De voor ‘Bedrijf –
a
het
uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten die zijn genoemd in de bijlage
(Lijst van bedrijfsactiviteiten) onder de categorie 2, 3.1 en 3.2, met
uitzondering van geluidzoneringsplichtige inrichtingen en risicovolle inrichtingen;
b
het
uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten die zijn genoemd in de bijlage
(Lijst van bedrijfsactiviteiten) onder de categorie 4.1, uitsluitend ter
plaatse van de aanduiding ‘bedrijf van categorie
c
productiegebonden
detailhandel;
d
kantoren en
dienstverlenende bedrijven, uitsluitend op percelen aan de
Laurens J. Costerstraat en de Hakkesstraat;
e
een
bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;
f
een
verkooppunt voor motorbrandstoffen met lpg, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding
‘verkooppunt motorbrandstoffen met lpg’;
g
een vulpunt
voor lpg, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘vulpunt lpg’;
h
een
reservoir voor lpg, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm
van bedrijf – reservoir lpg’;
i
ter plaatse
van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – veiligheidsregio’:
1
regionale
brandweer;
2
educatief
centrum, opleidingscentrum en oefenlocatie voor brandpreventie en
brandbestrijding;
3
gezondheidsdiensten;
4
bijbehorende
kantoren ten behoeve van onder i1, i2 en i3 genoemde functies;
j
ondergeschikte
horeca behorende tot horeca categorie 1 en 2;
k
opslag en
uitstalling;
l
wegen en
paden;
m
voorzieningen
voor verkeer en verblijf;
n
parkeervoorzieningen.
Er dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
o
groenvoorzieningen;
p
waterhuishoudkundige
doeleinden, alsmede ondergrondse waterbergings- en infiltratievoorzieningen.
Voor het bouwen van gebouwen
en bouwwerken gelden de volgende regels:
a
Alleen
gebouwen ten behoeve van de bestemming en aanduidingen mogen worden gebouwd.
b
Ter plaatse
van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ mag een bedrijfswoning worden gebouwd.
c
Het
bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding
‘maximale goot-, bouwhoogte en maximum bebouwingspercentage’ is aangegeven.
Voor het bouwen van
bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:
a
Een gebouw
mag uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd.
b
De afstand
van een gebouw tot een weg mag niet minder dan
c
De afstand
van een bedrijfsgebouw tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan
d
De
goothoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de
aanduiding ‘maximale goot-, bouwhoogte en maximum bebouwingspercentage’ is
aangegeven.
e
De
bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de
aanduiding ‘maximale goot-, bouwhoogte en maximum bebouwingspercentage’ is
aangegeven.
Voor het bouwen van
bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
a
Een
bedrijfswoning mag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’
worden gebouwd.
b
Het aantal
bedrijfswoningen mag niet meer dan één per bedrijf bedragen.
c
De inhoud
van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan
d
De afstand
van een bedrijfswoning tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder
bedragen dan
e
Voor
niet-inpandige bedrijfswoningen geldt het volgende:
1
De
goothoogte mag niet meer bedragen dan de bestaande goothoogte op het tijdstip
van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.
2
De
bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de bestaande bouwhoogte op het tijdstip
van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.
Voor het bouwen van aan- en
uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning gelden de volgende regels:
a
Aan- en
uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd bij vrijstaande,
niet-inpandige bedrijfswoningen.
b
Aan- en
uitbouwen en bijgebouwen dienen ten minste
c
De
gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer
bedragen dan:
1
2
d
De
goothoogte mag niet meer bedragen dan
e
De
bouwhoogte mag niet meer dan
Voor het bouwen van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
a
De
bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan
b
Overkappingen
mogen uitsluitend gebouwd worden achter de voorgevel van het hoofdgebouw.
c
De
bouwhoogte van een overkapping mag niet meer dan
d
Ten behoeve
van bebouwing voor het op de plankaart aangegeven ‘verkooppunt voor
motorbrandstoffen met lpg toegestaan’ mag een luifel worden gebouwd, met dien
verstande dat de (nok)hoogte niet meer dan
e
De
bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan
Burgemeester en wethouders
kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:
a
ter
voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het
woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
b
ter
waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste
omgeving;
c
ter
waarborging van een goede milieusituatie;
d
ter
waarborging van de verkeersveiligheid;
e
ter
waarborging van de sociale veiligheid;
f
ter
waarborging van de brandveiligheid en rampen bestrijding;
g
met
betrekking tot de in het kader van waterhuishoudkundige voorzieningen alsmede
(ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen te nemen maatregelen
ter voorkoming van overlast van hemelwater ten gevolge van nieuw op te richten
bebouwing en/of aan te brengen oppervlakteverharding.
Tot een gebruik, strijdig met
deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gebouwen en
de gronden voor:
a
detailhandel,
met uitzondering van:
1
productiegebonden detailhandel als bedoeld in
lid 5.1 sub c, waarbij de oppervlakte aan detailhandel niet meer dan 10% van
het bouwvlak mag bedragen met een maximum van
2
detailhandel
waarbij de verkoop uitsluitend via elektronische weg plaatsvindt en ter plaatse
geen goederen aan particulieren worden afgeleverd en tentoongesteld;
b
opslag van
goederen en materialen voor de voorgevellijn;
c
wonen, met
uitzondering van wonen in een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding
‘bedrijfswoning’;
d
geluidzoneringsplichtige
inrichtingen;
e
prostitutie
en/of seksinrichtingen;
f
coffeeshops;
g
bedrijven
die zijn gericht op de be- en verwerking van afvalstoffen als bedoeld in de
Afvalstoffenwet en andere milieuwetgeving dan wel bedrijven waarvan de aard van
de activiteiten daarmee overeenkomt, en dienstverlenende bedrijven ten behoeve
van of in directe relatie met deze bedrijven.
5.5.1
Het bevoegd gezag kan, met
inachtneming van de milieusituatie, een omgevingsvergunning verlenen voor het
afwijking van het bepaalde in lid 5.1 onder a ten behoeve van:
a
de
uitoefening van bedrijfsactiviteiten, die zijn opgenomen in ene hogere
categorie dan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in lid 5.1 onder a, indien
deze gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig
zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in lid 5.1 onder a, maar niet in
de Lijst van bedrijfsactiviteiten voorkomt;
b
de
uitoefening van bedrijfsactiviteiten, die hoewel gelet op de milieubelasting
naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de
bedrijfsactiviteiten als bedoeld in lid 5.1 onder a, maar niet in de Lijst van
bedrijfsactiviteiten wordt genoemd.
Bij de beoordeling van de aard
en invloed van de milieubelasting van ene bedrijf dienen de volgende
milieucomponenten mede in de beoordeling te worden betrokken:
geluid, geurproductie, stofuitwerp en gevaar, waarbij tevens kan worden gekeken
naar de verontreiniging van lucht en bodem, de diversiteit en het al dan niet
continue karakter van het bedrijf en de visuele hinder en verkeersaantrekkende
werking.
5.5.2
Bovengenoemde omgevingsvergunning kan
slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
a
de
gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en
bouwwerken;
b
de
stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
c
de
milieusituatie;
d
de
verkeersveiligheid.
Burgemeester en wethouders
zijn bevoegd de bestemming ‘Bedrijf -
a
de aanduiding
‘bedrijf van categorie 4.1’, indien de betreffende activiteit ter plaatse
gedurende minimaal een jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te
nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet;
b
de aanduiding
‘bedrijfswoning’, indien de betreffende activiteit ter plaatse gedurende
minimaal een jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen
dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet.