Regels, behorende bij het "Uitwerkingsplan 2 Vossepolder” van het bestemmingsplan Vossepolder van de gemeente Hillegom Opdrachtgever: Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hillegom Wissing stedebouw en ruimtelijke vormgeving b.v. Barendrecht september 2010 |
|
Inhoudsopgave
Paragraaf I Inleidende regels
Artikel 1 Begripsbepaling
Paragraaf II Bestemmingsregels
Artikel 2 Verkeer
Artikel 3 Wonen
Paragraaf III Algemene regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelbepaling
Artikel 5 Overgangsrecht
Artikel 6 Slotregel
Artikel 7 Bepalingen van het bestemmingsplan
“Vossepolder” welke van toepassing zijn
Bijlage: Bepalingen van het bestemmingsplan Vossepolder.
Paragraaf I Inleidende
regels
Artikel 1 Begripsbepaling
Onder het plan wordt verstaan het “Uitwerkingsplan 2 Vossepolder” van het bestemmingsplan Vossepolder van de gemeente Hillegom, zoals vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0534.UWP2Vossepolder-VA01 met de bijbehorende regels.
Paragraaf II Bestemmingsregels
Artikel 2 Verkeer
Bestemmingsomschrijving
1. Gronden, op de verbeelding aangewezen voor verkeer, zijn bestemd voor:
- woonstraten;
- woonpaden;
- verblijfsgebied;
- fiets- en voetpaden;
één en ander met bijbehorend straatmeubilair.
Bouwregels
2. Op de tot verkeer bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming en de verkeerstechnische uitrusting van wegen, evenwel met uitzondering van motorbrandstofverkooppunten, met een maximale hoogte van 8 m .
Artikel 3 Wonen
Bestemmingsomschrijving
1. Gronden, aangewezen voor wonen zijn bestemd voor:
a. wonen, in de vorm van grondgebonden en gestapelde woningen;
b. bijgebouwen, aanbouwen, uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de onder a. genoemde functie;
c. aan huis gebonden beroepen, voor zover dit door de beoefenaar daarvan in zijn woning en/of bijgebouw wordt uitgeoefend en mits daarbij niet meer dan 30 % van de vloeroppervlakte van de gebouwen met een gezamenlijk maximum van 25 m2 van de woning en/of het bijgebouw wordt gebruikt;
Bouwregels
2. Op de tot wonen bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd woningen, met daarbij behorende bijgebouwen, aanbouwen, uitbouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde, met dien verstande dat:
a. hoofdgebouwen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangeduide bouwvlak mogen worden gebouwd;
b. de goot- en/ of bouwhoogte van een hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan wordt aangeduid;
c. de hoofdgebouwen dienen te worden voorzien van een kap met een dakhelling van tenminste 45°en ten hoogste 60°;
d. een bouwperceel behorende bij een woning wordt bebouwd tot ten hoogste 40 % voor zover gelegen op 2, 5 m achter de voorgevelbouwgrens en met uitsluiting van de daar aanwezige oppervlakte van het hoofdgebouw.
e. op de gronden met de aanduiding “maximum
aantal wooneenheden” het aantal
woningen per vlak niet meer mag bedragen dan wordt aangeduid;
3. Voor bijgebouwen, aan- en uitbouwen van de woning en bouwwerken geen gebouw zijnde, gelden de navolgende regels:
a. bijgebouwen en aanbouwen dienen op een afstand van tenminste 2,5m achter de voorgevel te worden gebouwd, uitgezonderd een erker van ten hoogste 5 m2 welke voor de voorgevel mag worden geplaats, mits de afstand van de erker tot de bestemming verkeer tenminste 2,5 m bedraagt..
b. de diepte van een aanbouw, een uitbouw of een aangebouwd bijgebouw en gebouwd achter het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 2,5 m achter de achtergevel van het hoofdgebouw; de diepte van aan de zijgevel aangebouwde aan-, uit-, en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan tot 2,5 m achter het verlengde van de achtergevel van het hoofdgebouw;
c. het gezamenlijk oppervlak aan bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen van de woning en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals overkappingen, per woning bedraagt ten hoogste 40 m2 voor rijwoningen en ten hoogste 60 m2 voor hoek-, geschakelde en vrijstaande woningen mits het totale bouwperceel bebouwd wordt tot ten hoogste het in lid 2 sub d.;
d. per woning mogen ten hoogste 2 vrijstaande bijgebouwen worden gebouwd;
e. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3 m en van aangebouwde bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen van de woning mag de bouwhoogte ten hoogste 0,25 m boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw zijn;
f. de breedte van de gezamenlijke dakkapellen op het dakvlak van de voorgevel van een gebouw bedraagt ten hoogste 50% van de breedte van dat dakvlak.
Bouwwerken,
geen gebouwen zijnde
g. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen die voor de voorgevel van woningen worden geplaatst niet meer mag bedragen dan 1 m.
h. de hoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m
Ontheffingsbevoegdheid
4. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen:
a. van het bepaalde in lid 1.c. voor de uitoefening van aan huis verbonden beroep over een groter vloeroppervlakte, met dien verstande dat:
1. de uitoefening van bedoelde activiteiten ondergeschikt dient te zijn aan de woonfunctie als hoofdfunctie waarbij maximaal 25 m2 van de woning, uitgezonderd de bijgebouwen, gebruikt mag worden;
2. de totale vloeroppervlakte die wordt gebruikt voor de beroepsuitoefening van de woning en de bijgebouwen samen niet meer mag bedragen dan 80 m2 waarbij het in lid 2. sub g. genoemde percentage in acht genomen dient te worden;
3. de uitoefening van de detailhandel is niet toegestaan;
4. er geen onevenredige verkeersoverlast en aantasting van het woon- en leefklimaat te verwachten is;
Nadere
eisen
5. a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te
stellen met betrekking tot de situering, de afmeting, dakbeëindiging, de detaillering, de kapvorm en de nokhoogte, van de in lid 2 en 3 genoemde bebouwing, indien dit naar hun oordeel noodzakelijk is in verband met:
- het realiseren van de met het plan beoogde stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit;
- de bebouwingskarakteristiek van de omgeving;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
b. Nadere eisen, als bedoeld onder a. kunnen tevens worden gesteld ten behoeve van het verkrijgen van een harmonieuze ruimtelijke opbouw van het plangebied.
Paragraaf III Algemene bepalingen
Artikel 4 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5 Overgangsrecht
Overgangsrecht bouwwerken
1. Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
b. eenmalig kan ontheffing worden verleend van het bepaalde in dit lid onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk zoals bedoeld in dit lid onder a, met maximaal 10%;
c. het bepaalde in dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.
2. Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
d. het bepaalde in dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.
Artikel 6 Slotregel
Deze verbeelding en de hierbij behorende en als zodanig gewaarmerkte verbeelding met nummer 0812.03-B-04, kunnen worden aangehaald onder de naam ontwerp “Uitwerkingsplan 2 Vossepolder” van het bestemmingsplan Vossepolder van de gemeente Hillegom.
Artikel 7 Bepalingen van het bestemmingsplan
“Vossepolder” welke van toepassing zijn.
Het bepaalde in de volgende artikelen van het bestemmingsplan “Vossepolder” van de gemeente Hillegom is onverkort van toepassing op het “Uitwerkingsplan 2 Vossepolder”.
Paragraaf I Algemene bepalingen
Artikel 1 Begripsbepalingen
Artikel 2 Wijze van meten
Paragraaf III Gebruiksbepalingen
Artikel 11 Gebruik van gronden en bouwwerken
Paragraaf IV Bijzondere bepalingen
Artikel 12 Algemene ontheffingsbevoegdheid (ex artikel 15 W.R.O.)