De voor 'Agrarisch - 6' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. de uitoefening van een niet-volwaardig agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, al dan niet in combinatie met nevenactiviteiten in bestaande gebouwen te weten een caravanstalling, een zorgboerderij en activiteiten die zich richten op landschaps- en natuurbeheer, op landschaps- en natuureducatie en/of op recreatie;
b. het wonen, al dan niet in combinatie met ruimten voor mantelzorg, ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering;
met daaraan ondergeschikt:
c. detailhandel in (streek)eigen voortgebrachte producten in bestaande gebouwen;
d. kassen en andere teeltondersteunende voorzieningen;
e. nutsvoorzieningen;
f. paardenbak;
g. paden en wegen;
h. parkeervoorzieningen;
i. waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder retentievoorzieningen en waterberging;
met de daarbij behorende:
j. bedrijfsgebouwen en overkappingen;
k. bedrijfswoning tenzij op de verbeelding anders is aangegeven;
l. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning;
m. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde;
n. erven, terreinen en tuinen;
o. (mest)bassins, mest- en kuilplaten en (mest)silo's;
p. torensilo's;
waarbij ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - monument', de instandhouding van de bestaande monumentale of karakteristieke hoofdvorm van de gebouwen wordt nagestreefd.
1. Voor het bouwen van de gebouwen en van de overkappingen gelden per bestemmingsvlak de volgende regels:
a. gebouwen en overkappingen ten behoeve van één niet-volwaardig agrarisch bedrijf mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
b.
de bedrijfsgebouwen en de overkappingen dienen achter de
voorgevel(s) van de bedrijfswoning(en) en het verlengde daarvan te worden
gebouwd; indien geen bedrijfswoning aanwezig is, mag de afstand van de
bedrijfsgebouwen en van de overkappingen ten opzichte van de as van de weg niet
minder dan
c.
de aan- en uitbouwen, de bijgebouwen
en de overkappingen bij een bedrijfswoning dienen ten minste
d. de afstand van de bedrijfswoning ten opzichte van de as van de weg mag niet minder dan de bestaande afstand bedragen;
e. de bedrijfsbebouwing dient gegroepeerd te worden gebouwd binnen het bouwvlak;
f.
de bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening
van een aan-huis-verbonden beroep mag niet meer
bedragen dan 40% van de totale gebruiksoppervlakte van de bedrijfswoning
inclusief de bijbehorende aan- en uitbouwen en
bijgebouwen met een maximum van
g.
de gezamenlijke oppervlakte van bestaande
bedrijfsgebouwen en overkappingen ten behoeve van een caravanstalling mag niet
meer dan
h. de maatvoering van de gebouwen en van de overkappingen dient te voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld:
Functie bebouwing |
Maximale goothoogte in meters |
Maximale bouwhoogte in meters |
Maximale gezamenlijke oppervlakte |
Maximale inhoud per woning |
Bedrijfsgebouwen en overkappingen |
6,00 |
10,00 |
- |
- |
Bedrijfswoning |
4,50 |
10,00 |
- |
|
Aan- en uitbouwen, bijge- bouwen, overkappingen en een zwembad bij de bedrijfswoning |
3,50 |
6,00 |
|
- |
Kassen en andere teeltondersteunende voorzieningen |
- |
1,50 |
|
- |
Mest- en/of kuilplaat |
- |
2,00 |
|
- |
(Mest)silo |
- |
4,00 |
|
- |
Torensilo |
- |
10,00 |
|
- |
i. een kelder mag in niet meer dan één bouwlaag worden gebouwd waarbij de kelder niet wordt betrokken bij het bepalen van de maximale inhoudsmaat van de bedrijfswoning;
j. er mogen geen bijgebouwen ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein worden gebouwd;
k. er mogen geen trekkershutten worden gebouwd;
l. het aantal bedrijfswoningen mag niet meer dan één bedragen, behalve ter plaatse van de functieaanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' of ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - 2 bedrijfswoningen', waar respectievelijk geen bedrijfswoning of twee bedrijfswoningen mogen worden gebouwd;
m. indien de bouwhoogte, de goothoogte, de gezamenlijke oppervlakte en/of de inhoud meer bedraagt dan in bovenstaande tabel is vermeld, mogen deze niet meer bedragen dan de bestaande maatvoering;
n. indien twee bestemmingsvlakken zijn voorzien van de functieaanduiding 'relatie', dan dienen beide bestemmingsvlakken als één geheel te worden beschouwd.
2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
a.
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag
niet meer dan
b.
de bouwhoogte van een omheining ten behoeve van een
paardenbak mag niet meer dan
c.
de bouwhoogte van aanverwante voorzieningen ten behoeve
van een paardenbak, zoals een longeercirkel, een
paddock, een stapmolen en een trainingsmolen mag niet meer dan
d.
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen gelegen
achter de voorgevel van de bedrijfswoning en het verlengde daarvan, mag niet
meer dan
e.
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen gelegen
voor de voorgevel van de bedrijfswoning en het verlengde daarvan, mag niet meer
dan
f.
de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan
g. er mag geen niet-perceelgebonden handelsreclame worden aangebracht en/of worden geplaatst;
h. er mogen geen lichtmasten ten behoeve van een paardenbak worden geplaatst.
1. Het college kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:
a. de archeologische waarden;
b. de cultuurhistorische waarden;
c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
d. de geomorfologische waarden;
e. een goede woonsituatie;
f. de landschappelijke waarden;
g. de milieusituatie;
h. de natuurlijke waarden;
i. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
j. de sociale veiligheid;
k. de verkeersveiligheid.
2. Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen op grond van artikel 8 lid 3, is de volgende procedure van toepassing:
a. een voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op het gemeentehuis ter inzage;
b. het college maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
d. gedurende de in artikel 8, lid 3 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere eis.
8.4 Ontheffing van de bouwregels
1. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 8, lid 1 onder a en toestaan dat gebouwen ten behoeve van nevenactiviteiten worden gebouwd, mits:
a. aangetoond wordt dat de nevenactiviteit ondergeschikt blijft;
b. niet meer dan de helft van de oppervlakte van het te vervangen gebouw wordt teruggebouwd;
c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
§ het bebouwingsbeeld;
§ de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
§ de landschappelijke waarden;
§ de milieusituatie;
§ de natuurlijke waarden;
§ de verkeersveiligheid.
2. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 8, lid 1 onder b en toestaan dat een bed en breakfast voorziening in een bedrijfswoning mag worden aangebracht, mits tevens de ontheffing in artikel 8, lid 6 sub 2 is verleend.
3. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 8, lid 2 sub 1 onder c en toestaan dat aan-en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen voor de voorgevel van de bedrijfswoning en het verlengde daarvan worden gebouwd, mits:
a. de noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
§ het bebouwingsbeeld;
§ de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
§ de landschappelijke waarden;
§ de milieusituatie;
§ de natuurlijke waarden;
§ de verkeersveiligheid.
4. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 8, lid 2 sub 1 onder d en toestaan dat afgeweken wordt van de bestaande afstand tot de as van de weg, mits:
a. de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op de bedrijfswoning niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde;
b. de noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
§ het bebouwingsbeeld;
§ de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
§ de landschappelijke waarden;
§ de milieusituatie;
§ de natuurlijke waarden;
§ de verkeersveiligheid.
5.
Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in
artikel 8, lid 2 sub 1 onder h en toestaan dat de bouwhoogte van
bedrijfsgebouwen en torensilo's wordt vergroot tot niet meer dan
a. de vergroting noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering;
b. het aantal bouwlagen niet zal toenemen;
c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
§ het bebouwingsbeeld;
§ de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
§ de landschappelijke waarden;
§ de natuurlijke waarden.
6.
Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in
artikel 8, lid 2 sub 1 onder h en toestaan dat de goothoogte van
bedrijfswoningen wordt vergroot tot niet meer dan
a. de bedrijfswoning daarmee aansluit op een voor het landschap kenmerkend bebouwingstype;
b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
§ het bebouwingsbeeld;
§ de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
§ de landschappelijke waarden;
§ de natuurlijke waarden.
7.
Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in
artikel 8, lid 2 sub 1 onder h en toestaan dat de inhoud van een bedrijfswoning
wordt vergroot tot niet meer dan
a. de bedrijfswoning daarmee aansluit op een voor het landschap kenmerkend bebouwingstype;
b. de noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
c. het aantal bedrijfswoningen niet zal toenemen;
d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
§ het bebouwingsbeeld;
§ de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
§ de milieusituatie;
§ de verkeersveiligheid;
§ de woonsituatie.
8.
Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in
artikel 8, lid 2 sub 1 onder h en toestaan dat de inhoud van een bedrijfswoning
ten behoeve van mantelzorg wordt vergroot tot niet meer dan
a. er sprake is van medische en/of sociale noodzaak, zoals moet blijken uit een medisch/sociaal advies van een onafhankelijk medisch deskundigen(bureau);
b. het aantal bedrijfswoningen niet zal toenemen;
c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
§ het bebouwingsbeeld;
§ de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
§ de milieusituatie;
§ de verkeersveiligheid;
§ de woonsituatie.
9.
Het college kan ter plaatse van de functieaanduiding
'specifieke vorm van agrarisch - monument' ontheffing verlenen van het bepaalde
in artikel 8 lid 2
sub 1 onder h en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, van de bijgebouwen en van de
overkappingen bij een bedrijfswoning wordt vergroot tot niet meer dan
a. een positief is ontvangen van de provinciale monumentencommissie en/of van de plaatselijke monumentencommissie;
b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
§ het bebouwingsbeeld;
§ de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
§ de landschappelijke waarden;
§ de milieusituatie;
§ de natuurlijke waarden;
§ de woonsituatie.
10.
Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in
artikel 8, lid 2 sub 1 onder h en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van
kassen en andere teeltondersteunende voorzieningen wordt vergroot tot niet meer
dan
a. de noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
§ het bebouwingsbeeld;
§ de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
§ de landschappelijke waarden en de natuurlijke waarden;
§ de milieusituatie;
§ de verkeersveiligheid.
11. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 8, lid 2 sub 1 onder j en toestaan dat een bijgebouw wordt gebouwd ten behoeve van gemeenschappelijke voorzieningen op een kleinschalig kampeerterrein, mits:
a. er geen bestaand gebouw hiervoor beschikbaar is;
b.
de oppervlakte van het bijgebouw niet meer dan
c. tevens de ontheffing is verleend in artikel 8, lid 6 sub 3;
d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
§ het bebouwingsbeeld;
§ de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
§ de landschappelijke waarden;
§ de milieusituatie;
§ de natuurlijke waarden;
§ de woonsituatie.
12. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 8, lid 2 sub 1 onder k en toestaan dat er trekkershutten worden gebouwd, mits:
a.
de bouwhoogte niet meer dan
b.
de totale oppervlakte niet meer dan
c. de trekkershut uitsluitend gebruikt zal worden voor recreatieve bewoning;
d. tevens de ontheffing is verleend in artikel 8, lid 6 sub 3;
e. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
§ het bebouwingsbeeld;
§ de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
§ de landschappelijke waarden;
§ de milieusituatie;
§ de natuurlijke waarden;
§ woonsituatie.
13. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 8, lid 2 sub 2 onder h en toestaan dat er niet meer dan zes lichtmasten met knikarmaturen of met overhangende knikarmaturen per paardenbak worden geplaatst, waarbij:
a.
de afstand tussen een lichtmast ten behoeve van een
paardenbak en een nabijgelegen bouwperceel niet minder dan
b.
de bouwhoogte van een lichtmast ten behoeve van een
paardenbak niet meer dan
c.
de lichtmasten ten behoeve van een paardenbak binnen
d. de noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
e. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
§ het bebouwingsbeeld;
§ de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
§ de landschappelijke waarden en de natuurlijke waarden;
§ de milieusituatie;
§ de verkeersveiligheid.
14. Op de voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van artikel 8 lid 4, is de volgende procedure van toepassing:
a. een ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op het gemeentehuis ter inzage;
b. het college maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
d. gedurende de in artikel 8, lid 4 sub 14 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het ontwerp-ontheffingsbesluit.
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
a. buitenopslag van agrarische producten binnen het bouwvlak voor zover het gronden betreft die gelegen zijn voor de voorgevel van een bedrijfswoning en het verlengde daarvan of, indien geen bedrijfswoning aanwezig is, voor de voorgevel van het dichtst bij de weg gelegen bedrijfsgebouw;
b. de opslag en/of de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
c. het gebruik van de bedrijfswoning anders dan ten behoeve van het bedrijf;
d. het gebruik van de bedrijfswoning en de daarbij behorende bebouwing door meer dan één afzonderlijk huishouden;
e. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
f.
het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende
bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan de verkoop van
(streek)eigen producten met een gebruiksoppervlakte van de gebouwen van niet
meer dan
g. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
h. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van niet-agrarische bedrijfsactiviteiten, anders dan een ijsmakerij, een kaasmakerij of naar de aard daarmee vergelijkbare bedrijvigheid;
i.
het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende
bouwwerken ten behoeve van niet-grondgebonden
agrarische bedrijfsactiviteiten, tenzij deze activiteiten niet meer dan
j. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatie, waaronder een standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
k. het gebruik van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie, grond, puin en/of schroot, anders dan krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
l.
het gebruik van de gronden voor een paardenbak, waarbij de
afstand tot de zijdelingse perceelgrens minder dan
m. het gebruik van
de gronden voor een paardenbak waarbij de afstand tot een bouwperceel met een
gevoelige functie minder dan
n.
het gebruik van de gronden voor een paardenbak waarvan de
oppervlakte meer bedraagt dan
o. het gebruik van een trekkershut voor permanente bewoning;
p. het gebruik van ruimten in een bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen, ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep, mits:
§ het beroep niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de bedrijfswoning, waarbij één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;
§
de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 40% van de
totale gebruiksoppervlakte van de gebouwen en/of met een
bedrijfsvloeroppervlakte van meer dan
§ er detailhandel plaatsvindt anders dan productiegebonden detailhandel;
§ het parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;
q. het kennelijk ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
r.
het stallen van caravans met een totale oppervlakte van
meer dan
s. het storten van afvalstoffen en van puin.
8.6 Ontheffing van de gebruiksregels
1. Het college verleent ontheffing van het bepaalde in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke ordening juncto artikel 8 lid 5 van het onderhavige bestemmingsplan, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
2. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 8 lid 5 onder j en toestaan dat een bed en breakfast voorziening gerealiseerd kan worden, waarbij:
a.
de oppervlakte voor een bed en breakfast
voorziening niet meer mag bedragen dan 40% van de gebruiksoppervlakte van de
bedrijfswoning, waarbij de gebruiksvloeroppervlakte voor een bed en breakfast voorziening niet meer dan
b. de bed en breakfast voorziening mag uitsluitend worden geëxploiteerd door de bewoner(s) van het perceel;
c.
onder de gebruiksvloeroppervlakte voor een bed en breakfast voorziening vallen bad-,
douche- en toiletruimte(n) die niet gedeeld worden met de bewoner(s),
slaapkamer(s) en een gemeenschappelijke ruimte waarvan de oppervlakte niet meer
dan
d. op eigen terrein dient per kamer voldoende ruimte te worden gereserveerd voor minimaal één parkeerplaats, waarbij de afstand tussen de parkeerplaats(en) en de perceelgrens minimaal tien meter dient te bedragen;
e. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
§ het bebouwingsbeeld;
§ de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
§ de milieusituatie;
§ de verkeersveiligheid;
§ de woonsituatie.
3.
Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in
artikel 8, lid 5 onder j en toestaan dat de gronden worden gebruikt voor een
kleinschalig kampeerterrein, mits:
a. het totaal aantal
kleinschalige kampeerterreinen voldoet aan het bepaalde in artikel 4, lid 6 sub
2 onder a;
b. de afstand tot
één van de bestemmingsvlakken 'Recreatie - 1' tot en met
'Recreatie - 6' niet minder dan
c. de afstand tot
één van de bestemmingsvlakken 'Agrarisch - 5', 'Agrarisch - 7'
tot en met 'Agrarisch - 9', niet minder dan
d. de afstand tot
één van de bestemmingsvlakken 'Wonen - 1' tot en met 'Wonen - 4'
niet minder dan
e. de afstand tot
een ander kleinschalig kampeerterrein niet minder dan
f. de oppervlakte
van het kleinschalig kampeerterrein tezamen met het
gedeelte dat in de aansluitende bestemming 'Agrarisch - 2' is gelegen, niet
meer dan
g. niet meer dan 25
standplaatsen voor mobiele kampeermiddelen worden aangelegd met per standplaats
niet meer dan twee bijzettenten;
h. het kleinschalig
kampeerterrein landschappelijk zal worden ingepast, waarbij een inrichtingsplan
dient te worden overlegd;
i. het parkeren op
eigen terrein zal geschieden.
4.
Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in
artikel 8, lid 5 onder m en toestaan om de afstand van een paardenbak tot een
bestemmingsvlak met een gevoelige functie te verkleinen tot niet minder dan
a. de noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
b. een beplantingsstrook bestaande uit gebiedseigen boom- en struiksoorten al dan niet in combinatie met een aarden wal wordt aangelegd;
c. voorzieningen worden getroffen ter voorkoming van stofoverlast;
d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
§ het bebouwingsbeeld;
§ de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
§ de landschappelijke waarden en de natuurlijke waarden;
§ de milieusituatie;
§ de verkeersveiligheid.
5. Op de voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van artikel 8 lid 6, is de volgende procedure van toepassing:
a. een ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op het gemeentehuis ter inzage;
b. het college maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
d. gedurende de in artikel 8, lid 6 sub 5 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het ontwerp-ontheffingsbesluit.
1. Het college kan de bestemming 'Agrarisch - 6' wijzigen in de bestemming 'Cultuur en ontspanning' ten behoeve van één prostitutiebedrijf, mits:
a. de activiteiten uitsluitend plaatsvinden binnen bestaande gebouwen, die aanwezig zijn op het moment van toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid;
b. geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, waarbij de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
c. in het betreffende hoofdgebouw tevens wordt gewoond;
d. tevens een ontheffing is verleend van het bepaalde in artikel 8, lid 5 onder g;
e.
tezamen met de bestemmingen 'Agrarisch - 5', 'Agrarisch -
8', 'Wonen - 1' en 'Wonen - 3', niet meer dan één
prostitutiebedrijf wordt gevestigd dan wel aanwezig is, met een maximale
toegestane oppervlakte van de bedrijfsgebouwen van
f. voldoende parkeercapaciteit op het bijbehorende erf aanwezig is;
g. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
§ de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
§ de milieusituatie;
§ de verkeersveiligheid;
§ de woonsituatie.
2. Het college kan de bestemming 'Agrarisch - 6' wijzigen in de bestemming 'Wonen - 1', mits:
a. de woonfunctie ondergebracht wordt in de voormalige bedrijfswoning, waarbij het aantal woningen niet mag toenemen;
b. geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, waarbij de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
c. het voormalige boerderijpand als landschappelijk waardevolle verschijningsvorm wordt gehandhaafd;
d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
§ de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
§ de milieusituatie;
§ de woonsituatie.
3. Het college kan de bestemming 'Agrarisch - 6' wijzigen in de bestemming 'Agrarisch - 5', mits:
a. binnen de bestemming 'Agrarisch - 6' geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding;
b. van de betreffende waterbeheerder een positief advies is ontvangen in verband met de waterhuishoudkundige situatie;
c. zicht is op een langdurige vergroting van de productieomvang als gevolg van schaalvergroting of extensivering/verbreding van de bedrijfs-activiteiten en de noodzakelijkheid van de bedrijfsuitbreiding is aangetoond;
d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
§ de archeologische waarden;
§ het bebouwingsbeeld;
§ de cultuurhistorische waarden;
§ de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
§ de landschappelijke waarden;
§ de milieusituatie;
§ de natuurlijke waarden;
§ de woonsituatie.