Toelichting
Toelichting, Bijlagen
Planregels
Planregels, Bijlagen
 
Plancode (idn) : NL.IMRO.0166.00991024-VB01
Status : Vastgesteld
Status Datum : 30-05-2011
naar de inhoudsoopgave van de planregels
naar de bovenkant van deze pagina
naar de onderkant van deze pagina

Artikel 19 Wonen

 

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen in grondgebonden woningen;

  2. wonen in gestapelde woningen ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld';

  3. aan huis verbonden beroep of bedrijf ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf aan huis';

  4. parkeervoorzieningen en bergingen ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage';

  5. een onderdoorgang ter plaatse van de aanduiding ‘onderdoorgang’;

  6. behoud, bescherming en/of herstel van de cultuurhistorische waarden ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek',

met daarbij behorende bouwwerken, tuinen, erven en water.

19.2 Bouwregels

 

19.2.1 Hoofdgebouwen

Binnen deze bestemming mogen hoofdgebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd worden;

  2. de breedte van een hoofdgebouw mag niet minder dan 5 m bedragen;

  3. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' dienen de hoofdgebouwen vrijstaand te worden gebouwd;

  4. de afstand van (de vrijstaande zijde van) een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 3 m bedragen;

  5. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' is aangegeven, met dien verstande dat:

    1. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – dakopbouw’ voor een dakopbouw de goothoogte mag worden vergroot met 2,5 m en de bouwhoogte met 1,5 m, mits de afstand van de voorgevel respectievelijk de achtergevel van de dakopbouw tot (het verlengde van) de voorgevel respectievelijk de achtergevel van het hoofdgebouw ten minste 2 m bedraagt en de dakhelling van de dakopbouw gelijk is aan de dakhelling van het hoofdgebouw;

    2. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – bijzondere dakvorm’ de goothoogte aan één zijde gelijk mag zijn aan de bouwhoogte.

  6. indien een goothoogte en een bouwhoogte zijn aangegeven dan mag de dakhelling niet minder dan 25º en niet meer dan 60º bedragen;

  7. in afwijking van het bepaalde onder b, d, e en f geldt, dat afwijkingen in de genoemde maten, zoals die bestonden op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, gehandhaafd mogen worden;

  8. in afwijking van en/of in aanvulling op het bepaalde in sub b, e en f geldt ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' dat het gevelbeeld naar de openbare ruimte van de karakteristiek te achten gebouwen, bepaald door de gevelbreedte, gevelindeling, goot- en bouwhoogte, dakhelling en nokrichting zoals die bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, gehandhaafd dient te worden, met dien verstande dat een afwijking van de goot- en of bouwhoogte van niet meer dan 5% is toegestaan waarbij de dakhelling dienovereenkomstig mag worden aangepast;

  9. Het bepaalde in sub h is niet van toepassing indien en voorzover het een beschermd monument betreft;

  10. ter plaatse van de aanduiding ‘parkeergarage’ gelden de volgende regels:

    1. ondergrondse parkeervoorzieningen en bergingen mogen niet meer dan 1,5 m boven maaiveld worden gerealiseerd, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' anders is aangegeven;

    2. de diepte mag niet meer bedragen dan 1 bouwlaag.

19.2.2 Erfbebouwingsregeling

Binnen deze bestemming mogen bijbehorende bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  1. de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 50 m2 bedragen, met dien verstande dat:

    1. de gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 50% van de oppervlakte van het buiten het bouwvlak gelegen bouwperceel;

    2. in afwijking van het hiervoor bepaalde mag de gezamenlijke oppervlakte meer bedragen dan 50%, mits de gezamenlijke oppervlakte niet meer bedraagt dan 20 m2;

    3. bij de berekening van de gezamenlijke oppervlakte wordt de oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken voor zover gelegen binnen het bouwvlak tussen het verlengde van de zijgevels van het hoofdgebouw niet meegerekend;

  2. de bouwhoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk mag niet meer dan 3 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte mag worden verhoogd tot ten hoogste 0,30 m boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw;

  3. de goot- en bouwhoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk mogen niet meer dan respectievelijk 3 m en 5 m bedragen;

  4. de afstand van een bijbehorend bouwwerk tot de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mag niet minder dan 1 m bedragen;

  5. in afwijking van het bepaalde onder d mogen ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ bijbehorende bouwwerken worden gebouwd.

  6. In afwijking van het bepaalde onder b en c geldt, dat afwijkingen in de genoemde maten, zoals die bestonden op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, gehandhaafd mogen worden.

19.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mag niet meer dan 1 m bedragen;

  2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mag niet meer dan 2,5 m bedragen;

  3. in afwijking van het bepaalde in lid a mag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - overkapping' de bouwhoogte van een overkapping 3 m bedragen.

19.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' bij de toepassing van de bouwregels nadere eisen te stellen. Deze nadere eisen dienen betrekking te hebben op:

  1. de gevelindeling van gebouwen;

  2. de situering en omvang (lengte-, breedte- en hoogteverhouding) van nieuw op te richten bebouwing;

  3. de nokrichting van de kappen van gebouwen,

teneinde een verantwoorde stedenbouwkundige samenhang van de bebouwing onderling te verzekeren.

19.4 Afwijken van de bouwregels

  1. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde:

    1. onder 19.2.1 onder d, met dien verstande dat ten behoeve van de bouw van een rijenwoning tot in de perceelsgrens mag worden gebouwd;

    2. onder 19.2.1 onder f ten behoeve van het toestaan van afwijkende dakvormen, mits toepassing van deze afwijking niet leidt tot een onevenredige aantasting van de bebouwingskarakteristiek van de omgeving;

    3. onder 19.2.2 onder a, met dien verstande dat:

      1. bij woningen met een bouwperceel tot en met 300 m2 een maximale gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken van 80 m2 is toegestaan;

      2. bij woningen met een bouwperceel groter dan 300 m2 een maximale gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken van 30% van de oppervlakte van het buiten het bouwvlak gelegen bouwperceel is toegestaan tot een maximum van 150 m2;

    4. onder 19.2.2 onder b, met dien verstande dat ten behoeve van een opbouw de bouwhoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk mag worden vergroot tot de bouwhoogte van het hoofdgebouw, verminderd met 1,5 m.

  2. De in sub a genoemde afwijking wordt slechts verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

    1. het straat- en bebouwingsbeeld;

    2. de woonsituatie;

    3. de sociale veiligheid;

    4. de verkeersveiligheid;

    5. de fysieke en externe veiligheid;

    6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

19.5 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen het gebruik:

  1. van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor zelfstandige bewoning;

  2. van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;

  3. van de gronden en bouwwerken voor aan huis verbonden beroep of bedrijf indien de gronden niet zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf aan huis'.

19.6 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid 19.5 sub c voor het gebruik van woningen met bijbehorende bouwwerken voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep of bedrijf, wanneer aan de volgende regels wordt voldaan:

  1. ten hoogste 25% van de aanwezige vloeroppervlakte van de woning en bijbehorende bouwwerken, tot een maximum van 40 m², mag worden aangewend ten behoeve beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis als genoemd in de lijst beroep en bedrijf aan huis zoals opgenomen in BIJLAGE 3 Lijst beroep en bedrijf aan huis, dan wel beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten die naar aard en omvang gelijk te stellen zijn met de in deze lijst genoemde activiteiten;

  2. behoudens productiegebonden detailhandel, is detailhandel niet toegestaan;

  3. behoudens Bed&Breakfast, is horeca niet toegestaan;

  4. het gebruik brengt geen onevenredige parkeerdruk of verkeersoverlast met zich mee;

  5. het gebruik is zowel naar aard als voor wat betreft de visuele aspecten met het woonkarakter in overeenstemming;

  6. de woonfunctie blijft in overwegende mate gehandhaafd.

19.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

  1. Het is verboden op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning gebouwen geheel of gedeeltelijk te slopen;

  2. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing indien en voorzover het een beschermd monument of een gebouw gelegen in beschermd stadsgezicht betreft;

  3. Het geheel of gedeeltelijk slopen is slechts toelaatbaar indien door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad dan wel ter voorkoming van gevaar.