De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a wonen, met dien verstande dat het aantal woningen niet mag worden uitgebreid;
b wonen in woonwagens ter plaatse van de aanduiding ‘woonwagenstandplaats’;
c verkeer in de vorm van woonstraten, verblijfsgebieden, voetgangersgebieden, pleinen en fiets- voetpaden;
d aan huis gebonden beroepen binnen het bouwvlak en met inachtneming van het bepaalde in 9.5.1;
e parkeren;
f groen;
g tuinen en erven;
h voorzieningen van openbaar nut;
i water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
alsmede voor:
j
bedrijven met een bedrijfsvloeroppervlakte
inclusief bijgebouwen groter dan of gelijk aan
k detailhandel uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘detailhandel’;
l horeca uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘horeca’;
m kantoor uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘kantoor’;
n aan huis gebonden bedrijven uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf aan huis’;
o het behoud van de karakteristieke binnenplaats ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – karakteristieke binnenplaats’.
a Op de voor 'Wonen' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
1 gebouwen;
2 bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
b Bebouwing, welke hetzij bestaat op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, hetzij wordt of kan worden opgericht krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning voor het bouwen en die afwijkt van één of meer van de in (afzonderlijke) bepalingen voorgeschreven situering, maatvoering en/of aantal(len), wordt geacht te voldoen aan de regels van dit plan.
c Geen nieuwbouw mag worden opgericht met uitzondering van:
1 vervangende nieuwbouw ter plaatse van bestaande bebouwing;
2 nieuwbouw ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - nieuwbouw’, waarbij per aanduidingsvlak maximaal 1 grondgebonden woning mag worden gebouwd;
en met inachtneming van de in dit artikel gegeven regels.
Regels met betrekking tot woningen:
a de woning is enkel toegestaan binnen het bouwvlak;
b buiten het bouwvlak mogen aan de voorgevel van de woning uitsluitend erkers worden gebouwd, waarvan:
1
de oppervlakte niet meer mag bedragen dan
2 de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag;
3
de diepte niet meer mag bedragen dan
4 de breedte niet meer mag bedragen dan 2/3 van de breedte van de voorgevel van de woning;
5
de afstand tot de naar de weg gekeerde
perceelsgrens niet minder mag bedragen dan
c gestapelde woningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘gestapeld’;
d het aantal bouwlagen mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal bouwlagen’;
e
de bouwhoogte mag maximaal
f de diepte van de woning mag niet meer bedragen dan:
1
2
3
g
de inhoud per woning mag niet minder dan
h de maximale bebouwingspercentage over het bouwperceel mag niet meer bedragen dan 60%;
i de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens mag:
1
bij vrijstaande woningen aan beide zijde niet
minder dan
2
bij halfvrijstaande woningen aan één zijde niet
minder dan
met dien verstande dat gebouwen in 1 bouwlaag wel in de perceelsgrens gesitueerd mogen worden.
Regels met betrekking tot woonwagenstandplaatsen:
a ter plaatse van de aanduiding ‘woonwagenstandplaats’ mogen maximaal 11 woonwagens of woonwagenchalets worden geplaatst;
b
de gezamenlijke oppervlakte per woonwagen of
woonwagenchalet inclusief bijgebouwen mag maximaal
Regels met betrekking tot bijgebouwen:
a bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ worden opgericht;
b
de goothoogte mag niet meer dan
c
de bouwhoogte mag niet meer dan
d
de totale bebouwde oppervlakte van de
bijgebouwen mag bij grondgebonden woningen niet meer dan
e
de totale bebouwde oppervlakte van de
bijgebouwen mag bij gestapelde woningen niet meer dan
Regels met betrekking tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
a
de bouwhoogte mag niet meer dan
b
op gronden met een naar de weg gekeerde
zijdelingse perceelsgrens (hoeksituaties) mogen andere bouwwerken worden
geplaatst op een afstand van minimaal
c ze dienen voor het overige naar aard en afmetingen bij deze bestemming te passen.
a Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
1 het straat- en bebouwingsbeeld;
2 de milieusituatie;
3 de verkeersveiligheid;
4 de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
5 de sociale veiligheid;
6 de externe veiligheid.
b Deze nadere eisen kunnen uitsluitend worden gesteld met het oog op de verbetering van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
c Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de procedure als genoemd in 21.1 van toepassing.
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in;
a
artikel 9.2.2 sub f met dien verstande dat de
afstand tussen de voorgevel en de achtergevel, uitsluitend in van de weg
afgekeerde richting, met maximaal
b
voor het eenmalig uitbreiden van ten tijde van
de terinzagelegging van het ontwerpplan bestaande
bedrijfsvloeroppervlakte met maximaal 10%, met dien verstande dat het
bedrijfsvloeroppervlak niet meer dan
De omgevingsvergunning als bedoeld in 9.4.1 wordt slechts verleend indien:
a de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
b er geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan of kunnen ontstaan;
c de parkeerbalans in de directe omgeving niet onevenredig nadelig wordt of kan worden beïnvloed;
d aan het stedenbouwkundig beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse geen afbreuk wordt gedaan.
a Aan huis gebonden beroepen zijn uitsluitend toegestaan onder de voorwaarden dat:
1 in de woning in overwegende mate de woonfunctie behouden blijft;
2 aan het woonkarakter in de omgeving geen afbreuk wordt gedaan;
3 de parkeerbalans in de directe omgeving niet onevenredig nadelig wordt of kan worden beïnvloed;
4 geen onevenredige nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan of kunnen ontstaan.
b De functies detailhandel, horeca, aan huis gebonden bedrijven, bedrijf en kantoor zijn uitsluitend op de begane grond toegestaan.
Onder verboden gebruik wordt tenminste verstaan het gebruik of het laten gebruiken van de gronden en opstallen anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in artikel 9.1, meer in het bijzonder:
a als opslag-, stort- of bergplaats – al dan niet ten verkoop – van onbruikbare althans aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voorwerpen en materialen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden en zulks bovendien geen afgedankte voorwerpen en materialen betreft;
b aan huis gebonden bedrijven;
c voor detailhandel en groothandel;
d voor transport- en/of garagebedrijven;
e het gebruik van de gronden, welke niet worden bebouwd, anders dan als tuin en/of erf;
f voor (straat)prostitutie.
Het bevoegde gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
a artikel 9.1 onder d voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep buiten het bouwvlak, met dien verstande dat:
1
maximaal
2 de parkeerbalans in de directe woonomgeving niet onevenredig wordt of kan worden beïnvloed;
3 geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woonklimaat ontstaan of kunnen ontstaan;
b artikel 9.5.2 onder b voor de uitoefening van aan huis gebonden bedrijven op andere locaties dan ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf aan huis’, met dien verstande dat:
1
maximaal 30% van de begane grondvloeroppervlakte
van de woning inclusief het bijbehorende bijgebouw tot een maximum van
2 de parkeerbalans in de directe woonomgeving niet onevenredig nadelig wordt of kan worden beïnvloed;
3 geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan of kunnen ontstaan;
4 geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein, welke onlosmakelijk verbonden en ondergeschikt is aan de uitoefening van het beroep of ambacht.
De omgevingsvergunning als bedoeld in 9.6.1 wordt slechts verleend indien:
a de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
b er geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan of kunnen ontstaan;
c de parkeerbalans in de directe omgeving niet onevenredig nadelig wordt of kan worden beïnvloed;
d aan het stedenbouwkundig beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse geen afbreuk wordt gedaan.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van het verwijderen van de aanduidingen ten behoeve van de in artikel 9.1 onder j tot en met n genoemde functies met dien verstande dat de genoemde functies gedurende een aaneengesloten periode van minimaal 3 jaren niet worden uitgeoefend.