Regels


 


 


Inhoud Regels       

 

Hoofdstuk 1    Inleidende regels  4

Artikel 1            Begrippen  4

Artikel 2            Wijze van meten  8

Hoofdstuk 2    Bestemmingsregels  9

Artikel 3            Groen  9

Artikel 4            Verkeer - Verblijf 10

Artikel 5            Wonen – 1  11

Hoofdstuk 3    Algemene regels  14

Artikel 6            Anti-dubbeltelregel 14

Artikel 7            Algemene bouwregels  14

Artikel 8            Algemene gebruiksregels  14

Artikel 9            Algemene afwijkingsregels  14

Artikel 10          Algemene procedureregels  15

Artikel 11          Overige regels  15

Hoofdstuk 4    Overgangs- en slotregels  16

Artikel 12          Overgangsrecht 16

Artikel 13          Slotregel 16

 

 

Bijlagen:

- Lijst lichte bedrijvigheid, milieucategorieën 1 en 2

 


 

Hoofdstuk 1        Inleidende regels

 

 

Artikel 1     Begrippen

 

In deze regels wordt verstaan onder:

 

 

plan:

het bestemmingsplan ‘Herziening MOB’ van de gemeente Boekel.

 

bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand

NL.IMRO.0755.BPHBOEKherzmob-VS01 met de bijbehorende regels en bijlage.

 

aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

 

aan- en uitbouw:

een met een hoofdgebouw verbonden ruimte die in directe verbinding staat met het hoofdgebouw zoals een serre, bijkeuken of garage.

 

aan-huis-verbonden beroep:

een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

 

achtergevelrooilijn:

a       de achterste grens van een bouwvlak, gezien vanaf de weg waarop het hoofdge- bouw is georiënteerd;

b       indien er niet sprake is van een achterste grens van een bouwvlak dan wel geen bouwvlak op de verbeelding is aangegeven: de denkbeeldige lijn die wordt getrok- ken langs de achtergevel van het hoofdgebouw (zonder aan- en uitbouwen en aan- gebouwde bijgebouwen) alsmede het verlengde daarvan.

 

afhankelijke woonruimte

een bijgebouw, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg is gehuisvest

 

bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

 

bijgebouw:

een gebouw, dat in zowel bouwkundig als functioneel opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat niet in directe verbinding staat met het hoofdgebouw.

 

bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

 

bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

 

bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

 

bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

 

bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

 

carport:

een dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen, die niet wordt aangemerkt als een gebouw.

 

cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de architectuur.

 

detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

 

escortbedrijf:

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend zoals escortservices en bemiddelingsbureaus.

 

gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

 

hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

 

lichte bedrijvigheid:

het op ambachtelijke wijze vervaardigen, herstellen, onderhouden of bewerken van producten en/of diensten in de vorm van bedrijven die voorkomen in de van deze plan- regels deel uitmakende Staat van bedrijfsactiviteiten.

 

mantelzorg:

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

 

nevengeschikte activiteit:

activiteit waarvoor maximaal 50% van de vloeroppervlakte van de bebouwing als zoda- nig mag worden gebruikt.

 

prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen vergoeding.

 

raamprostitutie:

een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostituee/prostitué tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen.

 

seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.

Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

 

straatprostitutie:

het door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze passanten tot prostitutie bewegen, uitnodigen dan wel aan en/of uitlokken.

 

voorgevelrooilijn:

de grens van het bouwvlak die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd.

 

voorgevel:

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of ''uitstraling'' als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

 

vrijstaand:

bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden niet in de perceelsgrens zijn gebouwd.

 

werk:

een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde.

woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.


 

Artikel 2     Wijze van meten

 

2.1                   Algemeen

 

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.

 

het bebouwingspercentage:

het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de opper- vlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of bin- nen een in de planregels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.

 

de breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.

 

de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

 

de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

 

de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoor- stenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 

de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neer- waarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

 

peil:

a    voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang vermeerderd met 0,20 m;

b    in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het af- gewerkte bouwterrein vermeerderd met 0,20 m.

 

2.2                   Ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.

Hoofdstuk 2        Bestemmingsregels

 

 

Artikel 3     Groen

 

 

3.1                   Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a   groenvoorzieningen;

b   paden voor langzaamverkeer;

c   bermen en beplantingen;

d  speelvoorzieningen;

e   water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

f   nutsvoorzieningen;

 

3.2                   Bouwregels

 

3.2.1                Gebouwen

Op deze gronden mogen alleen gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen worden gebouwd. Hiervoor gelden de volgende bepalingen:

a   De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 15 m˛.

b   De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

3.2.2                Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.

 

3.3                   Aanlegvergunning

 

3.3.1                Aanlegvergunning

Het is verboden op de gronden gelegen binnen deze bestemming zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

a   het ophogen, egaliseren, bodem verlagen en/of afgraven van gronden;

b   het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers of waterbassins.

 

 

3.3.2                Uitzonderingen

Het in lid 3.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

a    het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de bestemmingen van deze gron- den, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;

b    reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

 


 

Artikel 4     Verkeer - Verblijf

 

4.1                   Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer-Verblijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a   voorzieningen voor verkeer en verblijf;

b   groenvoorzieningen;

c   speelvoorzieningen;

d   water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

e   nutsvoorzieningen.

4.2                   Bouwregels

 

4.2.1      Gebouwen

Op deze gronden mogen alleen gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen worden gebouwd. Hiervoor gelden de volgende bepalingen:

a   De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 15 m˛.

b   De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

4.2.2      Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepa- lingen:

a    De bouwhoogte van palen, masten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer bedragen dan 20 m.

b    De bouwhoogte van kunstobjecten mag niet meer bedragen dan 20 m.

c    De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.


 

Artikel 5     Wonen – 1

 

5.1                   Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen - 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a   wonen;

b    aan-huis-verbonden beroepen;

c    lichte bedrijvigheid, genoemd in de bijlage (Staat van bedrijfsactiviteiten) onder de milieucategorieën 1 en 2;

d    tuinen, erven en verhardingen;

e    water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

f     nutsvoorzieningen.

 

5.2                   Bouwregels

 

5.2.1      Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

a       Er mogen uitsluitend vrijstaande en twee aaneen gebouwde woningen worden gebouwd;

b      Het aantal woningen mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’.

c       Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

d      De voorgevel moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn of op een afstand van niet meer dan 3 m daarachter.

e      De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aan- duiding ‘maximale goot- en bouwhoogte’.

f        De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte’.

g       De afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrenzen  mag voor

1 vrijstaande woningen aan beide zijden niet minder dan 3 m bedragen;

2 voor twee-aaneen gebouwde woningen aan één zijde niet minder dan 3 m bedragen.

 

5.2.2      Nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:`

a   De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 15 m˛.

b   De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

5.2.3      Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:

a    Aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.

b    Aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd.

c    Voor de voorgevelrooilijn mogen uitsluitend uitbouwen in de vorm van een erker of luifel worden gebouwd, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaar- den:

1    De diepte gemeten vanuit de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 1,5 m.

2    De afstand tot de openbare weg mag niet minder bedragen dan 3 m.

3   De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

4    De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

5    De breedte mag niet meer dan bedragen de helft van de voorgevel.

d    Het bebouwingspercentage van het gedeelte van de gronden gelegen achter de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw mag maximaal 50% bedragen tot een maximum gezamenlijke oppervlakte van 60 m˛.

e    Voor zover de oppervlakte van de strook grond achter de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw meer bedraagt dan 200 m˛ mag de onder d geregelde gezamenlijke oppervlakte worden vermeerderd met 10% van deze overmaat tot in totaal maximaal 90 m˛.

f     Bij vrijstaande hoofdgebouwen dient één zijstrook van minimaal 3 m vanaf de zijdelingse perceelsgrens vrij van aan- en uitbouwen en bijgebouwen te blijven tot de lijn evenwijdig aan en op een afstand van 25 m achter de voorgevellijn.

g    De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

h    Met betrekking tot de bouwhoogte geldt het volgende:

1    Van bijgebouwen mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 5 m, behoudens het hierna onder 2 en 3 bepaalde.

2    Indien het bijgebouw wordt gebouwd in de zijdelingse perceelsgrens mag de bouwhoogte in de perceelsgrens niet meer bedragen dan 3 m en van daaraf in gelijke mate met de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens toenemen tot niet meer dan 5 m, behoudens het hierna onder 3 bepaalde.

3    Indien een bijgebouw aan weerszijden van de zijdelingse perceelsgrens aaneen- gesloten wordt gebouwd, mag de hoogte niet meer bedragen dan 5 m.

 

5.2.4      Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

a    Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd.

b    Carports mogen worden gebouwd, mits aan de volgende eisen wordt voldaan:

1    De carports mogen uitsluitend op een afstand van 1 m achter (het verlengde) van de voorgevel van de woning worden gebouwd.

2    De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

3    De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 20 m˛.

c    De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel niet meer mag bedragen dan 1 m.

d    De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.

 

5.3                   Specifieke gebruiksregels

a    Binnen de bestemming ‘Wonen’ is de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen en lichte bedrijvigheid toegestaan als nevengeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

1    De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 50% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 60 m˛.

2    Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte ver oorzaken.

3    Detailhandel is niet toegestaan.

4    De activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving waar- bij geldt dat deze past in categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten.

5    De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.

b    Binnen de bestemming ‘Wonen - 1’ is het gebruik van (vrijstaande) bijgebouwen als afhankelijke woonruimte niet toegestaan.

 

5.4                   Ontheffing van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in de bestemmingsomschrijving voor het toestaan van lichte bedrijvigheid die niet voorkomt in de Staat van Bedrijfsactiviteiten (bijlage), met dien verstande, dat de bedrijvigheid naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de toegelaten milieucategoriëen 1 en 2.


 

Hoofdstuk 3        Algemene regels

 

 

Artikel 6          Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

Artikel 7     Algemene bouwregels

Balkons mogen voor de voorgevelrooilijn worden gebouwd, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

a       De diepte gemeten vanuit de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 1,5 m.

b      De afstand tot de openbare weg mag niet minder bedragen dan 3 m.

c       De breedte mag niet meer dan bedragen de helft van de voorgevel.

 

Artikel 8     Algemene gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

a       Het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;

b      Het gebruik van bijgebouwen bij een woning als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte.

 

Artikel 9     Algemene afwijkingsregels

 

9.1          Afwijken ten behoeve van mantelzorg

a       Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning  verlenen voor het toestaan dat een (vrijstaand) bijgebouw gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, mits:

1      een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;

2      er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;

3      de afhankelijk woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 80 m˛.

b      Het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning , als bedoeld onder a van dit artikel, in, indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

 

9.2          Ontheffingsregels voor alle bestemmingen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen van:

a       van de bestemmingsregels en toestaan dat het bouwvlak in geringe mate wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;

b      de bestemmingsregels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stel- len gebouwtjes worden gebouwd, mits:

1      de inhoud per gebouwtje niet meer dan 55 m3 zal bedragen;

2      de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m zal bedragen;

c       de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen ge- bouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:

1      ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 40 m;

2      ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 10 m;

d      de bestemmingsregels ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van plaatselijke ver- hogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, mits:

1      de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer dan 10% van het betref- fende bouwvlak zal bedragen;

2      de bouwhoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het be- treffende gebouw zal bedragen.

 

Artikel 10   Algemene procedureregels

Met betrekking tot de voorbereiding van ontheffing ingevolge artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening door Burgemeester en wethouders, is Afdeling 3.4 (Uniforme openbare voorbereidingsprocedure) van de Algemene wet bestuursrecht van toepas sing.

 

 

Artikel 11   Overige regels

 

11.1        Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

a       De richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen.

b      De bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer.

c       De bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten.

d      De parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden, en de ruimte tussen bouwwerken.

e      Het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen; 

.

 

11.2        Verwijzing naar wettelijke regelingen

Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.


 

Hoofdstuk 4        Overgangs- en slotregels

 

 

Artikel 12   Overgangsrecht

 

12.1                 Overgangsrecht bouwwerken

a       Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

1      gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

2      na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

b      Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %.

c       Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

                                                         

 

12.2        Overgangsrecht gebruik

a       Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

b      Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

c       Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

d      Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

 

Artikel 13   Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

 

‘Regels van het bestemmingsplan herziening MOB, Boekel'.