Artikel 38 Wonen - A7 (vrijstaande woningen boerderijtypen)
De voor ‘Wonen - A7’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. gebouwen en overkappingen ten behoeve van het wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;
b. een nevenactiviteit in de vorm van een pension, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – pension”;
c. een nevenactiviteit in de vorm van een kleinschalige meubelmakerij, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – meubelmakerij”;
d. een nevenactiviteit in de vorm van een opslag van dierlijke mest, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch – opslag dierlijke mest”;
e. een nevenactiviteit in de vorm van een zorgfunctie, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – zorgfunctie”;
f. het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege een industrieterrein op geluidsgevoelige objecten, ter plaatse van de aanduiding "geluidzone - industrie";
g. het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege het vliegtuiglawaai van het luchtvaartterrein Leeuwarden op geluidsgevoelige gebouwen, ter plaatse van de aanduiding "geluidzone - luchtvaart";
waarbij, ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek”, de bestaande karakteristieke hoofdvorm zoveel mogelijk in stand wordt gehouden;
met daaraan ondergeschikt:
h. groenvoorzieningen;
i. parkeervoorzieningen;
j. speelvoorzieningen;
k. wegen, straten en paden;
l. water;
m. openbare nutsvoorzieningen;
n. productiegebonden detailhandel;
met de daarbij behorende:
o. tuinen, erven en verhardingen;
p. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
38.2.1 Bouwen van gebouwen binnen een bouwvlak
Voor het bouwen van gebouwen binnen een bouwvlak gelden de volgende regels:
a. het aantal woonhuizen zal per bouwvlak ten hoogste één bedragen;
b. de gebouwen zullen met ten minste 60% van de breedte van de voorgevel in de voorgevelrooilijn worden gebouwd;
c. de goot- en bouwhoogte zal ten hoogste 15 m bedragen, met dien verstande dat:
- de goothoogte binnen een afstand van 3 m gerekend vanuit de voorgevelrooilijn, ten hoogste 4 m zal bedragen.
38.2.2 Bouwen van gebouwen en overkappingen buiten een bouwvlak
1. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen buiten een bouwvlak gelden de volgende regels:
a. de goot- en bouwhoogte van niet-vrijstaande gebouwen zal ten hoogste 9 m bedragen, met dien verstande dat:
1. de goothoogte van gebouwen binnen een afstand van 3 m gerekend vanuit het verlengde van de voorgevelrooilijn, ten hoogste 3 m zal bedragen;
2. de goothoogte van gebouwen binnen een afstand van 2 m gerekend vanuit de zijdelingse bouwperceelgrens, ten hoogste 3 m zal bedragen;
b. de goot- en bouwhoogte van een vrijstaand gebouw zal ten hoogste 3 respectievelijk 6 m zal bedragen;
c. de bouwhoogte van overkappingen zal ten hoogste 3,5 m bedragen;
d. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen en overkappingen per bouwperceel zal ten hoogste 30% van de oppervlakte van het "hiem", met een maximum van 100 m², bedragen;
e. de oppervlakte van een vrijstaand gebouw zal ten hoogste 60 m² bedragen;
2. In afwijking van het gestelde in lid 38.2.2. onder 1. mogen bestaande gebouwen met een grotere oppervlakte dan genoemd onder sub d. en e. worden hersteld, verbouwd of vervangen, mits:
a. de goot- en bouwhoogte van niet-vrijstaande gebouwen ten hoogste 9 m zal bedragen, met dien verstande dat:
1. de goothoogte van gebouwen binnen een afstand van 3 m gerekend vanuit het verlengde van de voorgevelrooilijn, ten hoogste 3 m zal bedragen;
2. de goothoogte van gebouwen binnen een afstand van 2 m gerekend vanuit de zijdelingse bouwperceelgrens, ten hoogste 3 m zal bedragen;
tenzij de bestaande bouw- en goothoogte meer bedraagt, in welk geval de bouw- en goothoogte ten hoogste de bestaande hoogte mag bedragen;
b. de goot- en bouwhoogte van een vrijstaand gebouw ten hoogste 3 respectievelijk 6 m zal bedragen;
tenzij de bestaande bouw- en goothoogte meer bedraagt, in welk geval de bouw- en goothoogte ten hoogste de bestaande hoogte mag bedragen;
c. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen en overkappingen per bouwperceel ten hoogste 30% van de oppervlakte van het "hiem", met een maximum van 100 m², zal bedragen;
tenzij de gezamenlijke oppervlakte meer bedraagt, in welk geval de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste de bestaande oppervlakte mag bedragen;
d. de oppervlakte van een vrijstaand gebouw ten hoogste 60 m² zal bedragen;
tenzij de oppervlakte meer bedraagt, in welk geval de oppervlakte ten hoogste de bestaande oppervlakte mag bedragen;
e. het aantal vrijstaande gebouwen niet wordt vergroot.
38.2.3 Bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van de in lid 38.1 onder p. genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 m zal bedragen;
b. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5 m bedragen, met dien verstande dat:
1. de bouwhoogte van masten, niet zijnde antennemasten, en palen ten hoogste 10 m zal bedragen;
2. de bouwhoogte van antennemasten ten hoogste 15 m zal bedragen.
38.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
a. lid 38.2.2 onder 1.d en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen en overkappingen per bouwperceel ten hoogste 150 m² zal bedragen, mits die gezamenlijk oppervlakte van gebouwen en overkappingen niet meer bedraagt dan 30% van de oppervlakte van het "hiem";
b. lid 38.2.2 onder 1.e en toestaan dat de oppervlakte van een vrijstaand gebouw ten hoogste 100 m² zal bedragen.
38.3.1 Algemene criteria afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan toepassing geven aan de in lid 38.3 bedoelde mogelijkheden tot afwijking van bouwregels indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan
1. het straat- en bebouwingsbeeld;
2. de milieusituatie;
3. de woonsituatie;
4. de landschappelijke waarden;
5. de cultuurhistorische waarden;
6. de archeologische waarden;
7. de natuurwaarden;
8. de verkeersveiligheid;
9. de ontsluitingssituatie;
10. de parkeersituatie;
11. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
38.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruik van vrijstaande gebouwen buiten het bouwvlak als zelfstandige woning;
b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsdoeleinden, tenzij de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – meubelmakerij”, van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch – opslag dierlijke mest” of van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – zorgfunctie”;
d. het gebruik van de gronden en bouwwerken als horecabedrijf, tenzij de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf - pension”;
e. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, zodanig dat de beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan
- 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel, of
- 50 m²;
met dien verstande dat voor het perceel Ds van der Veenweg 5 te Earnewâld een percentage geldt van 50, of 150 m².
Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:
a. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming(en) ‘Bedrijf – 1’, ‘Bedrijf – 2’, ‘Tuin’ en/of ‘Agrarisch – Cultuurgrond’, mits:
1. deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend van toepassing is ten behoeve van een functieverandering van het gehele oorspronkelijke boerderijpand welke gelegen is in een dorpsuitloper of binnen het landelijk gebied;
2. de uitoefening van de betreffende functie plaatsvindt binnen de bestaande oppervlakte aan gebouwen en het bijbehorende erf;
3. de bestaande woonfunctie bij het bedrijf gehandhaafd blijft;
4. het geen industriële bedrijven, geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven betreft;
b. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming(en) ‘Wonen – A1’, ‘Wonen – A2’, ‘Wonen – A3’, ‘Wonen – A4’, ‘Wonen - A5’ en/of ‘Tuin’;
c. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming(en) ‘Wonen – B7’ en 'Tuin', mits:
1. de oppervlakte van het bouwvlak ten minste 250 m² bedraagt;
2. de (voormalige) agrarische bedrijfsbebouwing is voorzien van de aanduiding "karakteristiek" en deze aanduiding wordt gehandhaafd;
3. de realisering van 2 woningen in overeenstemming is met het, door de provincie geaccordeerde, gemeentelijk woonplan;
4. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;
5. het parkeren ten behoeve van de woningen op het eigen erf plaatsvindt;
6. de woningen op een adequate wijze worden ontsloten;
d. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming 'Agrarisch - Aanverwant bedrijf' met de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - bijzondere paardenhouderij", mits:
1. er sprake is van een volwaardige gebruiksgerichte paardenhouderij in omvang en oppervlakte grond;
2. de aanvrager zijn hoofdberoep heeft in de gebruiksgerichte paardenhouderij;
3. er sprake is van een zodanige bedrijfsopzet dat het bedrijf ook op langere termijn perspectief biedt als volwaardig bedrijf;
4. de oppervlakte van het bouwperceel ten hoogste 1 hectare zal bedragen;
5. de bestaande woonfunctie bij het bedrijf gehandhaafd blijft;
6. het bedrijfsperceel gelegen is in één van de gebieden die zijn weergegeven op de bij deze regels behorende bijlage 4;
e. de ligging van een aangegeven bouwvlak wordt gewijzigd, mits:
1. de oppervlakte van het bouwvlak niet groter wordt dan ten hoogste 150 m²;
2. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;
f. de aanduiding “karakteristiek” wordt aangebracht, indien door verbeterwerkzaamheden dan wel door veranderde inzichten een niet als karakteristiek aangeduid gebouw (weer) karakteristiek wordt;
g. de aanduiding “karakteristiek” geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd, mits:
1. de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;
2. de karakteristieke hoofdvorm in zijn geheel redelijkerwijs niet te handhaven is in relatie tot de functie die het gebouw moet of uitsluitend nog kan vervullen.
Burgemeester en wethouders kunnen toepassing geven aan de in lid 38.5.1 bedoelde wijzigingsbevoegdheden indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
1. het straat- en bebouwingsbeeld;
2. de milieusituatie;
3. de woonsituatie;
4. de landschappelijke waarden;
5. de cultuurhistorische waarden;
6. de archeologische waarden;
7. de natuurwaarden;
8. de verkeersveiligheid;
9. de ontsluitingssituatie;
10. de parkeersituatie;
11. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.