Artikel 33 Wonen - A2 (vrijstaande woningen)
33. 1. Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen - A
a.
gebouwen en overkappingen ten
behoeve van
1. het wonen al dan niet in combinatie met ruimte voor een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;
waarbij, ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek”,
de bestaande karakteristieke hoofdvorm zoveel mogelijk in stand wordt gehouden;
met daaraan ondergeschikt:
b.
groenvoorzieningen;
c.
parkeervoorzieningen;
d.
speelvoorzieningen;
e.
wegen, straten en paden;
f.
water;
g.
openbare nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
h.
tuinen, erven en verhardingen;
i.
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
33. 2.
Bouwregels
33. 2. 1. Bouwen van gebouwen binnen een bouwvlak
Voor het bouwen van gebouwen binnen een bouwvlak gelden
de volgende regels:
a.
het aantal woonhuizen zal per
bouwvlak ten hoogste één bedragen;
b.
de gebouwen zullen met ten minste
60% van de breedte van de voorgevel in de voorbouwgrens worden gebouwd;
c.
de goot- en bouwhoogte zal ten
hoogste
-
de goothoogte binnen een afstand
van
33.
2. 2. Bouwen
van gebouwen en overkappingen buiten een bouwvlak
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen buiten een
bouwvlak gelden de volgende regels:
a.
de goot- en bouwhoogte van niet
vrijstaande gebouwen zal ten hoogste
1.
de goothoogte van gebouwen binnen
een afstand van
2.
de goothoogte van gebouwen binnen
een afstand van
b.
de goot- en bouwhoogte van een
vrijstaand gebouw zal ten hoogste 3 respectievelijk
c.
de bouwhoogte van overkappingen zal
ten hoogste
d.
de gezamenlijke oppervlakte van de
gebouwen en overkappingen per bouwperceel zal ten hoogste 30% van de
oppervlakte van het erf met een maximum van
e.
de oppervlakte van een vrijstaand
gebouw zal ten hoogste
tenzij de gronden ter plaatse zijn aangeduid als
“maximum oppervlakte (m2)”, in welk geval de gezamenlijke
oppervlakte van andere gebouwen en overkappingen ten dienste van de woonfunctie
ten hoogste de in die aanduiding aangegeven oppervlakte zal bedragen.
33.
2. 3. Bouwen
van bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van de in lid 33.1. onder i. genoemde
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a.
de bouwhoogte van erf- en
terreinafscheidingen zal ten hoogste
b.
de bouwhoogte van overige
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste
1.
de bouwhoogte van masten, niet
zijnde antennemasten, en palen ten hoogste
2.
de bouwhoogte van antennemasten ten hoogste
33. 3.
Specifieke
gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
a.
het gebruik van vrijstaande
gebouwen buiten het bouwvlak als zelfstandige woning;
b.
het gebruik van gronden en
bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
c.
het gebruik van gronden en bouwwerken
ten behoeve van bedrijfsdoeleinden;
d.
het gebruik van gronden en
bouwwerken als horecabedrijf;
e.
het gebruik van gronden en
bouwwerken ten behoeve van beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, zodanig dat
de beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de totale
gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het
bouwperceel met dien verstande dat deze oppervlakte niet meer bedraagt dan
33. 4.
Wijzigingsbevoegdheid
33.
4. 1. Burgemeester
en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:
a.
de bestemming wordt gewijzigd in de
bestemming(en) ‘Wonen – A1’, ‘Wonen – A3’, ‘Wonen – A4’, ‘Wonen – A5’ en/of
‘Wonen – A6’;
b.
de bestemming wordt gewijzigd in de
bestemming(en) ‘Wonen – B1’, ‘Wonen – B2’, ‘Wonen – B3’, ‘Wonen – B4’, ‘Wonen –
B5’ en/of ‘Wonen – B6’, mits:
1.
de oppervlakte van het bouwvlak ten
minste
2.
de te bouwen tweede woning in
overeenstemming is met het, op moment van wijziging vigerende gemeentelijk en
provinciaal woningbouwbeleid met in achtneming van de aanwezige, juridisch
geregelde woningbouwcapaciteit in Hurdegaryp;
3.
de geluidsbelasting van de
geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of
een vastgestelde hogere grenswaarde;
4.
het parkeren ten behoeve van de woningen
op het eigen erf plaatsvindt;
5.
de woningen op een adequate wijze
worden ontsloten;
c.
de oppervlakte van een aangegeven
bouwvlak in combinatie met de oppervlakte van gebouwen en overkappingen buiten
een bouwvlak wordt vergroot, mits:
1.
de oppervlakte van het bouwvlak ten
hoogste 25% van de oppervlakte van het bouwperceel zal bedragen, met een
maximum van
2.
het bebouwingspercentage van het
erf ten hoogste 30% zal bedragen, met een maximum van
3.
de oppervlakte van een vrijstaand
gebouw ten hoogste 10% van de oppervlakte van het bouwperceel zal bedragen, met
een maximum van
4.
de afstand ten opzichte van de
zijdelingse bouwperceelgrens ten minste
5.
geen onevenredige afbreuk wordt
gedaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het gebied, waarbij met
rekening wordt gehouden met de structuur en het karakter van de omgeving (dorpskern, dorpsuitlopers of landelijk
gebied) en de oppervlakte, de ligging en
de afmetingen van de gebouwen op de aangrenzende bouwpercelen;
6.
de geluidsbelasting van de
geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of
een vastgestelde hogere grenswaarde;
d.
de ligging van een aangegeven
bouwvlak wordt gewijzigd, mits:
1.
de oppervlakte van het bouwvlak
niet groter wordt dan ten hoogste
2.
de afstand ten opzichte van de
zijdelingse bouwperceelgrens ten minste
3.
de geluidsbelasting van de
geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of
een vastgestelde hogere grenswaarde;
e.
de aanduiding “karakteristiek” in
een bestemmingsvlak wordt aangebracht, indien door verbeterwerkzaamheden, dan
wel door veranderde inzichten een niet als karakteristiek aangeduid gebouw
(weer) karakteristiek wordt;
f.
de aanduiding “karakteristiek”
geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd, mits:
1.
de karakteristieke hoofdvorm niet
langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan
worden hersteld;
2.
de karakteristieke hoofdvorm in
zijn geheel redelijkerwijs niet te handhaven is in relatie tot de functie die
het gebouw moet of uitsluitend nog kan vervullen.
33.
4. 2. Burgemeester
en wethouders kunnen toepassing geven aan de in lid 33.4.1. bedoelde
wijzigingsbevoegdheden indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan
aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de
landschappelijke waarden, de cultuurhistorische waarden, de archeologische
waarden, de natuurwaarden, de verkeersveiligheid, de ontsluitingsituatie, de
parkeersituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.