Regels
Inhoud Regels
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Bijlagen:
- Lijst lichte bedrijvigheid, milieucategorieën 1 en 2
In deze regels wordt verstaan onder:
het bestemmingsplan ‘Herziening MOB’ van de gemeente Boekel.
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand
NL.IMRO.0755.BPHBOEKherzmob-VS01 met de bijbehorende
regels en bijlage.
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden
zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels
worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
een met een hoofdgebouw verbonden ruimte die in directe
verbinding staat met het hoofdgebouw zoals een serre, bijkeuken of garage.
een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de
bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar
woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de
woonfunctie in overeenstemming is.
a de achterste grens van een bouwvlak, gezien vanaf de weg
waarop het hoofdge- bouw is georiënteerd;
b indien er niet sprake is van een achterste grens van een
bouwvlak dan wel geen bouwvlak op de verbeelding is aangegeven: de denkbeeldige
lijn die wordt getrok- ken langs de achtergevel van
het hoofdgebouw (zonder aan- en uitbouwen en aan- gebouwde bijgebouwen) alsmede
het verlengde daarvan.
afhankelijke woonruimte
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen
zijnde.
bijgebouw:
een gebouw, dat in zowel bouwkundig als functioneel
opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw
en dat niet in directe verbinding staat met het hoofdgebouw.
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten,
vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel
of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
de grens van een bouwvlak.
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels
een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn
aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen
zijnde, zijn toegelaten.
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal
of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is
verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
een dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel aan
maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen, die niet
wordt aangemerkt als een gebouw.
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde,
gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de
loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt, zoals
dat onder meer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de
verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de architectuur.
de natuurlijke persoon, groep van personen of
rechtspersoon, die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was,
prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt
uitgeoefend zoals escortservices en bemiddelingsbureaus.
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke,
overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie,
constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste
bouwwerk valt aan te merken.
lichte bedrijvigheid:
het op ambachtelijke wijze vervaardigen, herstellen,
onderhouden of bewerken van producten en/of diensten in de vorm van bedrijven
die voorkomen in de van deze plan- regels deel uitmakende Staat van
bedrijfsactiviteiten.
het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op
het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch
verband.
activiteit waarvoor maximaal 50% van de vloeroppervlakte
van de bebouwing als zoda- nig
mag worden gebruikt.
prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het
verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen vergoeding.
een seksinrichting met één of meer ramen van
waarachter de prostituee/prostitué tracht de aandacht van passanten op zich te
vestigen.
een voor het publiek toegankelijke besloten
ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was
seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische
aard plaatsvinden.
Onder een seksinrichting worden in ieder
geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub,
een (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in
combinatie met elkaar.
het door handelingen, houding, woord, gebaar
of op andere wijze passanten tot prostitutie bewegen, uitnodigen dan wel aan
en/of uitlokken.
de grens van het bouwvlak die gericht is naar
de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd.
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie,
constructie of ''uitstraling'' als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden niet in de perceelsgrens zijn gebouwd.
een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde.
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de
huisvesting van niet meer dan één huishouden.
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt
gemeten:
afstand tot de
zijdelingse perceelsgrens:
de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse
perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.
het
bebouwingspercentage:
het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt
in procenten van de opper- vlakte van het bouwperceel, voor zover dat is
gelegen binnen de bestemming, of bin- nen een in de
planregels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.
de breedte, diepte
c.q. lengte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke
scheidingsmuren.
de goothoogte van
een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de
druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
de inhoud van een
bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de
buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de
buitenzijde van daken en dakkapellen.
de bouwhoogte van
een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of
van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte
bouwonderdelen, zoals schoor- stenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk
te stellen bouwonderdelen.
de oppervlakte
van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse
gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neer- waarts
geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter
plaatse van het bouwwerk.
peil:
a voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg
grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang vermeerderd met
0,20 m;
b in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende
maaiveld of het af- gewerkte bouwterrein vermeerderd met 0,20 m.
Bij toepassing van het
bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals
plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen,
gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten
beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan
De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a groenvoorzieningen;
b paden voor langzaamverkeer;
c bermen en beplantingen;
d speelvoorzieningen;
e water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
f nutsvoorzieningen;
3.2.1 Gebouwen
Op deze gronden mogen alleen gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen
worden gebouwd. Hiervoor gelden de volgende bepalingen:
a De oppervlakte
mag niet meer bedragen dan 15 m˛.
b De bouwhoogte
mag niet meer bedragen dan 3 m.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag
niet meer bedragen dan 4 m.
3.3.1 Aanlegvergunning
Het is verboden op de gronden gelegen binnen deze
bestemming zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester
en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en
werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a het ophogen,
egaliseren, bodem verlagen en/of afgraven van gronden;
b het graven of
dempen van sloten, watergangen, vijvers of waterbassins.
3.3.2 Uitzonderingen
Het in lid 3.3.1 vervatte
verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
a het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de bestemmingen
van deze gron- den, dan wel van ondergeschikte
betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de
bestemming;
b reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht
worden van dit plan.
De voor
‘Verkeer-Verblijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a voorzieningen voor verkeer en verblijf;
b groenvoorzieningen;
c speelvoorzieningen;
d water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
e nutsvoorzieningen.
4.2.1 Gebouwen
Op deze gronden
mogen alleen gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen worden gebouwd.
Hiervoor gelden de volgende bepalingen:
a De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 15
m˛.
b De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3
m.
4.2.2 Bouwwerken,
geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen
van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepa-
lingen:
a De
bouwhoogte van palen, masten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling
van het verkeer mag niet meer bedragen dan 20 m.
b De
bouwhoogte van kunstobjecten mag niet meer bedragen dan 20 m.
c De
bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen
dan 4 m.
De voor ‘Wonen -
1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a wonen;
b aan-huis-verbonden
beroepen;
c lichte
bedrijvigheid, genoemd in de bijlage (Staat van bedrijfsactiviteiten) onder de
milieucategorieën 1 en 2;
d tuinen,
erven en verhardingen;
e water
en waterhuishoudkundige voorzieningen;
f nutsvoorzieningen.
5.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de
volgende bepalingen:
a Er mogen uitsluitend vrijstaande en twee aaneen
gebouwde woningen worden gebouwd;
b Het aantal woningen mag niet meer bedragen
dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’.
c Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het
bouwvlak worden gebouwd.
d De voorgevel moet worden gesitueerd in de
voorgevelrooilijn of op een afstand van niet meer dan 3 m daarachter.
e De goothoogte mag niet meer bedragen dan is
aangegeven ter plaatse van de aan- duiding ‘maximale goot- en bouwhoogte’.
f
De bouwhoogte mag
niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale
goot- en bouwhoogte’.
g De afstand van een hoofdgebouw tot de
zijdelingse perceelsgrenzen mag voor
1 vrijstaande woningen
aan beide zijden niet minder dan 3 m bedragen;
2 voor
twee-aaneen gebouwde woningen aan één zijde niet minder dan 3 m bedragen.
5.2.2 Nutsvoorzieningen
Voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden
de volgende bepalingen:`
a De
oppervlakte mag niet meer bedragen dan 15 m˛.
b De
bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
5.2.3 Aan-
en uitbouwen en bijgebouwen
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en
bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:
a Aan-
en uitbouwen en bijgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden
gebouwd.
b Aan-
en uitbouwen en bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de
voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd.
c Voor
de voorgevelrooilijn mogen uitsluitend uitbouwen in de vorm van een erker of
luifel worden gebouwd, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaar-
den:
1 De
diepte gemeten vanuit de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen
dan 1,5 m.
2 De
afstand tot de openbare weg mag niet minder bedragen dan 3 m.
3 De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
4 De
bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
5 De
breedte mag niet meer dan bedragen de helft van de voorgevel.
d Het
bebouwingspercentage van het gedeelte van de gronden gelegen achter de
achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw mag maximaal 50% bedragen tot een maximum
gezamenlijke oppervlakte van 60 m˛.
e Voor
zover de oppervlakte van de strook grond achter de achtergevelrooilijn van het
hoofdgebouw meer bedraagt dan 200 m˛ mag de onder d geregelde gezamenlijke
oppervlakte worden vermeerderd met 10% van deze overmaat tot in totaal maximaal
90 m˛.
f Bij
vrijstaande hoofdgebouwen dient één zijstrook van minimaal 3 m vanaf de zijdelingse
perceelsgrens vrij van aan- en uitbouwen en bijgebouwen te blijven tot de lijn
evenwijdig aan en op een afstand van 25 m achter de voorgevellijn.
g De
goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
h Met
betrekking tot de bouwhoogte geldt het volgende:
1 Van
bijgebouwen mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 5 m, behoudens het hierna
onder 2 en 3 bepaalde.
2 Indien
het bijgebouw wordt gebouwd in de zijdelingse perceelsgrens mag de bouwhoogte
in de perceelsgrens niet meer bedragen dan 3 m en van daaraf in gelijke mate
met de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens toenemen tot niet meer dan 5 m,
behoudens het hierna onder 3 bepaalde.
3 Indien
een bijgebouw aan weerszijden van de zijdelingse perceelsgrens aaneen- gesloten
wordt gebouwd, mag de hoogte niet meer bedragen dan 5 m.
5.2.4 Bouwwerken,
geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen
van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
a Bouwwerken,
geen gebouwen zijnde, mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd.
b Carports
mogen worden gebouwd, mits aan de volgende eisen wordt voldaan:
1 De
carports mogen uitsluitend op een afstand van 1 m achter (het verlengde) van de
voorgevel van de woning worden gebouwd.
2 De
bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
3 De
oppervlakte mag niet meer bedragen dan 20 m˛.
c De
bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met
dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar
de weg gekeerde gevel niet meer mag bedragen dan 1 m.
d De
bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen
dan 4 m.
a Binnen
de bestemming ‘Wonen’ is de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen en
lichte bedrijvigheid toegestaan als nevengeschikte activiteit bij de
woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
1 De
omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 50% van de gezamenlijke
vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 60 m˛.
2 Het
gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het
verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte ver oorzaken.
3 Detailhandel
is niet toegestaan.
4 De
activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving waar-
bij geldt dat deze past in categorie 1 en 2 van de Staat van
bedrijfsactiviteiten.
5 De
activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
b Binnen
de bestemming ‘Wonen - 1’ is het gebruik van (vrijstaande) bijgebouwen als
afhankelijke woonruimte niet toegestaan.
Burgemeester en
wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in de bestemmingsomschrijving
voor het toestaan van lichte bedrijvigheid die niet voorkomt in de Staat van
Bedrijfsactiviteiten (bijlage), met dien verstande, dat de bedrijvigheid naar
aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de toegelaten milieucategoriëen 1 en 2.
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het
toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden
gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Balkons mogen
voor de voorgevelrooilijn worden gebouwd, waarbij moet worden voldaan aan de
volgende voorwaarden:
a De diepte gemeten vanuit de voorgevel van het
hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 1,5 m.
b De afstand tot de openbare weg mag niet
minder bedragen dan 3 m.
c De breedte mag niet meer dan bedragen de
helft van de voorgevel.
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
a Het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken
en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie
en straatprostitutie;
b
Het gebruik van
bijgebouwen bij een woning als zelfstandige woningen en als afhankelijke
woonruimte.
9.1 Afwijken ten behoeve van mantelzorg
a
Het bevoegd gezag
kan een omgevingsvergunning verlenen voor
het toestaan dat een (vrijstaand) bijgebouw gebruikt wordt als afhankelijke
woonruimte, mits:
1
een dergelijke
bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
b
Het bevoegd gezag
trekt de omgevingsvergunning , als bedoeld onder a van dit artikel, in, indien
de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een
oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.
9.2 Ontheffingsregels voor alle
bestemmingen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning
verlenen van:
a van de bestemmingsregels en toestaan dat het
bouwvlak in geringe mate wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe
aanleiding geeft;
b
de
bestemmingsregels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten
behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de
bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te
stel- len gebouwtjes worden gebouwd, mits:
1
de inhoud per
gebouwtje niet meer dan 55 m3 zal bedragen;
2
de bouwhoogte
niet meer dan 3,5 m zal bedragen;
c
de
bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen ge- bouwen
zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde,
wordt vergroot:
1
ten behoeve van
kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 40 m;
2
ten behoeve van
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 10 m;
d
de
bestemmingsregels ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en
toestaan dat de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van plaatselijke ver- hogingen,
zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten,
mits:
1
de maximale
oppervlakte van de vergroting niet meer dan 10% van het betref- fende bouwvlak zal bedragen;
2
de bouwhoogte
niet meer dan 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het be-
treffende gebouw zal bedragen.
Met betrekking tot de voorbereiding van ontheffing
ingevolge artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening door Burgemeester en
wethouders, is Afdeling 3.4 (Uniforme openbare voorbereidingsprocedure) van de
Algemene wet bestuursrecht van toepas sing.
11.1 Uitsluiting aanvullende werking
bouwverordening
De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van
onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in
artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing behoudens ten aanzien van de
volgende onderwerpen:
a De richtlijnen voor het verlenen van
vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen.
b De bereikbaarheid van gebouwen voor
wegverkeer.
c De bereikbaarheid van gebouwen voor
gehandicapten.
d De parkeergelegenheid en laad- en
losmogelijkheden, en de ruimte tussen bouwwerken.
e
Het bouwen bij
hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
.
11.2 Verwijzing naar wettelijke regelingen
Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke
regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van
de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.
a
Een bouwwerk dat
op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in
uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning
voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en
omvang niet wordt vergroot,
1
gedeeltelijk worden
vernieuwd of veranderd;
2
na het teniet gaan ten
gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de
aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee
jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b
Het bevoegd gezag
kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning
verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a
met maximaal 10 %.
c
Het bepaalde
onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het
tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning
en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling
van dat plan.
a
Het gebruik van
grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het
bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
b
Het is verboden
het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen
of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door
deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
c
Indien het
gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode
langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te
hervatten of te laten hervatten.
d
Het bepaalde
onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het
voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen
van dat plan.
Deze regels worden aangehaald als:
‘Regels van het bestemmingsplan herziening MOB, Boekel'.