Artikel 26 Wonen - A3 (vrijstaande woningen)
De voor ‘Wonen - A3’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. gebouwen en overkappingen ten behoeve van het wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;
waarbij, ter plaatse van de aanduiding "karakteristiek", de bestaande karakteristieke hoofdvorm zoveel mogelijk in stand wordt gehouden;
met daaraan ondergeschikt:
b. groenvoorzieningen;
c. parkeervoorzieningen;
d. speelvoorzieningen;
e. wegen, straten en paden;
f. water;
g. openbare nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
h. tuinen, erven en verhardingen;
i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
26.2.1 Bouwen van gebouwen binnen een bouwvlak
Voor het bouwen van gebouwen binnen een bouwvlak gelden de volgende regels:
a. het aantal woonhuizen zal per bouwvlak ten hoogste één bedragen;
b. de gebouwen zullen met ten minste 60% van de breedte van de voorgevel in de voorgevelrooilijn worden gebouwd;
c.
de goot- en bouwhoogte zal ten hoogste
- de goothoogte binnen een afstand van
26.2.2 Bouwen van gebouwen en overkappingen buiten een bouwvlak
1. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen buiten een bouwvlak gelden de volgende regels:
a.
de goot- en bouwhoogte van niet-vrijstaande
gebouwen zal ten hoogste
1.
de goothoogte van gebouwen binnen een afstand
van
2.
de goothoogte van gebouwen binnen een afstand
van
b. de goot- en bouwhoogte van een vrijstaand gebouw zal ten
hoogste 3 respectievelijk
c.
de bouwhoogte van overkappingen zal ten hoogste
d. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen en overkappingen
per bouwperceel zal ten hoogste 30% van de oppervlakte van het
"hiem", met een maximum van
e.
de oppervlakte van een vrijstaand gebouw zal
ten hoogste
2. In afwijking van het gestelde in lid 26.2.2. onder 1. mogen bestaande gebouwen met een grotere oppervlakte dan genoemd onder sub d. en e. worden hersteld, verbouwd of vervangen, mits:
a.
de goot- en bouwhoogte van niet-vrijstaande gebouwen ten
hoogste
1.
de goothoogte van gebouwen binnen een afstand van
2.
de goothoogte van gebouwen binnen een afstand van
tenzij de bestaande bouw- en goothoogte meer bedraagt, in welk geval de bouw- en goothoogte ten hoogste de bestaande hoogte mag bedragen;
b.
de goot- en bouwhoogte van een vrijstaand gebouw zal ten
hoogste 3 respectievelijk
tenzij de bestaande bouw- en goothoogte meer bedraagt, in welk geval de bouw- en goothoogte ten hoogste de bestaande hoogte mag bedragen;
c.
de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen en
overkappingen per bouwperceel zal ten hoogste 30% van de oppervlakte van het
"hiem", met een maximum van
tenzij de gezamenlijke oppervlakte meer bedraagt, in welk geval de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste de bestaande oppervlakte mag bedragen;
d.
de oppervlakte van een vrijstaand gebouw zal ten hoogste
tenzij de oppervlakte meer bedraagt, in welk geval de oppervlakte ten hoogste de bestaande oppervlakte mag bedragen;
e. het aantal vrijstaande gebouwen niet wordt vergroot.
26.2.3 Bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van de in lid 26.1 onder i. genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a.
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen
zal ten hoogste
b.
de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, zal ten hoogste
1.
de bouwhoogte van masten, niet zijnde
antennemasten, en palen ten hoogste
2.
de bouwhoogte van antennemasten ten hoogste
tenzij de aanduiding “maximale bouwhoogte” is aangegeven, in welk geval de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste de in die aanduiding aangegeven bouwhoogte zal bedragen.
26.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruik van vrijstaande gebouwen buiten het bouwvlak als zelfstandige woning;
b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsdoeleinden;
d. het gebruik van de gronden en bouwwerken als horecabedrijf;
e. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, zodanig dat de beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan
- 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel, of
-
Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:
a. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming(en) ‘Wonen – A1’, ‘Wonen – A2’, ‘Wonen - A5’ en/of ‘Tuin’;
b. de oppervlakte van een aangegeven bouwvlak in combinatie met de oppervlakte van gebouwen en overkappingen buiten een bouwvlak wordt vergroot, mits:
1.
de oppervlakte van het bouwvlak ten hoogste 25%
van de opper-vlakte van het bouwperceel zal bedragen, met een maximum van
2.
het bebouwingspercentage van het
"hiem" ten hoogste 30% zal bedragen, met een maximum van
3.
de oppervlakte van een vrijstaand gebouw ten
hoogste 10% van de oppervlakte van het bouwperceel zal bedragen, met een
maximum van
4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het gebied, waarbij met name rekening wordt gehouden met de structuur en het karakter van de omgeving (dorpskern, dorpsuitlopers of landelijk gebied) en de oppervlakte, de ligging en de afmetingen van de gebouwen op de aangrenzende bouwpercelen;
5. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;
c. de ligging van een aangegeven bouwvlak wordt gewijzigd, mits:
1.
de oppervlakte van het bouwvlak niet groter
wordt dan ten hoogste
2. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde.
d. de aanduiding “karakteristiek” wordt aangebracht, indien door verbeterwerkzaamheden dan wel door veranderde inzichten een niet als karakteristiek aangeduid gebouw (weer) karakteristiek wordt;
e. de aanduiding “karakteristiek” geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd, mits:
1. de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;
2. de karakteristieke hoofdvorm in zijn geheel redelijkerwijs niet te handhaven is in relatie tot de functie die het gebouw moet of uitsluitend nog kan vervullen.
Burgemeester en wethouders kunnen toepassing geven aan de in lid 26.4.1 bedoelde wijzigingsbevoegdheden indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
1. het straat-en bebouwingsbeeld
2. de milieusituatie;
3. de woonsituatie;
4. de landschappelijke waarden;
5. de cultuurhistorische waarden;
6. de archeologische waarden;
7. de natuurwaarden;
8. de verkeersveiligheid;
9. de ontsluitingssituatie;
10. de parkeersituatie;
11. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.