Artikel 41 Wonen - B3 (twee onder één kap)
41. 1. Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen - B
a.
gebouwen en overkappingen ten
behoeve van:
1.
het wonen, al dan niet in combinatie
met ruimte voor een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;
met daaraan ondergeschikt:
b.
groenvoorzieningen;
c.
parkeervoorzieningen;
d.
speelvoorzieningen;
e.
wegen, straten en paden;
f.
water;
g.
openbare nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
h.
tuinen, erven en verhardingen;
i.
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
41. 2.
Bouwregels
41. 2. 1. Bouwen van gebouwen binnen een bouwvlak
Voor het bouwen van gebouwen binnen een bouwvlak gelden
de volgende regels:
a.
het aantal woonhuizen zal per
bouwvlak ten hoogste twee bedragen;
b.
de gebouwen zullen met ten minste
60% van de breedte van de voorgevel in de voorbouwgrens worden gebouwd;
c.
de goot en bouwhoogte zal ten
hoogste
-
de goothoogte binnen een afstand
van
41.
2. 2. Bouwen
van gebouwen en overkappingen buiten een bouwvlak
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen buiten een
bouwvlak gelden de volgende regels:
a.
de goot- en bouwhoogte van
niet-vrijstaande gebouwen zal ten hoogste
1.
de goothoogte van gebouwen binnen
een afstand van
2.
de goothoogte van gebouwen binnen
een afstand van
b.
de goot- en bouwhoogte van een
vrijstaand gebouw zal ten hoogste 3 respectievelijk
c.
de bouwhoogte van overkappingen zal
ten hoogste
d.
de gezamenlijke oppervlakte van de
gebouwen en overkappingen per bouwperceel zal ten hoogste 40% van de
oppervlakte van het erf met een maximum van 100 m² bedragen;
e.
de oppervlakte van een vrijstaand gebouw zal ten
hoogste
41.
2. 3. Bouwen
van bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van de in lid 41.1. onder i. genoemde
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a.
de bouwhoogte van erf- en
terreinafscheidingen zal ten hoogste
b.
de bouwhoogte van overige
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste
1.
de bouwhoogte van masten, niet
zijnde antennemasten, en palen ten hoogste
2.
de bouwhoogte van antennemasten ten hoogste
41. 3.
Specifieke
gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
a.
het gebruik van vrijstaande
gebouwen buiten het bouwvlak als zelfstandige woning;
b.
het gebruik van gronden en
bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
c.
het gebruik van gronden en
bouwwerken ten behoeve van bedrijfsdoeleinden;
d.
het gebruik van gronden en bouwwerken
als horecabedrijf;
e.
het gebruik van gronden en
bouwwerken ten behoeve van beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, zodanig dat
de beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de totale
gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het
bouwperceel met dien verstande dat deze oppervlakte niet meer bedraagt dan
41. 4.
Wijzigingsbevoegdheid
41.
4. 1. Burgemeester
en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:
a.
de bestemming wordt gewijzigd in de
bestemming(en) ‘Wonen – A1’, ‘Wonen – A2’,
‘Wonen – A3’, ‘Wonen – A4’, ‘Wonen
– A5’, ‘Wonen – A6’, ‘Wonen –
B1’, ‘Wonen – B2’, ‘Wonen – B4’,
‘Wonen – B5’ en/of ‘Wonen – B6’;
b.
de oppervlakte van een aangegeven
bouwvlak in combinatie met de oppervlakte van gebouwen en overkappingen buiten
een bouwvlak wordt vergroot, dan wel de ligging van een aangegeven bouwvlak
wordt gewijzigd, mits:
1.
de oppervlakte van het bouwvlak ten
hoogste 30% van de oppervlakte van het bouwperceel zal bedragen met een maximum
van
2.
het bebouwingspercentage van het
erf ten hoogste 30% zal bedragen, met een maximum van
3.
de oppervlakte van een vrijstaand
gebouw ten hoogste 10% van de oppervlakte van het bouwperceel zal bedragen, met
een maximum van
4.
de afstand ten opzichte van de zijdelingse
bouwperceelgrens ten minste
5.
de geluidsbelasting van de
geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of
een vastgestelde hogere grenswaarde;
6.
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan
aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het gebied, waarbij met name
rekening wordt gehouden met de structuur en het karakter van de omgeving (dorpskern, dorpsuitlopers of landelijk
gebied) en de oppervlakte, de ligging en de afmetingen van de gebouwen op de
aangrenzende bouwpercelen;
c.
de aanduiding “karakteristiek” wordt
aangebracht, indien door verbeterwerkzaamheden, dan wel door veranderde
inzichten een niet als karakteristiek aangeduid gebouw (weer) karakteristiek
wordt.
41.
4. 2. Burgemeester
en wethouders kunnen toepassing geven aan de in lid 41.4.1. bedoelde
wijzigingsbevoegdheden indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan
aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de
landschappelijke waarden, de cultuurhistorische waarden, de archeologische
waarden, de natuurwaarden, de verkeersveiligheid, de ontsluitingsituatie, de
parkeersituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.