De voor ‘Centrum’ aangewezen gronden zijn
bestemd voor:
a.
centrumvoorzieningen
zoals zakelijke en maatschappelijke dienstverlening, detailhandel en kantoren;
b.
voor
de huisvesting van één huishouden;
c.
ter
plaatse van de aanduiding ‘garage’: uitsluitend garages als huishoudelijke
berg- en werkruimte, voor de berging van niet voor handel en distributie
bestemde goederen, en als stalling van voertuigen;
d.
wegen,
paden, pleinen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en andere
voorzieningen ten dienste van de bestemming.
Op deze gronden mogen, met inachtneming van
de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 5.1.1 genoemde bestemmingen worden
opgericht:
a.
hoofdgebouwen;
b.
bijbehorende
bouwwerken;
c.
andere
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Hoofdgebouwen mogen worden opgericht met
inachtneming van de volgende regels:
a.
de
hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht, met inachtneming van de op de
verbeelding aangegeven aanduidingen;
b.
ter
plaatse van de aanduiding ‘gestapeld’ mogen uitsluitend gestapelde
hoofdgebouwen worden opgericht;
c.
de
hoofdgebouwen worden met de voorgevel gebouwd in de op de verbeelding
aangegeven (verlengde van de) gevellijn, daar waar een dergelijke lijn op de
verbeelding is aangegeven. Indien voor een bouwperceel twee gevellijnen zijn
bepaald, dient zowel de voor- als de zijgevel hierin te worden gebouwd;
d.
de
goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat;
e.
de
dakhelling bedraagt bij toepassing van hellende dakvlakken van maximaal 65°.
Bijbehorende bouwwerken mogen worden
gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
a.
bijbehorende
bouwwerken mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht;
b.
in
afwijking van het sub a bepaalde mogen bijbehorende bouwwerken ook buiten het bouwvlak worden opgericht als het hoofdgebouw een woning
betreft, mits de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken buiten
het bouwvlak, overkappingen meegerekend, per
bouwperceel maximaal 100 m² bedraagt én de bebouwde oppervlakte van hoofdgebouwen
en bijbehorende bouwwerken maximaal 50% van het oppervlak van het bouwperceel
bedraagt;
c.
de
goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal 3,25 respectievelijk 6,00 meter;
d.
de
dakhelling bedraagt bij toepassing van hellende dakvlakken maximaal 65º;
e.
in
afwijking van het voorgaande mag, ter plaatse van de aanduiding ‘garage’, het bouwvlak volledig worden bebouwd met een bouwhoogte van
maximaal 3,00 meter en een maximaal oppervlak van 30 m² per garage.
Andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde
mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:
a.
de
bouwhoogte binnen een bouwvlak bedraagt maximaal 4,00
meter;
b.
de
bouwhoogte buiten een bouwvlak bedraagt maximaal 2,50
meter.
Het bevoegd gezag kan via een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
a.
lid
5.2.1, sub c voor het oprichten van een deel van de voorgevel achter de op
verbeelding aangegeven voorgevellijn, mits tenminste 50% van de totale
voorgevelbreedte van het hoofdgebouw wel in de op de verbeelding aangegeven
voorgevellijn wordt gebouwd;
b.
lid
5.2.1, sub d mits deze maat met maximaal 1,00 meter zal worden overschreden.
Tot het verboden gebruik wordt in ieder
geval gerekend:
a.
het gebruik van vrijstaande
bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning of als afhankelijke woonruimte.
Het bevoegd gezag kan via een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.4.1 sub a voor:
a.
het
inrichten en/of gebruiken van een bijbehorend bouwwerk als woonruimte, ten
behoeve van de huisvesting voor mantelzorg, met inachtneming van de volgende
regels:
- de behoefte aan
mantelzorg is aangetoond;
- er is sprake van één
huishouden;
- er ontstaat geen zelfstandige
woning;
- de bouwregels voor
bijbehorende bouwwerken in lid 5.2.2 dienen in acht te worden genomen, met dien
verstande dat een omgevingsvergunning tot afwijking kan worden verleend voor
een totaal oppervlak aan bijbehorende bouwwerken binnen het achtererfgebied tot
120 m² mits niet meer dan 70 m² wordt benut voor een aan te bouwen bijbehorend
bouwwerk ten behoeve van mantelzorg én mits de bebouwde oppervlakte van het
hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken gezamenlijk maximaal 50% bedraagt;
- de bouwregels voor
bijbehorende bouwwerken in lid 5.2.2 dienen in acht te worden genomen, met dien
verstande dat een omgevingsvergunning tot afwijking kan worden verleend tot het
gebruik van een bestaand bijgebouw, groter dan 70 m², voor mantelzorg mits het
totaal oppervlak aan bijbehorende bouwwerken binnen het achtererfgebied niet
meer bedraagt dan 120 m² én mits de bebouwde oppervlakte van het hoofdgebouw en
bijbehorende bouwwerken gezamenlijk maximaal 50% bedraagt;
- het betreffende
bijbehorende bouwwerk mag uitsluitend voor mantelzorg worden gebruikt indien
het via minimaal één doorgang gekoppeld is aan het hoofdgebouw;
- zodra de noodzaak
van de mantelvoorziening is komen te vervallen, wordt het gebruik als
afhankelijke woonruimte beëindigd en worden de woonvoorzieningen verwijderd;
b.
het
plaatsen van één tijdelijke vrijstaande woonunit, ten
behoeve van de huisvesting voor mantelzorg, met inachtneming van de volgende
regels:
- de behoefte aan
mantelzorg is aangetoond;
- er is sprake van één
huishouden;
- er ontstaat geen
zelfstandige woning;
- de bouwregels voor
bijbehorende bouwwerken in lid 5.2.2 mogen, na een omgevingsvergunning tot
afwijking, worden overschreden mits de bebouwde oppervlakte van het hoofdgebouw
en bijbehorende bouwwerken gezamenlijk maximaal 50% bedraagt;
- de goothoogte van de
woonunit bedraagt maximaal 3,00 meter;
- de bouwhoogte van de
woonunit bedraagt maximaal 5,00 meter;
- het oppervlak van de
woonunit mag maximaal 70 m² bedragen;
- de woonunit past in de stedenbouwkundige opzet van het gebied
en er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden
van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
- zodra de noodzaak
van de mantelvoorziening is komen te vervallen, wordt het gebruik als
afhankelijke woonruimte beëindigd en wordt de woonunit
verwijderd.