.      Overkappingen zijn niet toegestaan.

 

Artikel 5 Wonen

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.      wonen in grondgebonden woningen;

b.      aan-huis-verbonden beroepen;

En daaraan ondergeschikt:

c.      voorzieningen voor verkeer en verblijf;

d.      parkeervoorzieningen;

e.      groenvoorzieningen;

f.       water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

 

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

 

5.2.1 Hoofdgebouwen

a.      Ter plaatse van de op de verbeelding opgenomen bouwaanduiding [aeg] zijn uitsluitend hoofdgebouwen in de vorm van aaneengebouwde woningen toegestaan;

b.      Ter plaatse van de op de verbeelding opgenomen bouwaanduiding [vrij] zijn uitsluitend hoofdgebouwen in de vorm van vrijstaande woningen toegestaan;

c.      Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken worden gebouwd;

d.      De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)';

e.      De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)'  of, indien gebruik is gemaakt van de aanduiding ‘maximum bouwhoogte (m)', dan de voorgeschreven maximale bouwhoogte.

 

5.2.2 Aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

a.      Aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.

b.      Aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen op een afstand van ten minste 4,5 m¹ achter de voorgevellijn van het bijbehorend hoofdgebouw te worden gebouwd.

c.      De gronden gelegen achter de achtergevellijn van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mogen voor maximaal 50% worden bebouwd en/of overkapt.

d.      De (bouw)hoogte van aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag maximaal 3,5 m¹ bedragen.

 

5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

a.      Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.

b.      De (bouw)hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m¹, met dien verstande dat de (bouw)hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevel niet meer mag bedragen dan 1 m¹.

c.      De (bouw)hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 m¹ bedragen, met dien verstande dat de (bouw)hoogte vóór de voorgevel niet meer mag bedragen dan 1 m¹.

 

 

5.3 Specifieke gebruiksregels

 

5.3.1 Aan-huis-verbonden beroepen

Binnen de bestemming 'Wonen' is de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen toegestaan op de begane grond van een hoofd-, aan- of bijgebouw als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn: 

a.      De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing, tot een maximum van 50 m².

b.      Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.

c.      Detailhandel en seksinrichtingen zijn niet toegestaan.

d.      De activiteit dient uitgevoerd worden door de bewoner(s) van de woning.

 

 

5.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.1 onder b voor het toestaan van de uitoefening van een lichaamsverzorgend beroep als aan-huis-verbonden beroep, met dien verstande dat: 

a.      uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep ondergeschikt is aan de woonfunctie, waarbij de omvang van de activiteit niet meer mag bedragen dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing, tot een maximum van 50 m²;

b.      het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte mag veroorzaken;

c.      detailhandel en seksinrichtingen niet zijn toegestaan;

d.      de activiteit uitgevoerd dient te worden door de bewoner(s) van de woning;

e.      vooraf is aangetoond dat er geen sprake is van milieuhygiënische belemmeringen.

 

 

 

Artikel 6 Waarde - Archeologie

 

 

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

 

 

6.2 Bouwregels

Het is niet toegestaan te bouwen, met uitzondering van:

a.      de verbouw en/of nieuwbouw van bestaande gebouwen, voor zover bij de bouw de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of ruimtelijk gewijzigd en voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,7 m ten opzichte van het maaiveld, met uitzondering van het bepaalde onder b;

b.      de bouw van een bijgebouw van of uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw met een oppervlakte van niet meer dan 100 m²;

c.      bouwwerken ten dienste van de in deze bestemming genoemde functies en ten dienste van overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,7 m ten opzichte van het maaiveld, voor zover de oppervlakte niet meer dan 100 m² bedraagt.

 

 

6.3 Afwijking van de bouwregels

a.      Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 6.2 voor bouwwerken ten behoeve van samenvallende bestemmingen, indien en voor zover:

1.   met een archeologisch onderzoek is vastgesteld dat archeologische waarden daarmee niet onevenredig worden geschaad;

2.   in voldoende mate is gegarandeerd dat de middels archeologisch onderzoek vastgestelde archeologische waarden worden veiliggesteld door technische maatregelen of een archeologische opgraving.

b.      In het belang van de archeologische monumentenzorg kunnen aan de omgevingsvergunning de volgende verplichtingen worden verbonden:

1.   de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;

2.   de verplichting tot het doen van opgravingen;

3.   de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

c.      Alvorens een omgevingsvergunning als bedoeld sub a wordt verleend, wordt archeologisch advies ingewonnen.

 

 

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

6.4.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het aanleggen de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren, over een oppervlakte van 100 m² of meer:

1.      het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,7 m onder maaiveld, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;

2.      het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem, dieper dan 0,7 meter onder maaiveld;

3.      het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies, dieper dan 0,7 meter onder maaiveld;

4.      het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,7 m onder maaiveld.

 

6.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 6.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

a.      in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;

b.      reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

c.      het normale onderhoud en/of gebruik betreffen.

 

6.4.3 Toelaatbaarheid

De in lid 6.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend:

a.      indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind;

b.      indien vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie is overgelegd waaruit blijkt dat in het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld dat:

1.      de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of

2.      er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of

3.      de archeologische waarden hierdoor niet of niet onevenredig worden geschaad;

c.      indien het niet mogelijk is de middels archeologisch onderzoek vastgestelde aanwezige archeologische waarden geheel of gedeeltelijk te behouden, wordt aan de omgevingsvergunning de voorwaarde verbonden dat voorafgaand aan het uitvoeren van de werken en/of werkzaamheden een archeologische opgraving zal plaatsvinden of dat een archeologische begeleiding zal plaatsvinden;

d.      nadat het bevoegd gezag advies heeft ingewonnen bij een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.

 

 

 

 

 

 

 

 


 

HOOFDSTUK 3 ALGEMENE REGELS

 

 

Artikel 7 Antidubbeltelregel

 

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

 

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

 

8.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

a.      het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/ of escortbedrijf, raamprostitutie en/ of straatprostitutie;

b.      het gebruik van (vrijstaande) bijgebouwen als zelfstandige dan wel afhankelijke woonruimte.

 

 

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

 

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van:

a.      de in de bestemmingsregels gegeven maten inzake afstanden en percentages voor oppervlakten tot niet meer dan 10% van die afmetingen respectievelijk percentages;

b.      de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt toegepast, waaronder de aanleg van rotondes en kruisingen en dergelijke is inbegrepen, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit, of de praktische uitvoerbaarheid daartoe aanleiding geeft;

c.      de bestemmingsregels en toestaan dat het bouwvlak in geringe mate wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;

d.      de bestemmingsregels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:

1.      de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m³ bedraagt;

2.      de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m¹ bedraagt; 

e.      de bestemmingsregels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m¹.

f.       de bestemmingsregels ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van gebouwen wordt verhoogd ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, mits:

1.      de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer dan 10% van het betreffende bouwvlak zal bedragen;

2.      de (bouw)hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw zal bedragen.

 

 

 

 

 


 

HOOFDSTUK 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

 

 

Artikel 10 Overgangsrecht

 

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

a.      een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

1.      gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

2.      na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag  waarop het bouwwerk is tenietgegaan;

b.      het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;

c.      dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

10.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

a.      het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;

b.      het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;

c.      indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;

d.      dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

 

Artikel 11 Slotregel

 

Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan De Weverij’.