Artikel 4 Agrarisch - Bedrijf grondgebonden

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch - Bedrijf grondgebonden’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       gebouwen ten behoeve van een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarisch bedrijf (al dan niet in combinatie met natuur- en landschaps­beheer), met inbegrip van kassen en torensilo’s, al dan niet in combinatie met:

1.      een niet-grondgebonden agrarische neventak, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - niet-grondgebonden agrarische neventak”;

2.      biomassavergistinginstallatie, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - biomassavergistingsinstallatie";

3.      een niet-agrarisch bedrijf als neventak in de vorm van

a.       een zorgfunctie, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – zorgfunctie”;

b.      een pension, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – pension”;   

4.      een agrarisch dienstverlenend bedrijf als neventak, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - agrarisch dienstverlenend bedrijf";

met uitzondering van industriële bedrijven, geluidszonerings­plichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven;

5.      een kampeerterrein, ter plaatse van de aanduiding “kampeerterrein”;

b.      bedrijfswoningen ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning”, al dan niet in combinatie met ruimte voor een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;

c.       bij de bedrijfswoning behorende gebouwen en overkappingen;

d.      het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege een industrieterrein  op geluidsgevoelige objecten, ter plaatse van de aanduiding "geluidzone - industrie";

e.       het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege het vliegtuiglawaai van het luchtvaartterrein Leeuwarden op geluidsgevoelige gebouwen, ter plaatse van de aanduiding "geluidzone - luchtvaart";

f.        het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege het spoorwegverkeer op geluidsgevoelige objecten, ter plaatse van de aanduiding "geluidzone - spoor";

g.      het behoud, herstel en ontwikkeling van natuurwaarden, ter plaatse van de aanduiding “natuurzone - EHS”;

h.      het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten vanwege een risicovolle functie, ter plaatse van de aanduiding "Veiligheidszone - externe veiligheid";

i.        het tegengaan van te hoge bebouwing en beplanting, ter plaatse van de aanduiding "vrijwaringszone - molenbiotoop";

waarbij, ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek”, de bestaande karakteristieke hoofdvorm zoveel mogelijk in stand wordt gehouden;

 

met daaraan ondergeschikt:

j.        groenvoorzieningen;

k.      parkeervoorzieningen;

l.        speelvoorzieningen;

m.    wegen, straten en paden;

n.      water;

o.      openbare  nutsvoorzieningen;

p.      productiegebonden detailhandel;

 

met de daarbij behorende:

q.      tuinen, erven en terreinen;

r.        bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels

4.2.1 Bedrijfsgebouwen

a.       Voor het bouwen van de in lid 4.1 onder a. en onder c. genoemde bedrijfsgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

1.      een gebouw en een overkapping zal  binnen een bouwvlak worden gebouwd;

2.      de goothoogte van een gebouw zal ten hoogste 5 m bedragen;

3.      de bouwhoogte van een gebouw zal ten hoogste 12 m bedragen;

4.      ter plaatse van de aanduiding “maximale goot-, bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)” zal de goothoogte van een gebouw, met uitzondering van een kas en een torensilo, ten hoogste de in die aanduiding aangegeven goothoogte, de bouwhoogte van een gebouw, met uitzondering van een kas en een torensilo, ten hoogste de in die aanduiding aangegeven bouwhoogte en het bebouwingspercentage van een bouwvlak ten hoogste het in die aanduiding aangegeven percentage bedragen;

5.      het aantal torensilo’s zal ten hoogste 2 per bouwperceel bedragen;

6.      de bouwhoogte van een torensilo zal ten hoogste 15 m bedragen;

7.      de oppervlakte van een torensilo zal ten hoogste 80 bedragen;

8.      de goothoogte van een kas zal ten hoogste 4 m bedragen;

9.      de bouwhoogte van een kas zal ten hoogste 7 m bedragen;

10.  de gezamenlijke oppervlakte van kassen zal ten hoogste 1.000 bedragen.

b.      In afwijking van het gestelde in lid 4.2.1. onder a. mogen bestaande gebouwen met een grotere goot- en / of bouwhoogte dan genoemd onder sub 2. en 3. worden hersteld, verbouwd of vervangen, mits:

-         de  goot- en / of bouwhoogte niet meer bedraagt dan die van het te herstellen, verbouwen of vervangen bestaande gebouw.

4.2.2 Bedrijfswoning

Voor het bouwen van de in lid 4.1 onder b. genoemde bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

a.       een bedrijfswoning zal  worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning”;

b.      voor inpandige bedrijfswoningen zijn de regels van lid 4.2.1 van overeenkomstige toepassing;

c.       voor niet-inpandige bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

1.      de goothoogte van een bedrijfswoning zal ten hoogste 4 m bedragen;

2.      de bouwhoogte van een bedrijfswoning zal ten hoogste 9 m bedragen.

4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van de in lid 4.1 onder r. genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.       de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 m zal bedragen;

b.      de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5 m bedragen, met dien verstande dat:

1.      de bouwhoogte van masten, niet zijnde antennemasten, en palen ten hoogste 10 m zal bedragen;

2.      de bouwhoogte van antennemasten ten hoogste 15 m zal bedragen.

4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

1.      lid 4.2.1 onder a. en toestaan dat bij de bedrijfswoningen behorende gebouwen en overkappingen geheel of  gedeeltelijk buiten een bouwvlak worden gebouwd, mits:

a.       de oppervlakte van deze buiten het bouwvlak gebouwde gebouwen en overkappingen ten hoogste 60 zal bedragen;

b.      de goothoogte ten hoogste 3 m zal bedragen;

c.       de bouwhoogte ten hoogste 6 m zal bedragen;

2.      lid 4.2.1 onder b. en toestaan dat van een bedrijfsgebouw de goothoogte ten hoogste 6 m zal bedragen;

3.      lid 4.2.1 onder a.3. en toestaan dat van een bedrijfsgebouw de bouwhoogte ten hoogste 15 m zal bedragen;

4.      lid 4.2.1onder a.6. en toestaan dat van een torensilo de bouwhoogte ten hoogste 30 m zal bedragen;

5.      lid 4.2.2 onder c. en toestaan dat van een bedrijfswoning de goothoogte ten hoogste 8 m  en de bouwhoogte ten hoogste 12 m zal bedragen;

6.      lid 4.2.3 onder b. en toestaan dat de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 10 m zal bedragen, mits:

a.       de oppervlakte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten hoogste 50 zal bedragen.

4.3.1 Algemene criteria afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan toepassing geven aan de in lid 4.3 bedoelde mogelijkheden tot afwijking van bouwregels indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan

1.      het straat- en bebouwingsbeeld;

2.      de milieusituatie;

3.      de woonsituatie;

4.      de landschappelijke waarden;

5.      de cultuurhistorische waarden;

6.      de archeologische waarden;

7.      de natuurwaarden;

8.      de verkeersveiligheid;

9.      de ontsluitingssituatie;

10.  de parkeersituatie;

11.  de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

a.       het gebruik van de in lid 4.1 onder a. genoemde gebouwen voor bewoning, tenzij de gronden zijn aangeduid als “bedrijfswoning” in welk geval een bedrijfswoning is toegestaan;

b.      het gebruik van de in lid 4.1 onder c. genoemde gebouwen voor zelfstandige bewoning;

c.       het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, zodanig dat de beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan

-         30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing met de aanduiding "bedrijfswoning" op het bouwperceel, of

-         50 ;

d.      het gebruik van andere bouwlagen dan de eerste bouwlaag in de in lid 4.1 onder a.  genoemde gebouwen voor het stallen, huisvesten of anderszins onderbrengen van vee;

e.       het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, tenzij de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - niet-grondgebonden agrarische neventak”, in welk geval niet-grond­gebon­den agrarische neventakken zijn toegestaan met een omvang van ten hoogste 300 NGE (2007) en tot een maximale oppervlakte van:

-         40% van de oppervlakte van het bouwvlak van het grondgebonden agrarisch bedrijf, of

-         5000 ;

f.        het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van biomassavergisting, tenzij

1.      de gronden zijn voorzien van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - biomassavergis­tingsinstallatie" en

2.      ten minste 50% van het gewicht van de in de vergistingsinstallatie toegepaste stoffen (zoals mest, co-producten) afkomstig is van het agrarisch bedrijf, waarvan de installatie deel uitmaakt;

in welk geval de vergistingsinstallatie is toegestaan tot een maximale oppervlakte van:

-         40% van de oppervlakte van het bouwvlak van het grondgebonden agrarisch bedrijf of

-         5000

g.      het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een niet-agrarisch bedrijf, tenzij de gronden zijn voorzien van een aanduiding “specifieke vorm van bedrijf - zorgfunctie", in welk geval de niet agrarische bedrijfs­acti­vi­teiten, zoals genoemd in de aanduiding, zijn toegestaan tot een maximale oppervlakte van 40% van het bouwvlak van het grond­gebonden agra­risch bedrijf;

h.      het gebruik van de gronden en bouwwerken als horecabedrijf, tenzij

1.      de gronden zijn voorzien van de aanduiding  “specifieke vorm van bedrijf - pension”;

2.      de specifieke vorm van bedrijf betrekking heeft op toeristische en recreatieve func­ties (in het kader van functieverbreding agrarische bedrijven);

3.      de horecabedrijfsactiviteiten vergelijkbaar zijn met die van horecabedrijf categorie 1 en/of 4;

i.        het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een agrarisch dienstverlenend bedrijf, tenzij de gronden ter plaatse zijn aangeduid als "specifieke vorm van bedrijf - agrarisch dienstverlenend bedrijf", in welk geval de agrarisch dienstverlenende neventak is toegestaan tot een maximale oppervlakte van 40% van het bouwvlak van het grondgebonden agrarisch bedrijf;

j.        het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, met uitzonde­ring van productiegebonden detailhandel met dien verstande dat de verkoopvloeroppervlakte ten behoeve van de productiegebonden detailhandel niet meer bedraagt dan 10 % van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bedrijfsgebouwen op het bouwperceel, met een maximum van 25 ;

k.      het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, tenzij de gronden ter plaatse zijn aangeduid als “kampeerterrein”, in welk geval de plaatsing van ten hoogste 25 kampeermiddelen, niet zijnde stacaravans, is toegestaan;

l.        het gebruik van de gronden, ter plaatse van de aanduiding “kampeerterrein”, als standplaats voor kampeermiddelen gedurende de periode van 1 november tot 15 maart;

m.    het gebruik van de gronden en bouwwerken, ter plaatse van de aanduiding “kampeerterrein”, ten behoeve van permanente bewoning.

4.5 Afwijking van specifieke gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

lid 4.4 onder i. en toestaan dat de verkoopvloeroppervlakte ten behoeve van de productiegebonden detailhandel niet meer bedraagt dan 30 % van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bedrijfsgebouwen op het bouwperceel, met een maximum van 250 , mits:

1.      de productiegebonden detailhandel betrekking heeft op volumineuze producten;

2.      geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan

3.      de milieusituatie;

4.      de woonsituatie;

5.      de landschappelijke waarden;

6.      de cultuurhistorische waarden;

7.      de archeologische waarden;

8.      de natuurwaarden;

9.      de verkeersveiligheid;

10.  de ontsluitingssituatie;

11.  de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

4.6 Wijzigingsbevoegdheid

4.6.1 Functieverandering

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van een functieverandering het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

a.       de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming(en) 'Wonen - A1', 'Wonen - A2', 'Wonen - A3, 'Wonen - A4', 'Wonen - A5', ‘Wonen - A7, ‘Wonen - B7’, ‘Tuin’ en/of ‘Agrarisch – Cultuurgrond’, ten behoeve van de functieverandering van agrarische bedrijfsbebouwing en het daarbij behorende bouwperceel, mits:

1.      ter plaatse geen agrarische bedrijfsactiviteiten worden uitgeoefend;

2.      de woonfunctie wordt gerealiseerd binnen de bestaande oppervlakte van de op het perceel aanwezige bebouwing en, ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek”, de karakteristieke hoofdvorm van (voormalige) agrarische bedrijfsbebouwing behouden blijft;

3.      ten hoogste 1 woning is toegestaan, indien de (voormalige) agrarische bedrijfsbebouwing niet voorzien is van de aanduiding "karakteristiek";

4.      het bouwvlak van de onder 3. bedoelde woning wordt gelegd ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning” van het agrarisch bedrijf;

5.      ten hoogste 2 woningen zijn toegestaan, indien en voor zover de (voormalige) agrarische bedrijfsbebouwing is voorzien van de aanduiding "karakteristiek";

6.      de realisering van de onder 5. bedoelde woningen in overeenstemming is met het, door de provincie geaccordeerde, gemeentelijk woonplan;

7.      het bouwvlak van de onder 5. bedoelde woningen wordt gelegd ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning” van het agrarisch bedrijf en ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek”;

8.      erfbebouwing in de vorm van silo’s, mestopslag, kassen, en dergelijke is gesloopt;

9.      een zorgvuldige landschappelijke inpassing plaats vindt, rekening houdend met de specifieke landschapskenmerken en het bebouwingspatroon ter plaatse;

b.      de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming 'Agrarisch - Aanverwant bedrijf' met de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - bijzondere paardenhouderij", mits:

1.      er sprake is van een volwaardige gebruiksgerichte paardenhouderij in omvang en oppervlakte grond;

2.      de aanvrager zijn hoofdberoep heeft in de gebruiksgerichte paardenhouderij;

3.      er sprake is van een zodanige bedrijfsopzet dat het bedrijf ook op langere termijn perspectief biedt als volwaardig bedrijf;

4.      de oppervlakte van het bouwperceel ten hoogste 1 hectare zal bedragen;

5.      de bestaande woonfunctie bij het bedrijf gehandhaafd blijft;

6.      het bedrijfsperceel gelegen is in één van de gebieden die zijn weergegeven op de bij deze regels behorende bijlage 4;

7.      een zorgvuldige landschappelijke inpassing plaats vindt, rekening houdend met de specifieke landschapskenmerken en het bebouwingspatroon ter plaatse;

c.       de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming(en) ‘Bedrijf – 1’, ‘Bedrijf – 2’, ‘Tuin’ en/of ‘Agrarisch – Cultuurgrond’, mits:  

1.      de uitoefening van de betreffende bedrijfsfunctie plaatsvindt binnen de bestaande oppervlakte aan gebouwen en het bijbehorende erf;

2.      erfbebouwing in de vorm van silo’s, mestopslag, kassen, en dergelijke is gesloopt;

3.      een zorgvuldige landschappelijke inpassing plaats vindt, rekening houdend met de specifieke landschapskenmerken en het bebouwingspatroon ter plaatse;

4.      de bestaande woonfunctie bij het bedrijf gehandhaafd blijft;

5.      het geen industriële bedrijven, geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven betreft.

4.6.2 Functieverbreding

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van een functieverbreding het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

a.       de  aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - biomassavergistingsinstallatie" wordt aan­ge­bracht, mits:

1.      ten minste 50% van het gewicht van de in de vergistingsinstallatie toegepaste stoffen (zoals mest, co-producten) afkomstig is van het agrarisch bedrijf, waarvan de installatie deel uitmaakt;

2.      een zorgvuldige landschappelijke inpassing plaats vindt, rekening houdend met de specifieke landschapskenmerken en het bebouwingspatroon ter plaatse;

met dien verstande, dat bij ten hoogste 5 agrarische bedrijven in het plangebied deze aanduiding mag worden aangebracht;

b.      de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf - {...}” ten behoeve van niet-agrarische bedrijfsactiviteiten wordt aangebracht, mits:

1.      de niet agrarische bedrijfsactiviteiten ten hoogste 40% van de oppervlakte van het bouwvlak van het grondgebonden agrarisch bedrijf bedragen;

2.      de uitoefening van de betreffende functie plaatsvindt binnen het bouwperceel;

3.      een zorgvuldige landschappelijke inpassing plaats vindt, rekening houdend met de specifieke landschapskenmerken en het bebouwingspatroon ter plaatse;

4.      de niet agrarische bedrijfsactiviteiten:

a.       overeenkomen met die van bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2 en bedrijven die naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen zijn;

b.      betrekking hebben op zorgfuncties (in het  kader van functieverbreding agra­ri­sche bedrijven) met dien verstande dat:

1.     woonzorgeenheden uitsluitend in (het) bestaande (hoofd)gebouw(en) mogen worden gerealiseerd;

2.     binnen de invloedsgebieden van risicovolle functies het aspect externe veilig­heid voldoende wordt gegarandeerd;

c.       betrekking hebben op toeristische en recreatieve functies (in het kader van functieverbreding agrarische bedrijven), met dien verstande, dat

1.     recreatiewoningen uitsluitend in (het) bestaande (hoofd)gebouw(en) mogen worden gerealiseerd;

2.     het aantal recreatiewoningen ten hoogste 15 bedraagt;

3.      een pension uitsluitend in (het) bestaande (hoofd)gebouw(en) mag worden gerealiseerd;

4.     trekkershutten op het bouwperceel, aansluitend op bestaande bebouwing wor­den gebouwd;

5.     het aantal trekkershutten ten hoogste 10 bedraagt;

6.     de oppervlakte van een trekkershut ten hoogste 20m² zal bedragen;

7.     de hoogte van een trekkershut ten hoogste 4 m zal bedragen;

5.      het geen industriële bedrijven, geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven betreft;

c.       de aanduiding “kampeerterrein” wordt aangebracht, mits:

1.      het aantal kleinschalige kampeerterreinen in de gemeente niet groter zal zijn dan 25;

2.      ten hoogste 25 kampeermiddelen, niet zijnde stacaravans, per terrein worden geplaatst;

3.      het kamperen niet gedurende de periode van 1 november tot 15 maart zal plaatsvinden;

4.      het kamperen direct aansluitend op de erven van de agrarische bedrijven zal plaatsvinden;

5.      sanitaire voorzieningen zoveel mogelijk zullen worden ondergebracht in de bestaande (agrarische) bebouwing;

6.      het terrein waarop gekampeerd zal worden op een afstand van ten minste 50 meter van geluidsgevoelige objecten is gelegen;

7.      het kamperen inpasbaar zal zijn in het landschap door (afhankelijk van het landschapstype, open dan wel besloten) gebruik te maken van afschermende streekeigen erfbeplanting;

8.      de situering, de omvang en het gebruik de kleinschaligheid van het kamperen beogen;

d.      de aanduiding “kampeerterrein” wordt verwijderd, indien ter plaatse geen kampeerterrein meer aanwezig is.

4.6.3 Verruiming van de bestaande functie

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van een verruiming van de bestaande functie het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

a.       de oppervlakte van een aangegeven bouwvlak wordt vergroot dan wel de ligging van een aangegeven bouwvlak wordt gewijzigd, mits:

1.      deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast ten behoeve van de uitoefening van de grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;

2.      de vergroting ten hoogste 10% van de oppervlakte van het bouwvlak zal bedragen;

b.      de oppervlakte van de aanduiding “bedrijfswoning” wordt vergroot dan wel de ligging van de aanduiding “bedrijfswoning” wordt gewijzigd, mits:

1.      de oppervlakte van de aanduiding ten hoogste 150 zal bedragen;

2.      de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;

c.       de aanduiding "bedrijfswoning" wordt aangebracht, mits:

1.      deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast ten behoeve van de realisering van een 2e bedrijfswoning;

2.      de noodzaak van een 2e bedrijfswoning ten behoeve van de uitoefening van de grondgebonden agrarische bedrijfsvoering voor een langere periode wordt aange­toond;

3.      de oppervlakte van de aanduiding ten hoogste 150 zal bedragen;

d.      in een aanduiding “maximale bouwhoogte” een grotere bouwhoogte voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt aangegeven, mits:

-         de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 10 m zal bedragen;

e.       de aanduiding “karakteristiek” wordt aangebracht, indien door verbeterwerkzaamheden dan wel door veranderde inzichten een niet als karakteristiek aangeduid gebouw (weer) karakteristiek wordt;

f.        de aanduiding “karakteristiek” geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd, mits:

1.      de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;

2.      de karakteristieke hoofdvorm in zijn geheel redelijkerwijs niet te handhaven is in relatie tot de functie die het gebouw moet of uitsluitend nog kan vervullen.

4.6.4 Algemene criteria

Burgemeester en wethouders kunnen toepassing geven aan de in de leden 4.6.1, 4.6.2 en 4.6.3 bedoelde wijzigingsbevoegdheden indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan

1.      het straat- en bebouwingsbeeld;

2.      de milieusituatie;

3.      de woonsituatie;

4.      de landschappelijke waarden;

5.      de cultuurhistorische waarden;

6.      de archeologische waarden;

7.      de natuurwaarden;

8.      de verkeersveiligheid;

9.      de ontsluitingssituatie;

10.  de parkeersituatie;

11.  de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.