De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. vrijstaande woningen [vrij],
b. twee aan een woningen [tae] of,
c. aaneengebouwde woningen [aeg];
d. gestapelde woningen [gs];
met daaraan ondergeschikt:
e. aan-huis-gebonden beroepsmatige activiteiten in de hoofdgebouwen en bijbouwen mits de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin in overwegende mate behouden blijft en het medegebruik van de woning en daarbij behorende bijbouwen beperkt is tot ten hoogste 35% van het grondoppervlak van de woning en de daarbij behorende bijbouwen tot maximaal 80m²;
f. maatschappelijke voorzieningen ter plaatse van de aanduiding ‘maatschappelijk [m]’;
g. (openbare) groenvoorzieningen;
h. (openbare) nutsvoorzieningen;
i. parkeervoorzieningen. Met betrekking tot het aantal en de locatie van parkeerplaatsen zijn normen gesteld. Bouwactiviteiten mogen niet leiden tot het wegvallen van parkeergelegenheid op eigen terrein, waardoor niet voldaan wordt aan voornoemde norm. In verband hiermee kunnen burgemeester en wethouders met toepassing van 7.3 nadere eisen stellen aan de situering van gebouwen (hoofd- en/of bijbouwen) ter waarborging van voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein en ter voorkoming van een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte.
j. tuinen en erven;
k. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen, waterpartijen en (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen.
Op de gronden zijn, ten dienste van de doeleinden zoals aangegeven in 7.1, toegelaten:
a. werken, geen bouwwerken zijnde alsmede het uitvoeren van werkzaamheden;
b. hoofdgebouwen en bijbouwen;
c. andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Op de tot 'Wonen' bestemde gronden moet worden voldaan aan de volgende regels:
a. het bouwvlak mag niet door hoofdgebouwen worden overschreden;
b. hoofdgebouwen dienen in de gevellijn te worden gebouwd;
c. het bebouwingspercentage per bouwperceel mag niet meer bedragen dan:
1. 30 % voor vrijstaande woningen [vrij-1];
2. 50% voor vrijstaande woningen [vrij-2];
3. 50% voor vrijstaande woningen [vrij-3];
4. 60% voor twee-aan-een woningen [tae] ;
5. 60% van aaneengebouwde woningen [aeg];
d. de gevellijn, of bouwvlak aan de wegzijde, mag aan de wegzijde ten behoeve voor carports, erkers, luifels en overkappingen worden overschreden waarbij het bepaalde in 7.2.3 onder e in acht dient te worden genomen;
e. nieuwbouw van woningen is uitsluitend mogelijk ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding ‘nieuwbouw [sba-nw]’.
Voor het bouwen van hoofdgebouwen geldt het in 7.3 bepaalde en de volgende bepalingen:
a. ter plaatse van de aanduiding 'vrij' mag het bouwvlak niet door bijgebouwen worden overschreden;
b. ten aanzien van de situering van de woningen gelden de volgende regels;
1. ter plaatse van de aanduiding 'vrij-1' dient het hoofdgebouw minimaal 5 m¹ uit de zijdelingse perceelsgrens te worden gebouwd;
2. ter plaatse van de aanduiding 'vrij-2' en 'vrij-3' dient het hoofdgebouw minimaal 3 m¹ uit de zijdelingse perceelsgrens te worden gebouwd;
3. ter plaatse van de aanduiding ‘tae' dient het hoofdgebouw aan één zijde in de perceelsgrens en aan een zijde minimaal 3 m¹ uit de perceelsgrens te worden gebouwd;
4. ter plaatse van de aanduiding aaneengeschakeld' dient het hoofdgebouw aan beide zijden in de perceelsgrens te worden gebouwd, met uitzondering van de hoekwoning waarbij geldt dat deze aan één zijde in de zijdelingse bouwgrens dient te worden gebouwd en aan één zijde minimaal 3 m¹ uit de perceelsgrens dient te worden gebouwd.
c. ter plaatse van de aanduiding [gs] mogen hoofdgebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
d. het aantal appartementen bedraagt maximaal het met de aanduiding ‘maximaal aantal wooneenheden’ aangegeven aantal;
e. ter plaatse van de aanduiding [nr] dient de kap haaks op de langste, naar de weg toegekeerde, bouwgrens te worden gesitueerd.
Voor het bouwen van bijbouwen geldt het in 7.3 bepaalde en de volgende bepalingen:
a. ter plaatse van de aanduiding 'vrij' mag het bouwvlak niet door bijgebouwen worden overschreden;
b. de oppervlakte van een vrijstaande bijgebouw al dan niet met kap mag maximaal 80 m² bedragen, de goothoogte maximaal 3 m¹ en de bouwhoogte mag 4/5 van de bouwhoogte van de hoofdgebouw bedragen;
c. bijbouwen dienen minimaal 1 m¹ achter de voorgevel c.q. de denkbeeldige lijn evenwijdig aan de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
d. in afwijking van het bepaalde onder b geldt dat erkers, luifels en overkappingen tot 1,20 m¹ voor de voorgevel c.q. de denkbeeldige lijn evenwijdig aan de voorgevel van het hoofdgebouw mogen worden gebouwd mits de afstand tot de aan de weg gelegen perceelgrens minimaal 2 m¹ bedraagt en mits de breedte:
1. van de erker niet meer dan 60% en
2. van de luifel niet meer dan 40%,
3. van de bestaande gevel van het hoofdgebouw bedraagt;
e. een overkapping geplaatst voor de voorgevel van het hoofdgebouw mag geen wanden bevatten;
f. In afwijking van het bepaalde onder 7.5 sub a mogen bijbouwen ter plaatse van de aanduiding [aeg], [tae] en [vrij] tot aan de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd;
g. in afwijking van het bepaalde onder f geldt bij vrijstaande woningen, dat slechts aan één zijde tot in de zijdelingse perceelsgrens mag worden gebouwd en de afstand tot de overige zijdelingse perceelgrens(zen) ten minste 3 m¹ dient te bedragen. Achter de achtergevel van het hoofdgebouw mogen bijbouwen tot in de zijdelingse perceelsgrenzen worden gebouwd;
h. aan de achtergevel van het hoofdgebouw mogen aan het hoofdgebouw verbonden bijbouwen al dan niet met kap worden gebouwd, met dien verstande dat:
1. de bouwhoogte maximaal 4/5 van de bouw- of nokhoogte van het hoofdgebouw mag bedragen;
2. de goothoogte mag maximaal 3,30 m¹ bedragen;
3. in afwijking van het bepaalde onder 2 mag de goothoogte van een bijbouw met maximaal 0,25 m¹ worden verhoogd indien dit noodzakelijk is voor de architectonische danwel constructieve inpassing;
tenzij een aanduiding anders bepaalt.
Voor het bouwen van kleine gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van openbaar nut gelden de volgende regels:
a. gebouwtjes van openbaar nut mogen ook buiten het bouwvlak worden gebouwd;
b. de oppervlakte van een gebouwtje van openbaar nut mag maximaal 15 m² bedragen;
c. voor wat betreft de bouwhoogte van een bouwwerk van openbaar nut geldt voor:
1. verlichtingsarmaturen en vlaggenmasten, dat de maximale hoogte 8 m¹ mag bedragen;
2. antennes, dat de maximale hoogte 12 m¹ mag bedragen;
3. andere bouwwerken van openbaar nut, dat de maximale hoogte 3 m¹ mag bedragen
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt het in 7.2.3 bepaalde en gelden tevens de volgende bepalingen:
a. de bouwhoogte mag maximaal 3 m¹ bedragen, uitgezonderd erf- en terreinafscheidingen alsmede antenne- en vlaggenmasten;
b. in afwijking van het bepaalde onder a geldt, dat het bepaalde in 7.2.3 overeenkomstig van toepassing is en dat:
1. de bouwhoogte van erf-terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn maximaal 1 m¹ mag bedragen, uitgezonderd bij hoekpercelen, waar de bouwhoogte van erf-/ terreinafscheidingen voor de zijgevel maximaal 2 m¹ mag bedragen, mits deze erf-/ terreinafscheiding wordt gebouwd minimaal 1 m¹ achter de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw;
2. de bouwhoogte van erf/terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn maximaal 2 m¹ mag bedragen;
c. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag maximaal 8 m¹ bedragen die voor antennemasten maximaal 12 m¹ waarbij deze niet meer mag bedragen dan de bouwhoogte van het bijbehorende hoofdgebouw.
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld alsmede beeldkwaliteit:
in het belang van een verantwoorde, evenwichtige en samenhangende stedenbouwkundige en architectonische inpassing zoals integraal opgenomen is in een vastgesteld beeldkwaliteitplan, met aandacht voor:
1. een goede verhouding tussen bouwmassa en gevelbeelden;
2. de samenhang met nabij gelegen bebouwing;
3. de hoogtedifferentiatie;
4. een goede verhouding tussen bouwmassa en inrichting van de omgeving;
b. een goede woonsituatie:
het in stand houden c.q. garanderen van een goede en aanvaardbare woonsituatie binnen deze bestemming, voor zover van toepassing, en andere bestemmingen, in het bijzonder met het oog op:
1. de lichttoetreding/ bezonning c.q. schaduwwerking ten opzichte van (bebouwing op) aangrenzende gronden;
2. het uitzicht;
3. de aanwezigheid van voldoende privacy;
waarbij in het bijzonder gekeken wordt naar de situatie aangaande de direct aangrenzende percelen;
c. de verkeersveiligheid:
ter waarborging van de verkeersveiligheid in het bijzonder de benodigde uitzichtshoeken op hoeken van wegen;
d. de sociale veiligheid:
ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet-sociaal controleerbaar is;
e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden:
voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen en de zich daarop bevindende bouwwerken;
f. wateroverlast:
de gebruiksmogelijkheden van het bouwperceel en de direct aangrenzende percelen door wateroverlast als gevolg van overvloedige regen en het ontbreken van waterbergings- en infiltratievoorzieningen;
g. groen:
hekken, met en zonder gaas, evenals muren dienen wanneer deze grenzen aan de openbare ruimte, groen te worden ingeplant. Bij muren zal daarvoor 50 cm ruimte tot aan de openbare ruimte moeten worden gereserveerd.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ten behoeve van afhankelijk wonen, mindervaliden en mantelzorg ontheffing te verlenen van het bepaalde onder 7.2.3 onder b voor de bouw van extra bijgebouwen met een gezamenlijk oppervlak van ten hoogste 80 m², met dien verstande dat het voorgeschreven bebouwingspercentage ten aanzien van het bouwperceel met ten hoogste 5% mag worden verhoogd.
De ontheffing wordt uitsluitend verleend indien de maximale oppervlaktemaat voor afhankelijke woonruimte van 80 m² als genoemd in 7.6.2 onder d niet overschreden wordt en voldaan wordt aan de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
a. het straat en bebouwingsbeeld, alsmede beeldkwaliteit:
rekening dient gehouden te worden met een verantwoorde, samenhangende en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing ter waarborging van de stedenbouwkundige (beeld)kwaliteit, gelet hierbij wordt op:
1. een goede samenhang tussen bouwmassa en gevelbeeld;
2. de samenhang met aangrenzende bebouwing;
3. het beeld van bebouwd en onbebouwd deel van het perceel;
4. de hoogtedifferentiatie.
b. De gebruiksmogelijkheden:
een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken dient voorkomen te worden;
c. de woonsituatie:
het in stand houden c.q. garanderen van een goede woonsituatie binnen deze en andere bestemmingen, in het bijzonder met het oog op:
1. de lichttoetreding/ bezonning / schaduwwerking ten opzichte van (bebouwing op) aangrenzende gronden;
2. het uitzicht;
3. de aanwezigheid van voldoende privacy
waarbij in het bijzonder gekeken wordt naar de situatie aangaande de direct aangrenzende percelen.
Onder strijdig gebruik van de grond en bouwwerken als bedoeld in artikel 13 onder 13.1 wordt in elk geval verstaan:
a. voor de uitoefening van een detailhandels-, horeca, seksinrichting, escortbedrijf, ambachtelijk en/of industrieel bedrijf;
b. voor de uitoefening van een groothandelsbedrijf;
c. voor de uitoefening van aan-huis-gebonden bedrijfsmatige activiteiten in de woning en de daarbij behorende bijbouwen, tenzij ontheffing is verleend als bedoeld in 7.6.1;
d. voor zover het vrijstaande bijbouwen betreft voor permanente of tijdelijke bewoning als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte tenzij ontheffing is verleend als bedoeld in 7.6.2;
e. voor de verkoop van motorbrandstoffen.
Tot een strijdig gebruik van gronden, zoals bedoeld in artikel 13 onder 13.1, wordt in elk geval gerekend het gebruik:
a. voor de uitoefening van een detailhandels, horeca, ambachtelijk- en/of industrieel bedrijf;
b. als opslag- of bergplaats van stoffen en/of materialen en gebruikte, afgedankte c.q. aan de oorspronkelijke bestemming onttrokken voorwerpen, behoudens voor zover noodzakelijk in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
c. voor het storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
d. voor de verkoop van motorbrandstoffen.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in 7.5.1 onder c, van dit artikel, voor de uitoefening van aan-huis-gebonden bedrijfsmatige activiteiten in de woning en de daarbij behorende gebouwen, met dien verstande dat:
a. de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
b. bedoeld gebruik geen onevenredige hinder voor het woonmilieu mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt; dit betekent onder meer dat:
1. in principe geen ontheffing wordt verleend voor het uitoefenen van die bedrijvigheid welke vergunningplichtig is op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Besluit van 5 januari 1993, Stb. 1993, nr. 50) dan wel een Algemene Maatregel van Bestuur op grond van de Wet milieubeheer, tenzij bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van het bedrijf blijkt, dat het desbetreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden wel verantwoord is. Bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf dienen de volgende milieubelastingscomponenten mede in de beoordeling te worden betrokken: geluidhinder, geurproductie, stofuitworp, trillinghinder, gevaar, straling, visuele hinder, verontreiniging van lucht, bodem en water, alsmede de verkeersaantrekking;
2. vast dient te staan dat het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden;
3. het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn en het geen publieksgerichte voorzieningen betreft;
4. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, d.w.z. dat degene die de activiteiten in het bijbouw en/of hoofdgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van de woning is;
c. het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
d. het onttrekken van (een deel van) de bij de desbetreffende woning behorende garage aan de bestemming slechts is toegestaan, indien op het bij de woning behorende erf ten minste één parkeerplaats aanwezig is of gelijktijdig wordt aangelegd;
e. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop van ter plaatse vervaardigde producten als ondergeschikte nevenactiviteit bij de uitoefening van de aan-huis-gebonden bedrijfsmatige activiteit;
f. ten hoogste 35% van het oppervlak van de woning en de daarbij behorende gebouwen ten behoeve van de aan-huis-gebonden bedrijfsmatige activiteit in gebruik mag zijn, tot een maximum van 50 m².
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd tijdelijk ontheffing te verlenen van het bepaalde in artikel 10 onder 10.1 juncto 6.5.1 onder d van dit artikel voor het gebruik van een vrijstaand bijgebouw als afhankelijke woonruimte, mits:
a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
b. er geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken plaatsvindt;
c. een goede woonsituatie binnen deze bestemming in stand gehouden c.q. gegarandeerd wordt;
d. de afhankelijke woonruimte een oppervlakte heeft van maximaal 80 m²;
e. de bijbouw gelegen is op maximaal 10 m¹ van het hoofdgebouw;
De onder 7.6.2 bedoelde ontheffing wordt ingetrokken indien de bij het verlenen van de ontheffing bestaande noodzaak vanuit het oogpunt van mantelzorg is te komen vervallen.