8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen;
b. aan huis verbonden beroepen tot 30% van de oppervlakte van de hoofd en bijgebouwen en met een maximum van 45 m²;
c. verkeer en verblijf;
d. openbare nutsvoorzieningen;
e. groenvoorzieningen en water.
Onder verkeer en verblijf wordt het volgende verstaan:
Het bestaande systeem van ontsluiting door middel van wegen en paden, behoudens verbetering met het oog op de verkeersveiligheid en/of vermindering van geluidsoverlast, blijft gehandhaafd. Aanvullende voorzieningen blijven beperkt tot de eventuele aanleg van fiets- en/of voetpaden en parkeerstroken, met dien verstande dat van wegen het aantal rijstroken niet meer dan twee mag bedragen.
Onder aan huis verbonden beroep wordt het volgende verstaan:
De uitoefening van een aan huis verbonden beroep is uitsluitend toelaatbaar voorzover de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft. Dit betekent dat:
a. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
b. de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het beroep uitsluitend inpandig mogen worden verricht;
c. maximaal 30% van de oppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het beroep met een maximum van 45 m²;
d. degene die de gebruiker is van de woning ook degene moet zijn die het aan huis verbonden beroep uitoefent.
Het gebruik mag geen ernstige hinder voor het woonmilieu opleveren, dan wel mag geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de omringende woonomgeving. Dit betekent dat:
a. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
b. behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met het aan huis verbonden beroep, geen detailhandel mag plaatsvinden;
c. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein.
‘In het doel wonen’ zijn mede bed and breakfastaccommodaties begrepen, uitsluitend indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. er mag maximaal aan vijf personen nachtverblijf worden verschaft;
b. de bed and breakfastaccommodatie wordt gerealiseerd binnen de bestaande woonbebouwing op het perceel;
c. indien een bed and breakfastaccommodatie in een vrijstaand bijgebouw is gevestigd, dit vrijstaande bijgebouw geen tekenen van een wooneenheid mag vertonen;
d. de woonfunctie moet in ruimtelijke en visuele zin primair blijven;
e. maximaal 30% van de bestaande oppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt voor de bed and breakfastaccommodatie tot een maximum van 45 m2;
f. degene die de gebruiker is van de woning eveneens de bed and breakfastaccommodatie uitoefent;
g. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar is met het karakter van de omringende woonomgeving;
h. het gebruik ten behoeve van de bed and breakfastaccommodatie geen nadelige invloed heeft op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse, met dien verstande dat het parkeren op eigen terrein plaatsvindt.
‘In het doel wonen’ zijn mede paardenbakken begrepen, uitsluitend indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. er geen significante negatieve effecten op de omgeving en de kwaliteit van het landelijk gebied en het woongenot van derden zijn;
b. de oppervlakte van de paardenbak maximaal 1.200 m2 bedraagt;
c. de afstand tot de (recreatie)woning van derden minimaal 30 m2 bedraagt;
d. de afstand tot het perceel van derden minimaal 3 m bedraagt;
e. de paardenbak wordt geplaatst op of aan het bouwperceel van de aanvrager. Indien dit niet mogelijk is dan binnen een afstand van 30 m van het perceel;
f. per (bedrijfs)woning is maximaal één paardenbak toegestaan;
g. ten behoeve van de paardenbak zijn lichtmasten toegestaan met een maximale hoogte van 6 m;
h. er dient een open omheining te worden toegepast met een maximale hoogte van 1,5 m. Het kleur- en materiaalgebruik van de omheining dient passend in het buitengebied te zijn.
8.2 Bouwregels
a. Voor het bouwen van hoofdgebouwen ten behoeve van wonen gelden de volgende regels:
1. de hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
2. het aantal woningen bedraagt niet meer dan het bestaande aantal;
3. de woningen dienen te worden geplaatst binnen een strook gemeten vanuit de naar de weg gekeerde bouwgrens met een diepte van ten hoogste 15 m, dan wel ten hoogste de diepte van de strook waarbinnen de bestaande woning is gebouwd indien deze meer bedraagt;
4. de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt niet minder dan 3 m, dan wel niet minder dan de afstand van het bestaande gebouw tot die perceelsgrens indien deze minder bedraagt;
5. de goothoogte bedraagt niet meer dan 4 m, dan wel niet meer dan de goothoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt, met dien verstande dat de goothoogte voor niet meer dan 50% van de lengte van de gevel ten hoogste 6 m mag bedragen;
6. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 9 m, dan wel niet meer dan de bouwhoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;
7. de dakhelling bedraagt niet minder dan 30°, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt;
8. van een bouwperceel mag niet meer dan 50% worden bebouwd, dan wel niet meer dan het bestaande percentage indien dat meer is;
9. uitbouwen dienen aan het hiervoor gestelde te voldoen, dan wel aan het gestelde onder c (regeling bijgebouwen).
b. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsdoeleinden geldt dat de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m³ bedraagt.
c. Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende regels:
1. uitbouwen, voorzover deze niet voldoen aan het bepaalde onder a, en al dan niet vrijstaande bijgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
2. de afstand van uitbouwen, voorzover deze niet voldoen aan het bepaalde onder a, en al dan niet vrijstaande bijgebouwen, met uitzondering van carports, tot (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw dient 3 m te bedragen, dan wel niet minder dan de afstand van de bestaande uitbouw of het bestaande al dan niet vrijstaande bijgebouw tot (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw indien deze minder bedraagt;
3. uitbouwen, voorzover deze niet voldoen aan het bepaalde onder a, en al dan niet vrijstaande bijgebouwen worden op de perceelgrens gebouwd of op minimaal 1 m uit de perceelgrens;
4. de goothoogte bedraagt niet meer dan 3 m, dan wel niet meer dan de goothoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;
5. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 6 m, dan wel niet meer dan de bouwhoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;
6. de gezamenlijke oppervlakte, inclusief de oppervlakte van uitbouwen die niet voldoen aan de eisen van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan 60 m², indien het perceel minder dan 500 m2 bedraagt, met inachtneming van de bepaling dat niet meer dan 50% van een bouwperceel, dan wel niet meer dan het bestaande percentage indien dat meer is, wordt bebouwd;
7. de gezamenlijke oppervlakte, inclusief de oppervlakte van uitbouwen die niet voldoen aan de eisen van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan 80 m2, indien de vergroting gelet op de woonfunctie noodzakelijk is, met inachtneming van de bepaling dat niet meer dan 50% van het bouwperceel, dan wel niet meer dan het bestaande percentage, indien dat meer is, wordt bebouwd;
8. de gezamenlijke oppervlakte, inclusief de oppervlakte van uitbouwen die niet voldoen aan de eisen van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan 80 m2, indien het perceel ten minste 500 m2 bedraagt, met inachtneming van de bepaling dat niet meer dan 50% van het bouwperceel, dan wel niet meer dan het bestaande percentage, indien dat meer is, wordt bebouwd;
9. de gezamenlijke oppervlakte, inclusief de oppervlakte van uitbouwen die niet voldoen aan de eisen van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan 100 m2, indien het perceel ten minste 1.000 m2 bedraagt, met inachtneming van de bepaling dat niet meer dan 50% van het bouwperceel, dan wel niet meer dan het bestaande percentage, indien dat meer is, wordt bebouwd.
d. Voor het bouwen voor de overige doeleinden geldt dat uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegestaan.
e. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat:
1. de bouwhoogte op tuinen en erven niet meer bedraagt dan 3 m, met dien verstande dat de bouwhoogte voor de voorgevel niet meer dan 1 m bedraagt en de bouwhoogte van vlaggenmasten niet meer dan 6 m bedraagt;
2. voor het bouwen van erf- en terreinafscheidingen, in afwijking van het bepaalde onder 1, ten hoogste mag worden gebouwd wat op grond van artikel 2 van bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht;
3. niet meer dan 50% van een bouwperceel mag worden bebouwd.
8.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan:
a. de bouwhoogte en de dakhelling in die zin dat voor bungalows en andere woningtypen met een bouwhoogte van minder dan 9 m en een dakhelling van minder dan 30° dient te worden aangesloten bij de bouwhoogte en de dakhelling van het bestaande gebouw;
b. de plaats en het percentage van de in lid 8.2, sub a, onder 5 toegestane verhoging van de goothoogte tot 6 m;
c. de plaats van gebouwen in die zin dat de hoofdgebouwen in de naar de weg gekeerde bouwgrens moeten worden gebouwd;
d. de dakhelling in die zin dat deze niet minder dan 40° en niet meer dan 60° dient te bedragen;
e. de dakhelling van bijgebouwen;
f. de plaats van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsdoeleinden.
8.4 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan, mits de noodzaak wordt aangetoond en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
worden afgeweken van het bepaalde in:
a. lid 8.2, sub a, onder 4:
ten behoeve een geringere afstand tot de grens van het bouwperceel, dan wel het bouwen op de grens van het bouwperceel;
b. lid 8.2, sub a, onder 5:
ten behoeve van een hogere goothoogte;
c. lid 8.2, sub a, onder 7:
voor een geringere dakhelling en/of een platte afdekking of een andere afwijkende dakvorm;
d. lid 8.2, sub c, onder 1 en 2:
- voor de bouw van erkers en toegangsportalen voor de naar de weg gekeerde gevel tot een oppervlakte van 6 m² met een bouwhoogte van maximaal 3,2 m en maximaal 50% van de gevellengte;
- voor de bouw van uitbouwen, voorzover deze niet voldoen aan het bepaalde in lid 8.2, sub a (bepalingen ten aanzien van hoofdgebouwen), en al dan niet vrijstaande bijgebouwen voor de naar de weg gekeerde zijgevel van hoekwoningen, mits:
- de overschrijding van de bouwgrens niet meer dan 3,5 m bedraagt;
- de afstand tot de grens van het bouwperceel minimaal 2 m bedraagt;
- de afstand tot (het verlengde van) de naar de weg gekeerde voorgevel van de hoekwoning minimaal 1 m bedraagt;
- het stedenbouwkundig beeld niet onevenredig wordt aangetast;
e. lid 8.2, sub c, onder 2:
tot een afstand van 1 m;
f. lid 8.2, sub e:
tot een bouwhoogte van 15 m.
8.5 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen een aan huis verbonden bedrijf voor kleinschalige activiteiten.
8.6 Afwijken van de gebruiksregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 8.5 ten behoeve van een aan huis verbonden bedrijf voor kleinschalige activiteiten. Hierbij dienen de volgende criteria in acht te worden genomen.
Toetsingscriteria ten behoeve van de afwijking voor een aan huis verbonden bedrijf.
1. De woonfunctie moet in overwegende mate gehandhaafd blijven. Dit betekent dat:
a. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
b. de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het bedrijf uitsluitend inpandig mogen worden verricht;
c. maximaal 30% van de oppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het bedrijf met een maximum van 45 m²;
d. degene die de gebruiker is van de woning ook degene moet zijn die het aan huis verbonden bedrijf uitoefent.
2. Het gebruik mag geen ernstige hinder voor het woonmilieu opleveren, dan wel mag geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de wijk of de buurt. Dit betekent dat:
a. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
b. geen omgevingsvergunning wordt verleend aan bedrijven die vergunningplichtig of meldingplichtig zijn krachtens de milieuwetgeving;
c. bedrijfsactiviteiten bovendien uitsluitend zijn toegestaan indien deze voorkomen in, of gelijk te stellen zijn met de categorieën 1 en 2 als vermeld in de bij de regels behorende Staat van bedrijven (editie 2009);
d. behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met het aan huis verbonden bedrijf, geen detailhandel mag plaatsvinden;
e. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein.